ECLI:NL:RBOBR:2025:1229

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
C/01/403195/ FA RK 24-1347
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging kinderalimentatie en rechtsverwerking in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De man, die eerder een alimentatiebedrag van € 150,- per kind per maand diende te betalen, verzocht de rechtbank om dit bedrag te verlagen naar € 50,- per kind per maand, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2018. De vrouw, die de alimentatie ontving, voerde verweer en deed een beroep op rechtsverwerking, stellende dat de man te lang had gewacht met zijn verzoek en dat dit haar bewijspositie schaadde. De rechtbank heeft de zaak mondeling behandeld op 14 januari 2025, waarbij de man via videoverbinding deelnam zonder tolk. De rechtbank oordeelde dat het beroep op rechtsverwerking niet slaagde, omdat enkel tijdsverloop niet voldoende is voor rechtsverwerking. De rechtbank concludeerde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen over de wijziging van omstandigheden en dat de alimentatie niet langer aan de wettelijke maatstaven voldeed. De verzoeken van de man werden afgewezen, en de rechtbank bepaalde dat de bijdrage voor de jongmeerderjarige [minderjarige 1] op nihil werd gesteld met ingang van 13 augustus 2022. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/403195 / FA RK 24-1347
Uitspraak : 11 februari 2025
Beschikking betreffende alimentatie in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] ( [land] ),
hierna te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. R. Holland,
tegen
[verweerdster],
hierna te noemen: de vrouw,
handelend voor zichzelf en in haar hoedanigheid van gevolmachtigde van de jongmeerderjarigen:
[minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2] ,
allen wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M. Poort-van der Meeren.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift van de man, ontvangen ter griffie op 28 maart 2024;
  • het verweerschrift van de vrouw;
  • het gewijzigd verzoek van de man;
- de nadere correspondentie, waaronder met name:
  • het F9-formulier (met bijlagen) van mr. R. Holland, ingediend op 11 april 2024;
  • het F9-formulier (met bijlage) van mr. R. Holland, ingediend op 11 juni 2024;
  • het F9-formulier (met bijlage) van mr. M. Poort-van der Meeren, ingediend op 6 november 2024;
  • het F9-formulier (met als bijlagen producties 17 t/m 21) van mr. M. Poort-van der Meeren, ingediend op 16 december 2024;
  • het F2-formulier van mr. R. Holland, inhoudende haar onttrekking als advocaat van de man, ingediend op 7 januari 2025;
  • het e-mailbericht van de man van 7 januari 2025;
  • het F9-formulier van mr. M. Poort-van der Meeren, ingediend op 13 januari 2025.
1.2.
Bij e-mailbericht van 7 januari 2025 heeft de man de rechtbank verzocht of hij digitaal mag deelnemen aan de mondelinge behandeling. De rechtbank heeft de man hierop geantwoord dat hij via een videoverbinding kan deelnemen, maar dat hij daarbij dient te worden bijgestaan door een beëdigd tolk die simultaan kan tolken. Tevens heeft de rechtbank de man geïnformeerd dat tijdens de mondeling behandeling uitsluitend de Nederlandse taal zal worden gesproken.
1.3.
De zaak is mondeling behandeld op 14 januari 2025. Verschenen is de vrouw bijgestaan door haar advocaat. De man heeft via een videoverbinding deel genomen. De man is daarbij niet bijgestaan door een tolk.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van
8 december 2015 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op
10 mei 2016 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In voornoemde beschikking is onder andere bepaald dat de man met ingang van
1 februari 2015 een bedrag van € 40,- per kind per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de toen nog minderjarige kinderen.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 5 september 2018 is de bijdrage van
€ 40,- per kind per maand, met ingang van 1 januari 2018, gewijzigd en bepaald op een bedrag van € 150,- per kind per maand.
2.4.
