ECLI:NL:RBOBR:2025:1143

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
11505999 \ CV EXPL 25-530
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil naar aanleiding van ontruimingsvonnis in huurovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, betreft het een kort geding waarin eiseres, een B.V., vordert de schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis. Dit vonnis, uitgesproken op 2 januari 2025, heeft de huurovereenkomst tussen eiseres en gedaagde, eveneens een B.V., ontbonden vanwege huurachterstanden en ongeoorloofde in gebruikgeving van het gehuurde aan een derde partij. Eiseres heeft de huur niet tijdig betaald en is veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde perceel. De kantonrechter heeft in deze kort gedingprocedure geoordeeld dat er geen sprake is van misbruik van executierecht door gedaagde. De vordering van eiseres om de executie te schorsen is afgewezen, omdat de kantonrechter geen kennelijke misslagen in het vonnis heeft kunnen vaststellen. Eiseres heeft onvoldoende nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die een andere beslissing rechtvaardigen. De kantonrechter heeft de proceskosten aan eiseres opgelegd, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 11505999 \ CV EXPL 25-530
Vonnis in kort geding van 18 februari 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. M.A.A.M. van Brunschot-van der Sanden te Helmond,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. G. Hamers te ’s-Hertogenbosch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 januari 2025 met zeven producties
- de brief van de zijde van [eiseres] van 5 februari 2025 met aanvullende producties 8 en 9
- de brief van de zijde van [gedaagde] van 5 februari 2025 met vijf producties
- de mondelinge behandeling die plaats heeft gevonden op 7 februari 2025
- de pleitnota van [gedaagde]
1.2.
Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter vonnis bepaald op een termijn van uiterlijk twee weken.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een huurovereenkomst gesloten die loopt van 1 juli 2019 tot 13 oktober 2032. De huurovereenkomst heeft betrekking op een perceel grond aan de [adres] te [plaats] . Bij ingangsdatum van de overeenkomst zijn partijen een huurprijs overeengekomen van € 14.065,33 incl. BTW per kwartaal, te betalen voor of uiterlijk op de eerste dag van het betreffende kwartaal. Per 1 januari 2025 bedraagt de huurprijs inclusief onderhoudsbijdrage en BTW € 16.665,74 per kwartaal.
2.2.
Op het gehuurde perceel exploiteerde/exploiteert [eiseres] een vrachtwagenwasserette (truckwash) en een winkel waarin aan de vrachtwagenwasserette verwante artikelen worden verkocht (truckshop).
2.3.
[eiseres] heeft met toestemming van [gedaagde] een onderhuurovereenkomst gesloten met TW1 Group Holding B.V. (hierna: TW1), uit hoofde waarvan [eiseres] vanaf juli 2023 het deel van het perceel met daarop de truckwash aan TW1 verhuurt. Met het sluiten van de onderhuurovereenkomst heeft [eiseres] haar truckwash-activiteiten aan TW1 overgedragen, zodat [eiseres] vanaf dat moment enkel nog de truckshop op het door haar gehuurde perceel exploiteerde.
2.4.
De onderhuurpenningen heeft [eiseres] aan [gedaagde] verpand, tot zekerheid van nakoming van de verplichtingen door [eiseres] jegens [gedaagde] uit hoofde van de huurovereenkomst.
Het bedrag aan huur dat TW1 voor het door haar gehuurde perceel aan [eiseres] betaalt is ruim € 4.000,- per maand hoger dan het bedrag dat [eiseres] voor dat perceel uit hoofde van de met [gedaagde] gesloten huurovereenkomst betaalt aan [gedaagde] .
2.5.
In het vierde kwartaal van 2023 en het eerste kwartaal van 2024 heeft [eiseres] de door haar verschuldigde huur aan [gedaagde] niet betaald waardoor er achterstanden zijn ontstaan in de betaling van de huurpenningen. Om die reden heeft [gedaagde] in maart 2024 het pandrecht op de onderhuurpenningen ingeroepen.
2.6.
