ECLI:NL:RBOBR:2025:1276

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
01.221634.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord met voorbedachten rade door verdachte met hamer op slachtoffer te slaan

Op 5 maart 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 september 2023 in 's-Hertogenbosch het leven van een slachtoffer heeft beroofd. De verdachte heeft het slachtoffer met opzet en met voorbedachten rade meerdere malen met een hamer op het hoofd geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorafgaand aan de daad toestemming heeft gevraagd aan een medeverdachte om het slachtoffer te doden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte is als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, maar de rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege eiste. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die door de rechtbank is toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.221634.23
Datum uitspraak: 5 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1973] ,
gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 december 2023, 28 februari 2024, 24 april 2024, 3 juli 2024, 25 september 2024, 18 december 2024 en 19 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 november 2023. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 13 december 2023 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 3 september 2023 te 's-Hertogenbosch [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door meermalen met kracht met een hamer op/tegen het hoofd en/of in/tegen het gezicht van die [slachtoffer] te slaan en/of een kussen op het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer] te drukken;
subsidiair:
hij op of omstreeks 3 september 2023 te 's-Hertogenbosch [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen met kracht met een hamer op/tegen het hoofd en/of in/tegen het gezicht van die [slachtoffer] te slaan en/of een kussen op het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer] te drukken.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Op zondag 3 september 2023, rond 11.30 uur in de ochtend, arriveert de politie bij de woning van medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook: [medeverdachte] ) aan de [adres] in Den Bosch. Verdachte had 112 gebeld en gezegd dat hij iemand had doodgeslagen met een hamer. De politie treft in de woning verdachte en [medeverdachte] aan. In het bed in de slaapkamer op de benedenverdieping vindt de politie het levenloze lichaam van [slachtoffer] . Verdachte zegt tegen de politie dat het wapen op de tafel in de keuken ligt en dat hij het heeft gedaan.
Op de tafel in de keuken treft de politie een hamer aan. Na onderzoek aan de hamer blijken er bloedsporen van het slachtoffer op te zitten. [medeverdachte] wordt in eerste instantie als getuige aangemerkt. Op 11 september 2023 verschijnt zij op het politiebureau met een handgeschreven brief die zij voorleest. In deze brief verklaart [medeverdachte] dat verdachte haar toestemming heeft gevraagd om [slachtoffer] te doden en dat zij, na even te hebben nagedacht, die toestemming heeft verleend.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde moord op het slachtoffer kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft bepleit dat geen sprake is van moord, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs voor de voorbedachten rade. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de latere verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] onbetrouwbaar zijn en niet gebezigd zouden mogen worden voor het bewijs, hetgeen tot vrijspraak zou moeten leiden voor de primair ten laste gelegde moord.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank zal hieronder eerst de verschillende scenario’s bespreken van wat die avond heeft plaatsgevonden zoals door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] verklaard, waarna de rechtbank deze scenario’s zal beoordelen. Vervolgens zal de rechtbank de feiten in deze zaak vaststellen en tot slot bespreken of de aan verdachte ten laste gelegde moord dient te worden bewezenverklaard.
De verschillende scenario’s door verdachte en [medeverdachte] gegeven.
Verdachte heeft al in een vroeg stadium het scenario geschetst dat hij samen met het slachtoffer en [medeverdachte] op de slaapkamer boksen zat te kijken. Het slachtoffer had alcohol gedronken en drugs gebruikt en zou agressief zijn tegen [medeverdachte] . Volgens verdachte zou er een ruzie zijn ontstaan tussen het slachtoffer en [medeverdachte] waarbij het slachtoffer [medeverdachte] zou hebben geslagen. Verdachte is er tussen gesprongen en heeft het slachtoffer meerdere malen met een hamer tegen het hoofd geslagen waardoor hij is komen te overlijden.
[medeverdachte] is in eerste instantie als getuige gehoord. Zij heeft toen verklaard dat zij met het slachtoffer en verdachte op haar slaapkamer was. Het slachtoffer was heel chagrijnig en begon haar meppen te geven. Verdachte duwde haar opzij en sprong op het slachtoffer. Aangezien [medeverdachte] niet van vechten hield, is zij naar de woonkamer gegaan. Zij heeft haar oren dichtgedaan, omdat ze het niet wilde horen. Toen verdachte later de woonkamer binnenkwam vertelde hij dat het slachtoffer dood was.
Acht dagen later heeft [medeverdachte] bij de politie een door haar ondertekende brief voorgelezen waarin staat dat verdachte de betreffende nacht boos thuiskwam. Hij zou tegen [medeverdachte] hebben gezegd: ‘ [medeverdachte] , jij hebt geen leven, [slachtoffer] heeft jou alles ontnomen, je huis, je kinderen, je kleinkinderen (…) Ik maak hem van kant, ben jij het daarmee eens [medeverdachte] ? Je kan alles terugkrijgen [medeverdachte] ’, waarop [medeverdachte] is gaan nadenken en uiteindelijk heeft toestemming heeft gegeven. Volgens [medeverdachte] is zij toen naar de woonkamer gegaan. Later kwam verdachte bij haar in de woonkamer, waarop verdachte zou hebben gezegd dat het voorbij was. [medeverdachte] is in latere verhoren bij de politie, bij de rechter-commissaris en tijdens de zitting in de rechtbank in de kern bij deze verklaring gebleven.
De beoordeling van de verschillende scenario’s.
De rechtbank overweegt dat het door verdachte geschetste scenario in tegenspraak is met een aantal bevindingen in het dossier.
  • Zo heeft verdachte verklaard dat hij de hamer uit een paar werkschoenen heeft gepakt die naast een stoel in de slaapkamer stonden. Uit onderzoek is gebleken dat de werkschoenen niet in de slaapkamer zijn aangetroffen, maar dat deze werkschoenen zijn aangetroffen in een slaapkamer op de eerste verdieping.
  • Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij na het voorval terug is gegaan naar de slaapkamer en heeft gecontroleerd of het slachtoffer nog in leven was. Verdachte zou vervolgens het slachtoffer met dekens hebben toegedekt. In een later stadium heeft verdachte verklaard dat hij ook een kussen op het hoofd van het slachtoffer heeft gelegd om hem toe te dekken. Verdachte ontkent dat hij het slachtoffer met een kussen heeft gesmoord. Op het moment dat de politie ter plaatse komt zien zij het levenloze lichaam van het slachtoffer liggen met een kussen op zijn hoofd die door het bloed van het slachtoffer aan het hoofd bleek vastgeplakt. Door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] is verklaard dat verdachte kort na de gebeurtenis tegen hen heeft gezegd dat hij het slachtoffer nog hoorde gorgelen en dat hij hem heeft afgemaakt door een kussen op het hoofd te drukken. De rechtbank stelt vast dat de bevindingen van de politie over hoe het slachtoffer is aangetroffen beter passen bij het scenario dat verdachte een kussen in het gezicht van het slachtoffer heeft gedrukt, dan dat hij het slachtoffer, toen het reeds overleden was, heeft willen toedekken.
  • De rechtbank overweegt verder dat in een tapgesprek tussen [medeverdachte] en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op 5 september 2023 door [medeverdachte] wordt gezegd dat het slachtoffer er slaperig bij lag, maar dat zij niet weet of hij daadwerkelijk lag te slapen. [medeverdachte] zegt vervolgens dat zij er niet bij was geweest en naar de voorkamer was gegaan. Dit staat haaks op de verklaring van verdachte dat het agressief was.
Daar komt bij voor een aantal specifieke onderdelen van de verklaring van verdachte ondersteuning ontbreekt in het dossier. Hoewel ze stuk voor stuk voor zich niet in voldoende mate kunnen worden weerlegd, roept het ontbreken van bevestiging wel vragen op. Zo heeft verdachte verklaard dat hij met het slachtoffer en [medeverdachte] biertjes heeft gedronken in de slaapkamer. Er zijn daar echter geen blikjes of flesjes aangetroffen. Ook zouden zij televisie hebben gekeken. De televisie stond uit toen de politie de slaapkamer betrad. Ook zou het slachtoffer volgens verdachte een voorwerp hebben gepakt waarmee hij zou hebben gedreigd. Er is in de slaapkamer niet een dergelijk voorwerp aangetroffen Het door verdachte geschetste scenario is niet alleen strijdig met de genoemde bevindingen in het dossier, maar ook minder betrouwbaar omdat verdachte in de loop van de tijd zijn verklaring voor een belangrijk deel heeft aangevuld. Verdachte heeft op een later moment, te weten bij het onderzoek van de psychiater, verklaard dat het slachtoffer meermalen verbale bedreigingen zou hebben geuit dat hij zou steken en waarbij het slachtoffer zou hebben gezworen op zijn moeder. Ook heeft verdachte pas in een veel later stadium, toen het politiedossier klaar was, verklaard over het feit dat hij een kussen op het hoofd van het slachtoffer heeft gelegd nadat deze al dood was. Verdachte heeft verder in eerste instantie verklaard dat hij een kort moment kwijt is van wat er gebeurde, precies op het moment dat hij het slachtoffer sloeg. Ter terechtzitting verklaarde hij dat hij pas in de keuken weer bij bewustzijn kwam, toen hij de hamer onder de kraan aan het afspoelen was. Dit is in strijd met zijn eerdere verklaringen, waarin hij verklaard heeft dat hij nog weet dat hij vier of vijf keer heeft geslagen, zich vervolgens rot is geschrokken en de hamer heeft laten vallen, waarop hij de kamer heeft verlaten en de deur heeft dichtgedaan.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het door verdachte geschetste scenario ongeloofwaardig is en tegenstrijdig met de bewijsmiddelen in het dossier.
Door de raadsvrouw is de betrouwbaarheid van het door [medeverdachte] geschetste scenario betwist. De rechtbank overweegt dat zij behoedzaam omgaat met de verklaringen van [medeverdachte] die vanaf 11 september 2023 zijn afgelegd. [medeverdachte] vindt het bij de politie soms moeilijk om zich bepaalde details voor de geest te halen en heeft moeite met tijdsduidingen, maar in de kern en naar haar strekking zijn al deze verklaringen consistent gebleken. De verklaringen worden ondersteund door ander bewijs in het dossier. Zo heeft [medeverdachte] verklaard dat verdachte opnieuw de slaapkamer is ingelopen, omdat hij [slachtoffer] nog hoorde gorgelen. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die verdachte bij het halen van het bier is tegengekomen, verklaren dat verdachte tegen hen heeft gezegd dat hij [slachtoffer] nog hoorde gorgelen. Daarnaast heeft de politie de telefoon van [medeverdachte] afgetapt. Al op 5 september 2023, dus twee dagen na het overlijden van [slachtoffer] , heeft [medeverdachte] in een telefoongesprek gezegd dat [slachtoffer] er slaperig bij lag, maar zij niet weet of [slachtoffer] sliep omdat ze er niet bij is geweest. Ze was wel thuis, maar was de voorkamer ingegaan. Dit is in lijn met de verklaringen die [medeverdachte] vanaf 11 september heeft afgelegd. In haar eerste verklaring heeft zij juist gezegd dat [slachtoffer] , verdachte en zijzelf in de slaapkamer aanwezig waren toen [slachtoffer] haar begon te slaan, wat niet met dit tapgesprek overeenkomt. Daarbij komt dat [medeverdachte] zichzelf met haar tweede verklaring zéér belast. Voorafgaand aan het voorlezen van de brief bij de politie werd zij als getuige gezien. [medeverdachte] wilde echter ‘met zichzelf in het reine komen’ en daarom alsnog de waarheid aan de politie vertellen. Zij is na het voorlezen van de brief als verdachte aangemerkt en heeft enige tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht. Over haar eerste afgelegde verklaring heeft [medeverdachte] gezegd dat zij deze samen met verdachte had bedacht vlak voordat verdachte zijn begeleider belde. Verdachte zou met het plan zijn gekomen om iets anders te verklaren dan daadwerkelijk was gebeurd. [medeverdachte] denkt zelf dat hij dit deed om haar zo buiten schot te houden. Bij haar tweede verklaring is [medeverdachte] sindsdien steeds gebleven.
Dat [medeverdachte] deze verklaring pas op een later tijdstip heeft afgelegd kan worden verklaard door de gewetenswroeging die zij zegt te hebben gekregen. Het is voor de rechtbank geen reden deze verklaring als onbetrouwbaar terzijde te schuiven, zoals door de raadsvrouw is bepleit. Ook de stelling dat de brief die [medeverdachte] bij de politie heeft voorgelezen onder dwang tot stand is gekomen en, zo begrijpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw, daarmee ongeloofwaardig is, volgt de rechtbank niet. De rechtbank sluit haar ogen niet voor het feit dat het opstellen van de brief met een bepaalde druk voor [medeverdachte] gepaard is gegaan, maar van de verdachte belastende inhoud van de brief, die de kern van de ‘nieuwe’ verklaring van [medeverdachte] vormt, heeft [medeverdachte] nimmer meer afstand genomen. De rechtbank wijst op het getuigenverhoor van [medeverdachte] bij de rechter-commissaris, waaruit duidelijk blijkt dat zij afstand genomen heeft van [betrokkene 3] en zich niet positief over haar uitlaat, maar wel achter de kern van de inhoud van de brief is blijven staan. Gelet op de steun die de ‘nieuwe’ verklaring van [medeverdachte] uit andere bewijsmiddelen krijgt, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding te veronderstellen dat deze verklaring van [medeverdachte] door invloed van anderen tot stand gekomen is en daardoor onbetrouwbaar is. De verweren van de raadsvrouw ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte] worden dan ook verworpen.
De rechtbank gaat op grond van het voorgaande uit van het scenario zoals dat volgt in de nadere door [medeverdachte] afgelegde verklaring en komt tot de volgende feitenvaststelling.
Feitenvaststellingen over de nacht van 2 op 3 september 2023 op de [adres] .
Uit de ‘nieuwe’ verklaringen van [medeverdachte] en andere bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden stelt de rechtbank het volgende vast. [slachtoffer] en verdachte zijn op 2 september 2023 ’s avonds samen naar buiten gegaan. [slachtoffer] werd aan het einde van de avond door een onbekende man thuisgebracht en ging vervolgens naar de slaapkamer op de benedenverdieping. Ongeveer een uur later kwam verdachte thuis. Hij was heel boos op [slachtoffer] . Hij sloeg een gat in de tafel en zei dat hij zich weer had laten gebruiken door [slachtoffer] . Verdachte en [medeverdachte] stonden in de keuken en verdachte heeft toen gezegd ‘ik maak hem van kant, ben jij het daarmee eens [medeverdachte] ?’ Het was vervolgens even stil en [medeverdachte] heeft uiteindelijk ‘ja’ geantwoord. [medeverdachte] is naar de voorkamer gelopen en heeft haar oren dichtgehouden. Verdachte is met een hamer, die hij uit de slaapkamer op de eerste verdieping heeft gehaald, de slaapkamer ingegaan waar [slachtoffer] beneden op bed lag en heeft hem vele malen met de hamer op het hoofd geslagen. Verdachte kwam na enige tijd naar verdachte toegelopen in de voorkamer en zei ‘het is gebeurd, hij is overleden’, en deed de deur dicht van de voorkamer. Verdachte is daarna opnieuw de slaapkamer ingelopen, omdat hij het slachtoffer nog hoorde gorgelen. Verdachte heeft toen een kussen tegen het gezicht van [slachtoffer] gedrukt. Hierna hebben [medeverdachte] en verdachte lange tijd stilzwijgend naast elkaar op de bank gezeten. Later zijn ze samen buiten wat peuken gaan rapen samen en is verdachte bier gaan kopen. Pas even voor 11.00 uur in de ochtend heeft verdachte zijn begeleider en later 112 gebeld. Uit het forensisch bewijs volgt dat [slachtoffer] is overleden door de gevolgen van schedelhersenletsel door meervoudige hevige stomp botsende krachtinwerking op het hoofd.
Is er sprake van moord?
Voor een bewezenverklaring van moord, zoals primair aan verdachte is ten laste gelegd dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte met opzet en of hij ook met voorbedachten rade handelde. In de navolgende alinea’s zal de rechtbank die vragen bespreken en beantwoorden.
Ten aanzien van het opzet.
Dat verdachte het volle opzet heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven, is evident. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat hij meermalen met een hamer op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, terwijl het slachtoffer in bed lag te slapen. Dit nadat hij met [medeverdachte] had besproken dat hij het slachtoffer om het leven zou brengen.
Ten aanzien van de voorbedachten rade.
Verdachte heeft zich gedurende enige tijd kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en heeft niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Immers, uit de feiten volgt dat verdachte kwaad was op [slachtoffer] . Hij heeft toestemming gevraagd aan [medeverdachte] om [slachtoffer] van het leven te beroven en met haar besproken dat ook zij dan haar leven weer zou terugkrijgen. Hij heeft gewacht op het bevestigende antwoord van [medeverdachte] op zijn vraag, waarna hij pas tot zijn daad is overgegaan. Voor het uitvoeren van zijn voorgenomen plan heeft verdachte een hamer van boven gehaald. De rechtbank stelt vast dat deze hamer zich in de slaapkamer op de eerste etage bevond, omdat de hamer in de werkschoenen van getuige [getuige 3] lag en deze boven stonden, zoals uit de getuigenverklaring van [getuige 3] volgt én uit de verklaring van verdachte zelf dat hij de hamer uit de werkschoenen heeft gehaald. Van contra-indicaties voor voorbedachte rade is de rechtbank niet gebleken.
Conclusie.
Nu verdachte zowel opzet heeft gehad op het om het leven brengen van het slachtoffer als ook met voorbedachten rade handelde, is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde moord wettig en overtuigend moet worden bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 3 september 2023 te ’s-Hertogenbosch [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door meermalen met kracht met een hamer op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en een kussen in het gezicht van die [slachtoffer] te drukken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit en van verdachte.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte werd blootgesteld aan een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de kant van het slachtoffer jegens [medeverdachte] , waartegen verdachte zich heeft verdedigd. Mocht het beroep op noodweer niet slagen, dan heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt, aangezien hij als gevolg van een hevige gemoedsbeweging de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een noodweersituatie geenszins aannemelijk is geworden, gelet op het feit dat zij uitgaat van het scenario zoals door [medeverdachte] wordt geschetst. Derhalve dient het verweer te worden verworpen.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding, waartegen verdediging noodzakelijk was. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke situatie niet aannemelijk is geworden en geen enkele ondersteuning vindt in het dossier. De rechtbank gaat net als de officier van justitie uit van het door [medeverdachte] geschetste scenario en verwijst hierbij naar hetgeen zij eerder heeft overwogen hieromtrent.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt. Aangezien er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zal een beroep op noodweerexces om die reden evenmin slagen. Het verweer op noodweer(exces) wordt verworpen.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna ook: tbs-maatregel) met verpleging van overheidswege.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarnaast heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om geen tbs met dwangverpleging op te leggen en rekening te houden met het feit dat uit de psychiatrische Pro Justitia rapportage blijkt dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het feit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit.
Verdachte heeft [slachtoffer] op 3 september 2023 opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroofd door hem meerdere malen met een hamer op het hoofd te slaan. Door het handelen van verdachte is een vreselijke en onomkeerbare daad begaan en het slachtoffer het meest fundamentele bezit, namelijk het recht om te leven, ontnomen. Het slachtoffer is op gruwelijke wijze om het leven gekomen. Verdachte heeft een groot en onherstelbaar verlies en veel verdriet toegebracht aan de nabestaanden en iedereen die het slachtoffer lief had. Het leven van slachtoffers’ naasten zal sinds deze gebeurtenis nooit meer hetzelfde zijn. De moeder van het slachtoffer kon uit vrees voor de impact van de zitting op haar gezondheid niet bij de zitting van 19 februari 2025 aanwezig zijn. Haar advocaat heeft namens haar de impact van het overlijden van haar zoon indringend verwoord.
De persoon van verdachte.
Uit het uittreksel Justitieel Documentatieregister van verdachte blijkt dat hij in het verleden veelvuldig veroordeeld is voor strafbare feiten. Daarbij valt op het grote aantal veroordelingen voor bedreigingen. Daarnaast is verdachte ook meermaals veroordeeld voor vernielingen en mishandelingen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportages van GZ-psycholoog M.C.F.M. Verbruggen en psychiater drs. A. Gosker. De rapporteurs zijn ter terechtzitting als deskundigen gehoord.
Op 30 november 2023 heeft de psycholoog M.C.F.M. Verbruggen een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De conclusie en het advies luiden:
Bij betrokkene is sprake van een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis, een stoornis in alcoholgebruik (matig) en een borderline-persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. Alle genoemde stoornissen waren aanwezig tijdens het hem ten laste gelegde feit. Er kon geen betrouwbaar delictscenario worden opgesteld, waardoor rapporteur zich onthoudt van een advies ten aanzien van een verband tussen de bij betrokkene aanwezige psychopathologie en het huidige ten laste gelegde feit. Aangezien er geen betrouwbaar delictscenario kon worden opgesteld, kan er enkel een uitspraak gedaan worden over het risico op algemeen gewelddadig recidive. Allesomvattend wordt dit risico op basis van zowel de risicotaxatie, de beperkte aanwezigheid van beschermende factoren, als het klinisch oordeel, als hoog ingeschat.
Op 28 juni 2024 heeft de psychiater drs. A. Gosker een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De conclusie en het advies luiden:
Er is sprake van ernstige persoonlijkheidsstoornis. Er bestaat een duurzaam patroon van afwijkende innerlijke ervaringen en gedragingen. Dit patroon komt tot uiting in zijn cognities, beperkingen op het gebied van identiteit, zelfsturing, empathische vermogens, gewetensfuncties en interpersoonlijke relaties. Problemen met emotie- en agressieregulatie en impulscontrole kenmerken zijn geschiedenis. Classificerend kan men spreken van een narcistische persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale kenmerken. Deze beperkingen in het persoonlijkheidsfunctioneren zijn pervasief aanwezig en hebben bijgedragen aan zijn persoonlijk en sociaal disfunctioneren. Betrokkene is er niet in geslaagd samenhangend en betekenisvol zijn leven te organiseren over een langdurende periode. Dit was ook ten tijde van het ten laste gelegde feit het geval.
(…)
Het is aannemelijk dat betrokkene ten gevolge van zijn ernstige persoonlijkheidssproblematiek, in combinatie met alcoholgebruik, in de beschreven situatie niet meer goed in staat was zijn boosheid te beheersen en agressie te beteugelen, zijn emoties en impulsen onder controle te houden, emoties die volgens betrokkene ook nog versterkt werden door een traumatische herbeleving uit zijn verleden. Hij weet zich niet goed meer te handhaven en is niet meer goed in staat zijn gedrag op andere wijze bij te sturen dan dat hij heeft gedaan. Hij slaagt er dan niet meer in gedragsalternatieven aan te wenden. Bovendien werd hij minder geremd in zijn handelen dan een gemiddeld persoon door gebrekkige empathische vermogens, verminderde gewetensfuncties en zijn ingeperkte affectiviteit. Om deze redenen ziet ondergetekende voldoende argumenten om te adviseren indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht betrokkene volgens dit scenario (de rechtbank: zijn eigen scenario) in verminderde mate toe te rekenen.
(…)
Wel kan opgemerkt worden dat de aanloop naar de gebeurtenissen volgens beide verklaringen gelijkluidend is en dat er ook bij tweede scenario zoals [medeverdachte] schetst sprake is van een gelijktijdigheidsverband van de beschreven pervasieve, ernstige persoonlijkheidsproblematiek en de stoornis in het alcoholgebruik en het tenlastegelegde waar betrokkene van verdacht wordt. Verder kan gesteld worden dat er geen aanwijzingen zijn voor dusdanige stoornissen in de realiteitstoetsing waardoor hij allesoverheersend en onontkoombaar tot het ten laste gelegde kwam, indien bewezen.
(…)
Het recidiverisico op een (ernstig) geweldsdelict wordt ingeschat als hoog.
(…)
Er is sprake van ernstige en langdurig bestaande persoonlijkheidspathologie en een hoog recidiverisico op geweld bij verdenking op een ernstig delict, te weten moord dan wel doodslag, door het slachtoffer met een hamer het hoofd in te slaan. Intensieve behandeling en risicomanagement is nodig om dit hoge risico op recidive te reduceren. Interventies moeten in eerste instantie met name gericht zijn op de ernstige persoonlijkheidsproblematiek die over meerdere jaren is ontstaan en zich vastgezet heeft. Het is van belang betrokkene bewust te maken van de problematiek en te motiveren voor gedragsverandering. (…) Voor dit alles is een behandeltraject van jaren nodig met zowel een klinisch als een ambulant deel om het recidiverisico op soortgelijke feiten te reduceren tot een aanvaardbaar niveau, waarbij er voortdurend op gelet moet worden, volgens de hulpverlener van Farent, dat er perspectief blijft bestaan voor betrokkene, om hem betrokken te houden. Wat betreft de setting moet in eerste instantie gedacht worden aan een forensisch-klinische setting met een hoog beveiligingsniveau en intensieve behandeling. De klinische behandeling dient gevolgd te worden door langdurige (forensische) ambulante nazorg met toezicht en controle en herhaalde risicotaxatie.
Ondergetekende acht het onwaarschijnlijk dat een dergelijke langdurige en intensieve behandeling in enig voorwaardelijk kader tot stand zou kunnen komen. Ook niet binnen TBS met voorwaarden. Herhaaldelijk is gebleken dat betrokkene te zelfbepalend is. Al in 2008 wordt gesignaleerd dat betrokkene onredelijke verwachtingen over een behandeling heeft en vindt dat er automatisch moet worden voldaan aan deze verwachtingen. Ook afspraken met de reclassering vonden niet plaats tenzij er aan voorwaarden van betrokkene wordt voldaan. Ook denkt ondergetekende niet dat voorgestelde intensieve behandeling uitvoerbaar is binnen de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf.Gelet op bovenstaande adviseert ondergetekende een maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Uit de ter terechtzitting door beide deskundigen gegeven antwoorden op vragen van de rechtbank leidt de rechtbank af dat het verschil in diagnostiek waartoe beide deskundigen zijn gekomen niet significant is. Desgevraagd heeft de psycholoog verklaard dat zij geen interventieadvies heeft gegeven, omdat zij niet goed zicht heeft gekregen op de risicofactoren, terwijl een behandeling daar juist op afgestemd moet zijn. Kijkend naar de ernstige pathologie heeft de psycholoog wel aangegeven dat een intensieve behandeling passend is. Ook het gelijktijdigheidsverband van de stoornissen en het delict wordt door de psycholoog onderschreven, zo verklaarde zij ter terechtzitting.
Gelet op hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd en toegelicht ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens die ook bestond ten tijde van het delict. De rechtbank zal verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
De op te leggen straf.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit, in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van zeer lange duur. De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats. In recente jurisprudentie, onder meer van deze rechtbank, is overwogen dat voor een enkelvoudige moord een gevangenisstraf tussen de 18 en 22 jaren passend en geboden is. Gelet op het feit dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen en gelet op de op te leggen maatregel, vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 15 jaar passend.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De op te leggen maatregel.
Op grond van de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan aan de verdachte bij wie tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond de tbs-maatregel worden opgelegd indien de door hem begane misdrijven bedreigd worden met een gevangenisstraf van vier jaar of meer en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel (en de verpleging van overheidswege) eist.
De rechtbank overweegt dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de tbs-maatregel op te leggen. De rechtbank stelt vast dat het bewezen verklaarde een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Er is sprake van een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgelateerde stoornis, een stoornis in alcoholgebruik en narcistische en borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken. Er is sprake van een hoog recidiverisico, waardoor de veiligheid van anderen het opleggen van de tbs-maatregel eist.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de Pro Justitia rapportage van de psycholoog ouder is dan één jaar. Uit artikel 37a, derde lid, Sr volgt dat, indien het advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, de rechter hiervan slechts gebruik kan maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte. Het rapport van de psycholoog is gedateerd op 30 november 2023 en daarmee op dit moment meer dan een jaar oud. De rechtbank heeft naar aanleiding van het rapport nadere vragen aan de psycholoog gesteld. De beantwoording daarvan (in een ongedateerd document) is op de terechtzitting van 24 april 2024 aan het dossier toegevoegd. Het rapport en dit aanvullende stuk zijn met de deskundigen tijdens de inhoudelijke behandeling op 19 februari 2025 besproken. Er zijn geen bezwaren met betrekking tot de ouderdom van het rapport naar voren gebracht. Gelet hierop wordt de instemming met het gebruik van het rapport van de psycholoog van de officier van justitie en de verdediging verondersteld. Ook inhoudelijk ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de ouderdom van het rapport afdoet aan de voor de beslissingen in deze strafzaak relevante bevindingen van de deskundige.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de tbs-maatregel moet vergezeld gaan van verpleging van overheidswege (ook wel dwangverpleging genoemd), hetgeen de officier van justitie heeft geëist en door de psychiater is geadviseerd, dan wel dat hieraan voorwaarden moeten worden gekoppeld, zoals door de verdediging is bepleit.
De rechtbank stelt vast dat de psychiater adviseert tot het opleggen van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Zij merkt daarbij op dat zij het onwaarschijnlijk acht dat een langdurige en intensieve behandeling binnen een tbs met voorwaarden tot stand zou kunnen komen, gelet op het feit dat verdachte te zelfbepalend is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van dit gemotiveerde advies van de psychiater en ziet derhalve geen reden om het kader van terbeschikkingstelling met voorwaarden te overwegen. Zo heeft verdachte in het verleden meermaals niet of nauwelijks mee willen werken met de reclassering en wenste hij enkel mee te werken onder zijn eigen voorwaarden. De door de raadsvrouw aangevoerde argumenten om af te zien van een tbs-maatregel met dwangverpleging maken dit oordeel niet anders. Er kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een minder ingrijpend middel dan terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De rechtbank merkt op dat het door verdachte begane misdrijf, een misdrijf betreft gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

De vordering van de [benadeelde partij] .

[benadeelde partij] vordert een bedrag van € 1.303,63 aan materiële schade en een bedrag van € 17.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast is verzocht om het schadebedrag hoofdelijk toe te wijzen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel kan worden toegewezen met wettelijke rente en het opleggen van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd deze vordering hoofdelijk toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de gevorderde bedragen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarnaast heeft de verdediging de rechtbank in overweging gegeven om, indien een tbs-maatregel wordt opgelegd in combinatie met een schadevergoedingsmaatregel, de duur van de gijzeling vast te stellen op nul dagen.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente over de immateriële schade vanaf 3 september 2023 en over de materiële schade vanaf 25 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente over de immateriële schade vanaf 3 september 2023 en over de materiële schade vanaf 25 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om de duur van de gijzeling vast te stellen op nul dagen.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 37a, 37b, 63, 289 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

moord

De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
 een
terbeschikkingstellingmet bevel tot
verpleging van overheidswege;
 de
maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij] , van een bedrag van € 18.803,63. Indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 129 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit € 1.303,63 materiële schade en € 17.500,00 immateriële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de [benadeelde partij] :
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de [benadeelde partij] , van een bedrag van € 18.803,63, bestaande uit € 1.303,63 materiële schade en € 17.500,00 immateriële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
De rechtbank bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
De rechtbank gelast de
teruggaveaan verdachte van de volgende in beslag genomen goederen:
- 1 STK Schoenen;
- 1 STK Broek;
- 1 STK Broek;
- 1 STK Schoenen;
- 1 STK Pet;
- 1 STK Trui;
- 1 STK Shirt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M. Zandbergen , voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. M. Lochs, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 5 maart 2025.