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de bijdrage per 1 januari 2025 € 192,50 per kind per maand.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De man verzoekt, na wijziging van zijn verzoek, bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
i. de beschikking van 5 september 2018 in die zin te wijzigen dat met ingang van 1 januari 2018 de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de inmiddels jongmeerderjarigen op € 50,- per kind per maand zal worden gesteld, dan wel op een bedrag dat de rechtbank in goede justitie zal bepalen en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht, en
ii. te bepalen dat de man een eventuele door hem opgelopen achterstand in de periode tot aan de datum van de in deze procedure te wijzen beschikking niet aan de vrouw dan wel de jongmeerderjarigen hoeft te betalen.
3.2.
De vrouw voert hiertegen verweer en verzoekt bij beschikking, indien en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel het verzoek af te wijzen.

4.De beoordeling

4.1.
De man stelt primair dat de beschikking van 5 september 2018 van aanvang af niet heeft beantwoord aan de wettelijke maatstaven doordat daarbij van onjuiste en/of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.2.
Subsidiair stelt de man dat voormelde beschikking als gevolg van gewijzigde omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven.
4.3.
De vrouw heeft als meest verstrekkende verweer een beroep gedaan op rechtsverwerking.
4.4.
De rechtbank zal allereerst het beroep van de vrouw op rechtsverwerking beoordelen, omdat indien dit beroep slaagt, de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de verzoeken van de man.
Rechtsverwerking
4.5.
De vrouw voert ter onderbouwing van haar beroep op rechtsverwerking aan dat de man pas zes jaar na het wijzen van de beschikking zich op de onjuistheid hiervan beroept, terwijl hij al die jaren werd geconfronteerd met pogingen van de vrouw om tot invordering van de achterstallige bijdragen te komen. De man heeft gedurende enige tijd de door de rechtbank vastgestelde bijdrage betaald. De vrouw en de jongmeerderjarigen hoefden er dan ook in alle redelijkheid geen rekening mee te houden dat de man wijziging met een terugwerkende kracht tot 1 januari 2018 zou verzoeken. De wijzigingen waarop de man zich beroept hebben zich al jaren voor indiening van het verzoek voorgedaan en zijn allemaal wijzigingen aan de zijde van de man waarvan hij reeds lange tijd op de hoogte was. De vrouw wordt ernstig in haar bewijspositie geschaad doordat de echtscheiding al lang geleden tot stand is gekomen en daardoor de behoefte van de kinderen destijds niet meer kan worden vastgesteld. De vrouw verwijst ter onderbouwing van haar stellingen naar de uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch van 15 juni 2011 (ECLI:NLGHSHE:2011:BQ8280).
4.6.
De man heeft zich niet uitgelaten over het beroep van de vrouw op rechtsverwerking.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie kan van rechtsverwerking slechts sprake zijn indien de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Enkel tijdsverloop of enkel stilzitten van de rechthebbende is onvoldoende om rechtsverwerking aan te kunnen nemen. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt. Tijdsverloop kan wel als een van de relevante omstandigheden meewegen bij beoordeling van de vraag of de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het geldend maken van zijn recht of bevoegdheid (zie onder andere HR 10 maart 2017, RvdW 2017, 348)
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen de vrouw heeft aangevoerd onvoldoende is om rechtsverwerking aan te kunnen nemen. Zij overweegt daartoe als volgt. Hoewel de man lang heeft gewacht met het indienen van zijn verzoek om de bij beschikking van 5 september 2018 vastgestelde bijdrage te wijzigen, is enkel tijdsverloop dan wel stilzitten van de man onvoldoende voor rechtsverwerking. Voor zover de vrouw stelt dat zij, gelet op het feit dat de man enige tijd wel de bij beschikking vastgestelde bijdrage heeft betaald, erop mocht vertrouwen dat de man niet meer om wijziging hiervan zou vragen, volgt de rechtbank de vrouw daarin niet. Het enkele feit dat de man enige tijd aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, brengt niet met zich mee dat de man het vastgestelde alimentatiebedrag niet meer kon laten wijzigen. Immers, de wetgever biedt de rechter via het bepaalde in artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), de mogelijkheid om met vergaande terugwerkende kracht een tussen partijen overeengekomen of reeds door de rechtbank vastgestelde bijdrage te wijzigen. Uit dit wettelijk kader volgt volgens de rechtbank dat bij alimentatie, waarbij er van rechtswege maandelijks een nieuwe betalingsverplichting ontstaat, niet snel kan worden aangenomen dat sprake is van rechtsverwerking. Dat de wijzigingen die de man aanvoert allen zijn gelegen aan zijn zijde en zich reeds jaren voor indiening van het verzoek hebben voorgedaan, maakt dit niet anders. Ten aanzien van de stelling van de vrouw dat zij door tijdsverloop ernstig wordt benadeeld in haar bewijspositie, merkt de rechtbank op dat het in beginsel aan de man, als verzoekende partij in onderhavige procedure, is om zijn stellingen, voor zover deze door de vrouw gemotiveerd worden betwist, nader en zo nodig met stukken te onderbouwen en bewijzen. Indien dit door het tijdsverloop wordt bemoeilijk, komt dat voor zijn rekening en risico. Al het voorgaande in overweging nemende slaagt het beroep van de vrouw op rechtsverwerking niet. Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de man.
Van aanvang af niet beantwoord aan de wettelijke maatstaven
4.8.
De man voert aan dat hij nooit verweer heeft gevoerd in de door de vrouw destijds aangespannen procedure die tot de beschikking van 5 september 2018 heeft geleid. De beschikking heeft van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven beantwoord nu daarbij van onvolledige gegevens is uitgegaan. Bij het vaststellen van de bijdrage van € 150,- per kind per maand is namelijk geen rekening gehouden met de financiële situatie van de man.
4.9.
De vrouw stelt dat de man geen beroep kan doen op artikel 1:401 lid 4 BW omdat geen sprake is van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud, maar van een overeenkomst tussen partijen die bij beschikking is vastgelegd. De vrouw voert in dit verband aan dat partijen ten tijde van de echtscheiding zijn overeengekomen dat de man een bijdrage van € 40,- per kind per maand aan de vrouw zou betalen. Vervolgens zijn partijen in 2016 overeengekomen dat de bijdrage zal worden gewijzigd in € 300,- per maand, zijnde € 150,- per kind per maand, en op 2 februari 2016 is schriftelijk overeengekomen deze wijziging door te voeren in het ouderschapsplan. Omdat de man eind 2017 zijn betalingsverplichting niet langer nakwam, werd de vrouw genoodzaakt een procedure bij de rechtbank te starten omdat zij geen titel had om de overeengekomen bijdrage te laten innen door het LBIO. Deze procedure heeft uiteindelijk geleid tot de beschikking van 5 september 2018 waarin de rechtbank de tussen partijen overeengekomen bijdrage heeft bekrachtigd. De vrouw merkt nog op dat voor zover partijen bij het maken van de afspraak in 2016 zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, zij dat bewust hebben gedaan.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. De man beroept zich op artikel 1:401 lid 4 BW. Op grond van dit artikel kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken indien zij van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Artikel 1:401 lid 4 BW is alleen van toepassing als het een rechterlijke uitspraak over levensonderhoud betreft. Tussen partijen is in geschil of sprake is van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud dan wel van een overeenkomst tussen partijen. Wanneer een onderhoudsverplichting tussen partijen wordt vastgelegd in een echtscheidingsconvenant of in een latere overeenkomst waarna de rechter wordt verzocht het overeengekomen bedrag vast te leggen of de overeenkomst aan de beschikking te hechten, dan geldt voor een wijziging van die onderhoudsverplichting de bepaling betreffende een wijziging van een overeenkomst zoals geregeld in lid 5 en niet de wijzigingsgrond voor een rechterlijke uitspraak zoals geregeld in lid 4 (HR 19 november 1982,
NJ1983, 494 en HR 30 november 2007,
NJ2007, 640).De rechtbank dient dus allereerst te beoordelen of sprake is van een rechterlijke uitspraak dan wel van een overeenkomst. De rechtbank overweegt als volgt. Voor een overeenkomst is wilsovereenstemming vereist. De vrouw heeft gemotiveerd uiteengezet hoe partijen in 2016 tot de gewijzigde bijdrage van € 300,- zijn gekomen en dat zij, omdat de man zijn betalingsverplichting niet nakwam, een gerechtelijke procedure heeft moeten starten. Haar stelling dat partijen destijds een gewijzigde bijdrage zijn overeengekomen heeft de vrouw bovendien onderbouwd met stukken. Zo heeft zij een afschrift overgelegd van de wijziging van het ouderschapsplan gedateerd 2 februari 2016. Dat dit document enkel door de vrouw is ondertekend, maakt niet dat geen sprake is van een overeenkomst. Bovendien blijkt uit de door de vrouw overgelegde WhatsApp berichten tussen partijen van november 2017 en januari 2018 dat de man zich ervan bewust is dat hij € 300,- aan de vrouw moet voldoen. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank met de vrouw van oordeel is dat sprake is van een overeenkomst. Het lag op de weg van de man om, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, nader te onderbouwen dat en waarom sprake is van een rechterlijke uitspraak. Hij heeft dit nagelaten.
Nu de rechtbank voor oordeel is dat sprake is van een overeenkomst en niet van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het standpunt van de man dat de beschikking van 5 september 2018 door onjuiste of onvolledige gegevens van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. Het primaire beroep van de man slaagt aldus niet.
Wijziging van omstandigheden
Ontvankelijkheid
4.11.
Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat de omstandigheden zijn gewijzigd sinds de door de rechtbank afgegeven beschikking van 5 september 2018. De vrouw stelt zich echter op het standpunt dat de wijzigingen niet dermate relevant zijn dat dit maakt dat de vastgestelde bijdrage niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
4.13.
De rechtbank overweegt als volgt. Het enkele feit dat sprake is van gewijzigde omstandigheden rechtvaardigt een nieuwe beoordeling van de geldende kinderalimentatie. Reeds om die reden is de man ontvankelijk in zijn verzoek. Of deze gewijzigde omstandigheden tot een andere door de man te betalen bijdrage dient te leiden, wordt hierna beoordeeld.
Stelplicht
4.14.
De rechtbank overweegt dat de man, op wie als verzoekende partij de stelplicht rust, onvoldoende eenduidige stellingen heeft ingenomen en gegevens heeft overgelegd om tot de conclusie te komen dat de financiële situatie van partijen zodanig is gewijzigd dat de eerder overeengekomen en bij beschikking van 5 september 2018 vastgestelde kinderalimentatie niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
4.15.
De man heeft geen stelling ingenomen over de behoefte van de, inmiddels, jongmeerderjarigen. De man heeft enkel aangevoerd dat de behoefte van de jongmeerderjarigen niet is vastgesteld in het ouderschapsplan en ook niet te herleiden is uit de beschikking van 5 september 2018. Nog daargelaten de vraag of de behoefte van de jongmeerderjarigen destijds is vastgesteld, heeft de man geen financiële gegevens overgelegd ten tijde van het einde van de samenleving van partijen op basis waarvan de behoefte alsnog kan worden berekend. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen of in de gegevens die aan geldende bijdrage ten grondslag hebben gelegen, sindsdien een wijziging is opgetreden.
Nu de man niet heeft voldaan aan zijn stelplicht wat betreft de behoefte van de kinderen komt de rechtbank niet toe aan een verdere beoordeling van de vraag of de geldende kinderalimentatie niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven. Het verzoek van de man zal worden afgewezen.
Bijdrage [minderjarige 1]
4.16.
[minderjarige 1] ziet af van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie met ingang van het bereiken van de meerderjarige leeftijd.
4.17.
De rechtbank zal de door de man aan [minderjarige 1] te betalen bijdrage met ingang van
13 augustus 2022 dan ook op nihil stellen. De rechtbank merkt zekerheidshalve op dat dit de man niet bevrijdt van het alsnog betalen van achterstallige termijnen aan de vrouw ten behoeve van [minderjarige 1] .
Proceskosten
4.18.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd als na te melden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de verzoeken van de man af;
5.2.
bepaalt de bijdrage van de man in de kosten van [minderjarige 1] met ingang van 13 augustus 2022 op nihil (€ 0,00);
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Geerits, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 11 februari 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Conc: MKl
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!