Op 29 april 2024 heeft [gedaagde] [eiseres] gedagvaard in een procedure bij de kantonrechter van deze rechtbank en heeft [gedaagde] gevorderd de tussen [gedaagde] en [eiseres] gesloten huurovereenkomst te ontbinden en [eiseres] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van € 31.974,45 terzake van een huurachterstand over het vierde kwartaal van 2023 en de eerste twee kwartalen van 2024 (verminderd met de betalingen die [gedaagde] inmiddels van de onderhuurder had ontvangen), contractuele boetes en buitengerechtelijke kosten; alsmede € 10.724,06 per maand vanaf 1 juli 2024 tot en met de dag van ontbinding van de huurovereenkomst; € 10.724,06 per maand vanaf de dag van ontbinding van de huurovereenkomst tot en met de dag van ontruiming van het gehuurde, en € 300,- per maand vanaf 1 mei 2024 zolang [eiseres] niet aan haar huurbetalingsverplichtingen voldoet.
2.7.
Kort na de mondelinge behandeling in bovengenoemde kantonprocedure op 13 november 2024 heeft TW1 een bedrag van € 9.643,10 aan huur aan [gedaagde] voldaan. Met deze betaling kwam de op dat moment nog resterende betalingsachterstand van [eiseres] jegens [gedaagde] te vervallen. Van deze betaling is geen mededeling gedaan aan de kantonrechter.
2.8.
Bij vonnis van 2 januari 2025 (zaaknummer 11084734 / CV EXPL 24-3147, hierna: het Vonnis) heeft de kantonrechter de tussen partijen gesloten huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde aan de [adres] te [plaats] ontbonden vanwege – kort samengevat – het ongeoorloofd in gebruik geven door [eiseres] van de truckshop aan een derde, en vanwege het in gebreke blijven met de (tijdige en volledige) betaling van de huurtermijnen. [eiseres] is voorts veroordeeld om het gehuurde binnen vier weken na betekening van het vonnis te ontruimen en ter vrije beschikking van [gedaagde] te stellen. Verder heeft de kantonrechter [eiseres] veroordeeld om aan [gedaagde] een bedrag van
€ 25.653,92 te betalen uit hoofde van achterstallige huurpenningen en een contractuele boete vanwege het te laat betalen van de huurpenningen. Voor het overige zijn de vorderingen afgewezen.
2.9.
Op 1 januari 2025 werd [eiseres] de kwartaalhuur verschuldigd voor het eerste kwartaal van 2025.
Op 3 januari 2025 heeft [eiseres] terzake van de huur een bedrag van € 6.000,- aan [gedaagde] betaald, en op 22 januari 2025 een bedrag van € 2.159,23.
Tot op heden heeft [eiseres] voor het eerste kwartaal van 2025 nog een bedrag aan huur van
€ 8.506,51 onbetaald gelaten.
2.10.
Op 15 januari 2025 is het Vonnis aan [eiseres] betekend met als ontruimingsdatum 6 maart 2025.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] heeft bij de mondelinge behandeling ter zitting nader toegelicht dat de in het petitum van de dagvaarding geformuleerde vordering aldus moet worden verstaan dat zij vordert schorsing van de tenuitvoerlegging van het Vonnis, voor zover het betreft de in dat vonnis uitgesproken veroordeling tot ontruiming van het gehuurde.
3.2.
[eiseres] legt – zakelijk weergegeven – aan de vordering het volgende ten grondslag.
In het Vonnis is sprake van een feitelijke/juridische misslag omdat bepaalde omstandigheden niet (voldoende) zijn meegewogen in de beoordeling.
Daarnaast zijn er na de mondelinge behandeling nieuwe feiten bekend geworden die tot een andere beslissing van de kantonrechter hadden geleid indien deze bekend waren geweest ten tijde van de mondelinge behandeling. TW1 heeft direct na de mondelinge behandeling namelijk de volledige huurachterstand aan [gedaagde] betaald zodat er geen huurachterstand meer bestond. Mr. Van Brunschot heeft aan de advocaat van [gedaagde] verzocht ermee in te stemmen dit feit (nog) onder de aandacht van de kantonrechter te brengen maar daar heeft [gedaagde] niet mee in gestemd. Uit de betaling blijkt dat TW1 bewust de betalingen aan [eiseres] heeft opgeschort tot het moment van de mondelinge behandeling, met als doel de huurachterstand in de betalingen door [eiseres] aan [gedaagde] in stand te houden zodat de ontbinding van de huurovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiseres] zou worden uitgesproken en TW1 met [gedaagde] een nieuwe huurovereenkomst zou kunnen sluiten.
Op die situatie hebben TW1 en [gedaagde] al in juli 2024 een voorschot genomen, door middel van het sluiten van een huurovereenkomst onder opschortende voorwaarde van ontruiming.
Bij dit alles komt dat de bestuurder van [eiseres] , de heer [A] , ten tijde van het ontstaan van de huurachterstand en van het voeren van de bodemprocedure (zeer) ernstig ziek was en inmiddels (kort voor de mondelinge behandeling in deze kort gedingprocedure) is overleden. De huurinkomsten en de inkomsten afkomstig uit de truckshop zijn de enige inkomsten voor het gezin van de heer [A] en het is dan ook van belang dat deze activiteiten gecontinueerd worden.
Onder deze omstandigheden maakt [gedaagde] met het onverminderd doorzetten van de executie van het Vonnis misbruik van haar bevoegdheid.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] stelt primair dat de dagvaarding nietig is omdat het dagvaardingsexploot niet voldoet aan diverse voorgeschreven formaliteiten.
Voor wat betreft de door [eiseres] ingestelde vorderingen concludeert [gedaagde] tot niet-ontvankelijkheid, dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Nietigheid dagvaarding
4.1.
Het beroep van [gedaagde] op de nietigheid van het exploot van dagvaarding wordt verworpen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Namens [gedaagde] is erop gewezen dat in het exploot vermeld is dat zij moet verschijnen ten overstaan van de voorzieningenrechter terwijl dit de kantonrechter moet zijn, en dat er verouderde aanzeggingen in het exploot zijn opgenomen die niet zien op een kanton-procedure. Deze onjuiste/onvolledige vermeldingen zijn slordig maar hebben er niet toe geleid dat [gedaagde] niet is verschenen in deze kort gedingprocedure.
Ten aanzien van het petitum in de dagvaarding merkt [gedaagde] terecht op dat de daarin opgenomen vordering onvolledig is. Deze nalatigheid is naar het oordeel van de kantonrechter storender dan de hierboven vermelde formele onjuistheden. Echter ook dit gebrek leidt niet tot nietigheid aangezien uit de toelichting in het lichaam van de dagvaarding genoegzaam blijkt welke vordering [eiseres] wenst in te stellen, namelijk schorsing van de tenuitvoerlegging van de in het Vonnis uitgesproken ontruiming. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft mr. Van Brunschot ook bevestigd dat het petitum aldus moet worden verstaan. Dat (ook) aan [gedaagde] duidelijk is geweest wat [eiseres] vordert blijkt uit het feit dat [gedaagde] ter zitting een pleitnotitie heeft voorgedragen waarin uitvoerig verweer wordt gevoerd tegen schorsing van de tenuitvoerlegging van het Vonnis.
Bovenstaande leidt tot de conclusie dat de gebreken in het dagvaardingsexploot [gedaagde] niet onredelijk in haar (proces-)belangen hebben geschaad.
Spoedeisend belang
4.2.
Alhoewel ter zitting gebleken is dat de executie waar [eiseres] tegen opkomt (de ontruiming van het gehuurde) niet op 12 februari 2025, zoals in de dagvaarding is vermeld, maar op 6 maart 2025 gepland is, wordt [eiseres] geacht voldoende spoedeisend belang te hebben bij de gevorderde schorsing van de executie. Dat [eiseres] nog andere rechtsmiddelen ter beschikking staan, zoals het vorderen van schorsing van de tenuitvoerlegging hangende een in te stellen (spoed-)appel tegen het Vonnis neemt niet weg dat het haar vrij staat deze kort gedingprocedure te starten en doet geen afbreuk aan het spoedeisend belang.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.
[eiseres] komt op tegen de tenuitvoerlegging van het Vonnis, meer in het bijzonder tegen de veroordeling om het door haar gehuurde te ontruimen. In dit kort geding is dus sprake van een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv. Omdat het gaat om de tenuitvoerlegging van het Vonnis waartegen door [eiseres] hoger beroep kan worden ingesteld, moet de toetsingsmaatstaf van het Zeester-arrest (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026) worden gehanteerd.
