vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.362815.24
Datum uitspraak: 11 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1965],
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 januari 2025.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 februari 2025 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 13 november 2024, te Eindhoven,
opzettelijk
brand heeft gesticht door een hoeveelheid wasbenzine, althans een hoeveelheid brandbare stoffen in de woonkamer en/of slaapkamer van de woning (flat) gelegen aan de [adres] te gieten/verspreiden en/of
(vervolgens) open vuur in aanraking te brengen met die wasbenzine, althans die brandbare stoffen ten gevolge waarvan de woonkamer en/of slaapkamer van voornoemde woning en/of zich in die woning bevindende goederen, inboedel en/of inventaris geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de voornoemde (huur)woning en/of de omringende/nabijgelegen woningen/flats en/of de in de woningen/flats aanwezige goederen, inboedel en/of inventaris, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor de zich in de nabijheid van voornoemde woning (flat) en/of de zich in de omringende/nabijgelegen woningen/flats bevindende personen
te duchten was.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren in die zin dat sprake is van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en brandstichting met levensgevaar voor een ander.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat een bewezenverklaring kan volgen voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen. De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het deel van de tenlastelegging inhoudende levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander. De raadsman heeft aangevoerd dat dit onderdeel van de tenlastelegging onvoldoende is geconcretiseerd in de bewijsmiddelen. Uit de bewijsmiddelen volgt niet hoeveel bewoners op het tijdstip van de brand thuis waren, hoeveel bewoners van het flatgebouw de leeftijd van 55+ hadden, hoeveel bewoners niet zelfredzaam waren en of de brand zich kon uitbreiden tot omliggende woningen. Verdachte heeft bekend de brandstichting te hebben gepleegd.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
Uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte brand heeft gesticht in zijn woning op een tijdstip waarvan het algemeen bekend is dat veel bewoners thuis zijn en zelfs nog liggen te slapen. De woning van verdachte is (centraal) gelegen op de zevende verdieping van het appartementencomplex. De bewoners van de zesde en zevende verdieping zijn daadwerkelijk geëvacueerd door de hulpdiensten ten tijde van de brand.
Naar het oordeel van de rechtbank is naar algemene ervaringsregels levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen voorzienbaar bij een dergelijke brandstichting, te meer gezien de positie van de woning van verdachte en het tijdstip van de brandstichting. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte brand heeft gesticht terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 13 november 2024 te Eindhoven opzettelijk brand heeft gesticht door een hoeveelheid wasbenzine in de woonkamer en slaapkamer van de woning gelegen aan de [adres] te gieten/verspreiden en vervolgens open vuur in aanraking te brengen met die wasbenzine, ten gevolge waarvan de woonkamer en slaapkamer van voornoemde woning en zich in die woning bevindende goederen, inboedel en inventaris geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de voornoemde huurwoning en de omringende/nabijgelegen woningen en de in de woningen aanwezige goederen, inboedel en inventaris, en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor de zich in de nabijheid van voornoemde woning en de zich in de omringende/nabijgelegen woningen bevindende personen
te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn eis rekening gehouden met de richtlijnen van het openbaar ministerie. De officier van justitie vindt een proeftijd van 3 jaren aangewezen, omdat de nasleep van het door verdachte begane feit enige tijd zal duren, zoals bijvoorbeeld de afhandeling van de schade en de overige schulden van verdachte.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 1 jaar waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest en het overige deel voorwaardelijk zal worden opgelegd met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheden dat het feit veel impact op verdachte heeft gehad en dat verdachte graag wil starten met de door de reclassering geadviseerde hulpverlening. De raadsman vindt een proeftijd van 2 jaren voldoende voor het opstarten van hulp en het aflossen van schulden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in zijn woning op de zevende etage van een flatgebouw. Hij deed dit op een tijdstip dat de bewoners van de omliggende appartementen thuis waren en heeft hen daarmee in groot gevaar gebracht. Dergelijke delicten veroorzaken veel maatschappelijke onrust en leiden tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. Verdachte heeft door zijn gedragingen ook veel materiële schade veroorzaakt. Verdachte deed het uit frustratie en boosheid naar de woningbouwvereniging en heeft gezegd dat hij tijdens de brandstichting op geen enkel moment heeft gedacht aan zijn medebewoners. Verdachte is na de brandstichting vertrokken en heeft niet 112 gebeld. Op geen moment heeft hij zich bekommerd om de grote gevolgen die zijn daad kon hebben. Ook dat neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk. Gelet op het tijdstip van de brand, in de zeer vroege ochtend wanneer veel mensen nog liggen te slapen, had het veel erger kunnen aflopen als de brand later dan nu was ontdekt.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de omstandigheden dat verdachte ter terechtzitting berouw heeft getoond en dat hij gemotiveerd is om aan zijn problematiek te werken.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 21 januari 2025. De reclassering adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling, dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is zich te houden aan deze voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal daarop in mindering worden gebracht.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte, te weten 10 maanden, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de door de reclassering geadviseerde en hierna te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De rechtbank zal een proeftijd van 2 jaren opleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een proeftijd van 3 jaren zoals de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De door de raadsman voorgestelde straf doet geen recht aan de ernst van het feit en vindt de rechtbank geen passende straf.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 57, 157 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
10 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden: