ECLI:NL:RBOBR:2025:1381

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
01-291284-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het tezamen en in vereniging verkopen en afleveren van 95 liter amfetamineolie

Op 11 maart 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 augustus 2024 in Eindhoven betrokken was bij de verkoop en aflevering van ongeveer 95 liter amfetamineolie. De zaak werd aanhangig gemaakt via een dagvaarding op 6 november 2024. Tijdens de zitting op 6 december 2024 en 25 februari 2025 is vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De rechtbank oordeelde dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij hij samen met anderen handelde. De verdachte had verklaard dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de amfetamineolie, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de maatschappelijke impact van de drugshandel. De uitspraak benadrukte de noodzaak om de productie en handel in synthetische drugs krachtig te bestrijden, gezien de schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.291284.24
Datum uitspraak: 11 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats], [land] op [1991],
wonende te [adres],
thans gedetineerd te: P.I. Sittard.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 december 2024 en 25 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 november 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 augustus 2024 te Eindhoventezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkochten/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 95 liter amfetamineolie, inelk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamineolie, zijndeamfetamine(olie) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboekvan Strafrecht )
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich ̶ op de in de pleitnota genoemde gronden ̶ op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde feit.
Hiertoe is ̶ kort samengevat ̶ aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op het plegen van het feit, gelet op het gebrek aan wetenschap van de aanwezigheid van de aangetroffen amfetamineolie in de bigshoppers die hij heeft overgeladen van de ene naar de andere bus. Hij had hier ook geen beschikkingsmacht over. Via [medeverdachte 1] had verdachte bouwvakkers in zijn woning tewerkgesteld ten behoeve van de verbouwing van zijn woning. Verdachte had al eens vaker met contacten van [medeverdachte 1] spullen opgehaald in een werkbus, waarbij het altijd ging om bouwmaterialen die later werden gebruikt voor de verbouwing in zijn eigen woning. Ook op 29 augustus 2024 dacht verdachte bij het overladen van de spullen van de ene naar de andere werkbus dat het om bouwmaterialen ging. Hij had geen reden daaraan te twijfelen. Hij heeft de spullen uit de bus overgeladen op verzoek van [medeverdachte 1]. Hij wilde [medeverdachte 1] helpen omdat [medeverdachte 1] zelf fysiek niet in staat was de tassen op te pakken. Hij ging ervan uit dat de personen met de werkbussen, te weten: [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], klussers waren. Verdachte stelt zich op het standpunt dat hij is gebruikt doordat hij voor het karretje van de medeverdachten is gespannen. Verdachte wist niet dat medeverdachte [medeverdachte 1] zich bezighield met de handel in drugs en dat hij daarvoor eerder is veroordeeld.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het oordeel van de rechtbank.
Op grond van de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 29 augustus 2024 in Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen, schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk afleveren en verkopen van ongeveer 95 liter amfetamineolie.
Ten aanzien van de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs en daarmee het opzet ontbreekt, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet wist dat het ging om iets wat niet mocht. Hij was in de veronderstelling dat het om klusspullen ging. De rechtbank acht dit alternatief scenario volstrekt ongeloofwaardig.
Uit de verklaring van verdachte bij de politie blijkt dat hij [medeverdachte 1] op 17 september 2024 zo’n twee maanden kende.
Op 29 augustus 2024 heeft verdachte [medeverdachte 1] bij diens moeder opgehaald. Later heeft hij [medeverdachte 1] naar het [ziekenhuis] gebracht en daarna zijn ze met elkaar gaan ontbijten en tenslotte naar de shisha lounge [naam shisha lounge] gegaan, alwaar de drugstransactie plaatsvond. Verdachte heeft derhalve zeker 8 uur met [medeverdachte 1] doorgebracht.
Gedurende die 8 uur heeft medeverdachte [medeverdachte 1] gesprekken gevoerd op zijn ‘werktelefoon’, waarop eveneens drugsgerelateerde chats zijn teruggevonden. Eén van die gesprekken vond plaats op het moment dat verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte 1] in [naam shisha lounge] bevond.
Daarnaast heeft verdachte ter zitting verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] aan hem instructies gaf over het parkeren van de werkbus van [medeverdachte 2], te weten met de achterzijde in de richting van het einde van de doodlopende steeg. Verdachte heeft deze instructies opgevolgd en de autosleutel van [medeverdachte 2] overgenomen.
Verdachte zat er vervolgens bij toen [medeverdachte 3] in [naam shisha lounge] arriveerde, bij [medeverdachte 1] en hem aan tafel ging zitten en met [medeverdachte 1] in gesprek ging en een geldbedrag aan [medeverdachte 1] overhandigde.
Na de overhandiging van het geld is verdachte met [medeverdachte 3] mee naar buiten gegaan, zijn zij in de bus van [medeverdachte 3] gestapt en heeft verdachte aan [medeverdachte 3] aangewezen waar hij heen moest rijden, waarna [medeverdachte 3] zijn bus achteruit naast de bus van [medeverdachte 2] heeft geparkeerd. Verdachte heeft nadat hij met de sleutel de laadruimte van de bus van [medeverdachte 2] had geopend, vier gele bigshoppers overgezet in de bestelbus van [medeverdachte 3]. Het ging om vier (qua uiterlijk en gewicht) gelijke bigshoppers en de inhoud was afgedekt met een vuilniszak. [medeverdachte 3] reed daarna weg met zijn bus.
Aldus is verdachte van A tot Z bij de verkoop en aflevering van de vier jerrycans met amfetamineolie aanwezig geweest: bij het inparkeren van de bus van [medeverdachte 2] waarin de amfetamineolie is aangevoerd, bij het regelen dat er vanaf de straat geen zicht was op de laadruimte van die bus, bij de komst van de afnemer van de amfetamineolie [medeverdachte 3], bij het gesprek tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en de betaling aan [medeverdachte 1], bij het inparkeren van de bus van [medeverdachte 3], wederom op een wijze dat er geen zicht was op de laadruimte vanaf de straat en bij het overzetten van de amfetamineolie uit de bus van [medeverdachte 2] in de bus van [medeverdachte 3] en de typische lucht die daarbij waarneembaar moet zijn geweest.
De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat het om drugs zou gaan maar dat hij dacht dat het ging om werkspullen is ongeloofwaardig. Dit past niet bij het verloop van de overdracht en de plaats waar dit geschiedde, past niet bij het vertrek van [medeverdachte 2] nadat de bus was ingeparkeerd, past niet bij de vier tassen van gelijke omvang en het afdekken van de inhoud met vuilniszakken, past niet bij de activiteiten van [medeverdachte 1] en past niet bij de leugens die verdachte aan de rechter-commissaris heeft verteld over het openen van de deuren van de bus van [medeverdachte 2], het niet ruiken van een chemische lucht en het weggooien van een tasje met afval.
Daar komt bij dat in de telefoon van verdachte drugsgerelateerde chats zijn aangetroffen. Ook is het hoogst ongebruikelijk dat bij een drugsdeal als de onderhavige een onwetende persoon wordt betrokken die een belangrijk aandeel heeft in de overdracht van de drugs.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de door verdachte gestelde alternatieve toedracht van de gebeurtenissen niet aannemelijk is geworden.
De rechtbank concludeert dat verdachte wist dat hij betrokken was bij de verkoop en het afleveren van een verboden middel van lijst I van de Opiumwet. Daarbij was er een nauwe en bewuste samenwerking met zijn opdrachtgever, zodat ook het medeplegen wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Overige verweren
De overige door de verdediging gevoerde verweren merkt de rechtbank aan als bewijsverweren. Deze verweren worden weerlegd door de inhoud van de - in de bijlage opgenomen - bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 29 augustus 2024 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd,
ongeveer 95 liter amfetamineolie, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de duur van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om, indien de rechtbank tot een veroordeling zou komen, bij de bepaling van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het feit dat hij een first offender is en de ondergeschikte rol en korte periode van betrokkenheid. Gelet op het voorgaande is de eis van de officier van justitie veel te hoog. Verdachte zou geen hogere straf opgelegd moeten krijgen dan de straf die [medeverdachte 2] opgelegd heeft gekregen, zijnde een gevangenisstraf van 32 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die hij reeds heeft doorgebracht in voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk verkopen en afleveren van 95 kilogram amfetamineolie, een stof die na bewerking de drug amfetamine oplevert. Verdachte heeft daarmee een bijdrage geleverd aan het drugsproductieproces. Het is algemeen bekend dat de productie van synthetische drugs, en verdovende middelen in het algemeen, zeer schadelijk is voor de volksgezondheid en bovenal voor de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Daarnaast wordt het chemisch afval dat ontstaat bij de productie vrijwel altijd illegaal gedumpt, hetgeen zeer schadelijk is voor het milieu. Zowel de productie van een synthetische drug als het daaruit voorkomende chemische afval en het dumpen van dat afval, is maatschappelijk ontwrichtend. Bovendien gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend effect uit en raken boven- en onderwereld steeds meer met elkaar vermengd. De productie en bewerking van synthetische harddrugs dienen dan ook krachtig te worden bestreden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor drugsgerelateerde feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
Mede gelet op de uitspraken in de zaken van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], zijn uitvoerende rol in ondergeschiktheid aan [medeverdachte 1] en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, ziet de rechtbank reden een minder hoge gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank is van oordeel dat daarmee nog steeds recht gedaan wordt aan de ernst van het bewezenverklaarde.
De rechtbank vindt het belangrijk dat verdachte zich in de toekomst niet meer met dit soort klussen inlaat. Nu verdachte (wat betreft drugsgerelateerde feiten) een blanco strafblad heeft, acht de rechtbank het passend dat verdachte een deel van zijn gevangenisstraf voorwaardelijk krijgt opgelegd. Verdachte heeft daarmee een stok achter de deur om hem na zijn vrijlating te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds heeft doorgebracht in voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is.

De voorlopige hechtenis.

De verdediging heeft ter terechtzitting verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis onder verwijzing naar de bepleite vrijspraak alsmede het strafmaatverweer. Gelet op de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf ter zake van het bewezenverklaarde, wijst de rechtbank het verzoek af.

Beslag.

De verdediging heeft ter terechtzitting verzocht om teruggave van de onder verdachte inbeslaggenomen telefoon. De rechtbank overweegt dat geen beslissing meer genomen hoeft te worden ten aanzien van het onder verdachte inbeslaggenomen goed, te weten: een mobiele telefoon, Apple lphone 14 Pro Max [goednummer 2251190], nu uit het dossier volgt dat deze telefoon zal worden teruggegeven aan verdachte en deze toezegging ter terechtzitting door de officier van justitie is herhaald.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 47, 57 Wetboek van Strafrecht
2, 10 Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
 een
gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht,
waarvan 6 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C. Mulders, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. C.S.M. Morel, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. Freese - de Haas, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2025.