In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat als een vonnis zonder motivering uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en tegen dat vonnis nog een rechtsmiddel open staat, de rechter moet beoordelen of de omstandigheden van het geval meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Bij die belangenafweging moet nog steeds worden uitgegaan van de beslissingen in het vonnis en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en moet de kans van slagen van het rechtsmiddel buiten beschouwing worden gelaten. Wel kan de rechter in zijn oordeelsvorming betrekken of het ten uitvoer te leggen vonnis berust op een kennelijke misslag.
Bij dit alles geldt als uitgangspunt de uitvoerbaarheid van de uitspraak, hangende een hogere voorziening, zonder de voorwaarde van enige zekerheidstelling.
Kennelijke juridische/feitelijke misslag
4.4.
Dat het vonnis van de kantonrechter een kennelijke juridische dan wel feitelijke misslag bevat welke tot schorsing van de executie zou moeten leiden, is voorshands niet gebleken.
Namens [eiseres] is wel gesteld dat het Vonnis een kennelijke misslag bevat die gelegen is in het oordeel van de kantonrechter in het Vonnis, dat sprake is van ongeoorloofde “in gebruikgeving” van de door [eiseres] geëxploiteerde truckshop aan TruckJunkie. Volgens [eiseres] is de kantonrechter ten onrechte tot dit oordeel gekomen. De stellingen die [eiseres] in dit kader aandraagt betreffen echter inhoudelijke bezwaren tegen het oordeel van de kantonrechter. Dergelijke bezwaren kunnen niet in een executiegeschil, zoals het onderhavige, aan de orde worden gesteld omdat een executiegeschil geen verkapt rechtsmiddel is. Voor een toetsing van een rechtelijk oordeel aan de hand van inhoudelijke bezwaren is een hoger beroepsprocedure de aangewezen weg. De kantonrechter gaat in deze procedure dan ook voorbij aan de stellingen die [eiseres] in dit verband heeft aangevoerd.
Feiten/omstandigheden/belangenafweging
4.5.
[eiseres] heeft verder naar voren gebracht dat de executie van het Vonnis moet worden geschorst op grond van na het Vonnis bekend geworden feiten en omstandigheden en een belangenafweging.
Hiertoe heeft [eiseres] gesteld dat na het Vonnis is gebleken dat [gedaagde] en TW1 hebben samengespannen tegen [eiseres] door de huurachterstand te laten oplopen met de bedoeling daarmee [eiseres] buiten spel te zetten, zodat [gedaagde] en TW1 een nieuwe huurovereenkomst tegen gunstigere voorwaarden konden sluiten.
De samenspanning blijkt volgens [eiseres] allereerst uit het feit dat TW1 direct na de mondelinge behandeling in de bodemprocedure de volledige huurachterstand aan [gedaagde] heeft betaald en dat [eiseres] van de advocaat van [gedaagde] geen toestemming heeft gekregen de kantonrechter (in de vorige procedure) van deze betaling op de hoogte te stellen.
Dat bovengeschetste gang van zaken zoals die heeft plaatsgevonden zo kort na de mondelinge behandeling in de bodemprocedure opmerkelijk is wil de kantonrechter aan [eiseres] wel toegeven, maar de conclusie dat hieruit zou blijken dat TW1 (als onderhuurder van [eiseres] ) en [gedaagde] (als verhuurder van [eiseres] ) tegen [eiseres] hebben samengespannen volgt de kantonrechter niet. [eiseres] heeft ook verder te weinig gesteld en onderbouwd om aannemelijk te maken dat sprake is (geweest) van samenspanning.
