Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het verzoekschrift van de man, ontvangen ter griffie op 28 maart 2024;
- het verweerschrift van de vrouw;
- het gewijzigd verzoek van de man;
- het F9-formulier (met bijlagen) van mr. R. Holland, ingediend op 11 april 2024;
- het F9-formulier (met bijlage) van mr. R. Holland, ingediend op 11 juni 2024;
- het F9-formulier (met bijlage) van mr. M. Poort-van der Meeren, ingediend op 6 november 2024;
- het F9-formulier (met als bijlagen producties 17 t/m 21) van mr. M. Poort-van der Meeren, ingediend op 16 december 2024;
- het F2-formulier van mr. R. Holland, inhoudende haar onttrekking als advocaat van de man, ingediend op 7 januari 2025;
- het e-mailbericht van de man van 7 januari 2025;
- het F9-formulier van mr. M. Poort-van der Meeren, ingediend op 13 januari 2025.
2.De feiten
1 februari 2015 een bedrag van € 40,- per kind per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de toen nog minderjarige kinderen.
€ 40,- per kind per maand, met ingang van 1 januari 2018, gewijzigd en bepaald op een bedrag van € 150,- per kind per maand.
3.Het verzoek en het verweer
4.De beoordeling
NJ1983, 494 en HR 30 november 2007,
NJ2007, 640).De rechtbank dient dus allereerst te beoordelen of sprake is van een rechterlijke uitspraak dan wel van een overeenkomst. De rechtbank overweegt als volgt. Voor een overeenkomst is wilsovereenstemming vereist. De vrouw heeft gemotiveerd uiteengezet hoe partijen in 2016 tot de gewijzigde bijdrage van € 300,- zijn gekomen en dat zij, omdat de man zijn betalingsverplichting niet nakwam, een gerechtelijke procedure heeft moeten starten. Haar stelling dat partijen destijds een gewijzigde bijdrage zijn overeengekomen heeft de vrouw bovendien onderbouwd met stukken. Zo heeft zij een afschrift overgelegd van de wijziging van het ouderschapsplan gedateerd 2 februari 2016. Dat dit document enkel door de vrouw is ondertekend, maakt niet dat geen sprake is van een overeenkomst. Bovendien blijkt uit de door de vrouw overgelegde WhatsApp berichten tussen partijen van november 2017 en januari 2018 dat de man zich ervan bewust is dat hij € 300,- aan de vrouw moet voldoen. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank met de vrouw van oordeel is dat sprake is van een overeenkomst. Het lag op de weg van de man om, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, nader te onderbouwen dat en waarom sprake is van een rechterlijke uitspraak. Hij heeft dit nagelaten.
5.De beslissing
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.