De stelling dat TW1 bewust de onderhuurbetalingen zou achterhouden zodat de huurachterstand jegens [gedaagde] oploopt is evenmin aannemelijk en wordt bovendien tegengesproken door het feit dat de oorspronkelijke huurachterstand waarvoor [gedaagde] [eiseres] in de bodemprocedure heeft gedagvaard, te weten de huurachterstand over het vierde kwartaal van 2023 en het eerste en het tweede kwartaal van 2024, is ontstaan doordat [eiseres] zelf met de betaling van de huur in gebreke bleef. Deze tekortkoming aan de zijde van [eiseres] is des te meer opvallend nu vast staat dat [gedaagde] pas in maart 2024 haar pandrecht heeft ingeroepen, zodat [eiseres] tot die tijd een bedrag van TW1 aan onderhuur ontving dat ruim
€ 4.000,- per maand hoger is dan de door [eiseres] aan [gedaagde] verschuldigde huur.
4.6.
Ter onderbouwing van haar stelling dat uit na het Vonnis voorgevallen feiten blijkt dat sprake is van samenspanning, heeft [eiseres] nog gewezen op de overeenkomst tussen [gedaagde] en TW1, die ziet op de huur door TW1 van het thans nog door [eiseres] gehuurde perceel waarop zich de Truckwash bevindt, onder de opschortende voorwaarde van beëindiging van de huurovereenkomst met [eiseres] .
[gedaagde] heeft hierover onweersproken gesteld dat zij de overeenkomst (die is gesloten ruim voor de datum van het Vonnis, in juni 2024) in de bodemprocedure bij de kantonrechter in het geding heeft gebracht en dat deze dus bij de kantonrechter bekend was ten tijde van de mondelinge behandeling in die procedure en ten tijde van het wijzen van het Vonnis. De kantonrechter heeft de overeenkomst tussen [gedaagde] en TV1 ook betrokken in zijn beoordeling, zo blijkt uit rechtsoverweging 4.10 van het Vonnis. Er is dus geen sprake van een nieuw bekend geworden feit.
Los daarvan geldt dat het [gedaagde] en TW1 vrij staat met elkaar te contracteren. In deze procedure heeft [gedaagde] toegelicht vanuit welke gedachte zij en TW1 vorig jaar de overeenkomst onder de opschortende voorwaarde van beëindiging van de overeenkomst met [eiseres] hebben gesloten. Het enkele feit dat deze partijen een (dergelijke) overeenkomst zijn aangegaan leidt er niet toe dat de stelling dat [gedaagde] en TW1 tegen [eiseres] zouden samenspannen aannemelijk is.
4.7.
De door [eiseres] gestelde samenspanning is onvoldoende aannemelijk gebleven en kan dan ook geen rol spelen bij de belangenafweging die in het kader van de beoordeling van de vordering moet plaatsvinden.
Ook verder zijn er onvoldoende belangen aan de zijde van [eiseres] gesteld en gebleken die zwaarder wegen dan het belang van [gedaagde] gebruik te maken van haar executierecht.
De periode van ziekte van de bestuurder van [eiseres] , de heer [A] en, recent, zijn overlijden zijn geen omstandigheden die maken dat de executie van het Vonnis dient te worden geschorst, evenmin als de stelling dat het gezin van de heer [A] afhankelijk is van de inkomsten uit [eiseres] .
Deze omstandigheden zijn in het Vonnis ook meegewogen. In het Vonnis is geoordeeld dat sprake is van een ernstige tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst met [gedaagde] en dat ontbinding van die overeenkomst ondanks de ernstige gevolgen daarvan voor [eiseres] gerechtvaardigd is.
Namens [eiseres] zijn er geen stellingen aangevoerd die de kantonrechter aanleiding geven hier thans anders over te oordelen. Dit geldt temeer nu is gebleken dat ook de huur van het eerste kwartaal van 2025 niet (volledig) is betaald en nu door/namens [eiseres] op geen enkele wijze een concreet zicht is geboden op correcte en tijdige nakoming van haar betalingsverplichtingen in de (nabije) toekomst.
Tot slot zijn er geen (andere) omstandigheden gesteld of gebleken die in het kader van de belangenafweging leiden tot het oordeel dat de ontruiming op 6 maart a.s. misbruik van executie zou zijn.
4.8.
De vordering van [eiseres] zal dan ook worden afgewezen. [eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
- nakosten
814,00
135,00
Totaal
949,00
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 949,00, te vermeerderen met de kosten van betekening als het vonnis wordt betekend, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als de proceskosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. van den Berk en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2025.