vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.110347.22; 20.003131.19 (TUL)
Datum uitspraak: 19 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1994]
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde (hierna: verdachte) naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 februari 2025. De exacte tekst van de tenlastelegging is voor de leesbaarheid van dit vonnis opgenomen in bijlage I.
Samenvattend is aan verdachte ten laste gelegd dat hij op 20 oktober 2021:
- Feit 1: te Eindhoven/Boxtel/Waalre heeft gepoogd de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van het leven te beroven, subsidiair heeft gepoogd hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meer subsidiair hen heeft bedreigd, door onder andere met zijn voertuig op hun voertuigen in te sturen;
- Feit 2: te Waalre ambtenaar [verbalisant 3] heeft mishandeld door met zijn voertuig tegen het voertuig te rijden waarin die [verbalisant 3] zat;
- Feit 3: te Eindhoven/Boxtel/Waalre/Esch/Veldhoven/Aalst als bestuurder van een personenauto de maximum voorgeschreven snelheid heeft overschreden, in tegengestelde richting over een rotonde en over een fietspad en voetpad heeft gereden, waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was (artikel 5a Wegenverkeerswet 1994, hierna WVW), subsidiair gevaar/hinder op de weg is veroorzaakt/kon worden veroorzaken (artikel 5 WVW);
- Feit 4: te Eindhoven/Boxtel/Oisterwijk/Waalre zonder geldig rijbewijs een personenauto heeft bestuurd;
- Feit 5: te Eindhoven/Boxtel/Waalre een personenauto met afgeplakte kentekenplaten heeft bestuurd;
- Feit 6: te Waalre/Eindhoven een wapen van categorie I, onder 1° of 3° Wet wapens en munitie, te weten een vlindermes, voorhanden heeft gehad.
De formele voorvragen
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. Er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Verjaring van artikel 5 WVW?
Het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit is een overtreding. De verjaringstermijn van overtredingen is drie jaar, tenzij er binnen die termijn een daad van vervolging is verricht. In deze zaak stelt de rechtbank vast dat op 11 januari 2023 de dagvaarding is opgesteld. Deze handeling is bij uitstek een daad die is gericht op het (kunnen) vervolgen van een verdachte. Vanaf die datum is dus, gelet op art. 72 lid 2 van het Wetboek van strafrecht, een nieuwe verjaringstermijn gaan lopen. Dat die dagvaarding pas op 4 februari 2025 aan verdachte (in persoon) is betekend, maak dat niet anders.
De bewijsvraag
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 4] en tot bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van verbalisant [verbalisant 1] . Ten aanzien van feit 1 concludeert de officier van justitie tot vrijspraak met betrekking tot verbalisant [verbalisant 3] .
Ten aanzien van feit 2, feit 3 primair, feit 5 en feit 6 heeft de officier van justitie eveneens gerekwireerd tot een bewezenverklaring.
Ten aanzien van feit 4 concludeert de officier van justitie tot vrijspraak.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens verdachte aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van feiten 1, 2, 4, 5 en 6 en zich ten aanzien van deze feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde (art. 5a WVW) en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde (art. 5 WVW).
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in bijlage II per feit de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Feit 1, poging doodslag/poging zware mishandeling/bedreiging
De rechtbank constateert dat in de kop van het onder 1 primair ten laste gelegde de heer [verbalisant 4] als slachtoffer van een poging tot doodslag wordt genoemd, maar dat zijn naam in de beschreven feitelijkheden, meer specifiek in de zinsnede “
terwijl die [verbalisant 1] en/of die [verbalisant 2] en/of die [verbalisant 3] met zijn/haar/hun voertuig(en) (frontaal) in zijn, verdachtes, richting reden”, van dat feit niet meer terugkomt.
Gelet op de toelichting van de officier van justitie ter terechtzitting, waarin hij heeft genoemd dat [verbalisant 4] bij [verbalisant 2] in de auto zat ten tijde van het feit, welke toelichting door de rechtbank wordt betrokken bij de uitleg van de tenlastelegging, beschouwt de rechtbank het ontbreken van de naam van [verbalisant 4] in voornoemde zinsnede als een omissie en leest de naam van [verbalisant 4] in voornoemde zinsnede.
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Voor bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag dient te worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Voor vol opzet op de dood van het slachtoffer ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank het bewijs. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door de gedragingen van verdachte zou komen te overlijden. De beantwoording van de vraag of de gedraging van de verdachte de
aanmerkelijkekans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo'n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Poging tot doodslag t.a.v. [verbalisant 2] en [verbalisant 4]
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat verdachte met zijn voertuig, na het negeren van stoptekens, met ongeveer 80 km/uur frontaal op het voertuig van aangevers [verbalisant 2] en [verbalisant 4] is afgereden. Verdachte heeft daarbij niet geremd en is niet uitgeweken. Slechts doordat [verbalisant 2] op het (aller)laatste moment is uitgeweken, is een botsing met in totaal een groot snelheidsverschil tussen de twee auto’s voorkomen.
De rechtbank overweegt dat er naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij [verbalisant 2] en [verbalisant 4] was geweest, als verdachte met zijn voertuig met deze snelheid op hun voertuig was gebotst. Op grond van de gedragingen van verdachte, die naar hun uiterlijke verschijningsvorm lijken te zijn gericht op het veroorzaken van een botsing, en de verklaring van verdachte dat hij de politie “kwijt wilde”, concludeert de rechtbank dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [verbalisant 2] en [verbalisant 4] ook bewust heeft aanvaard.
Poging tot doodslag t.a.v. [verbalisant 1]
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de auto waarvan verdachte de bestuurder was op de snelweg met een snelheid van 150 km/uur in de richting van de auto van [verbalisant 1] heeft gestuurd, terwijl op de rijstrook waarop [verbalisant 1] reed onvoldoende ruimte was voor twee auto’s.
Verdachte heeft verklaard dat een ander die bij hem in de auto zat op dat moment aan het stuur heeft getrokken. Deze verklaring vindt echter geen steun in het dossier en wordt door de rechtbank ongeloofwaardig geacht. Uit het overige rijgedrag zoals in het dossier is beschreven door verbalisanten, komen geen signalen naar voren dat een ander dan verdachte aan het stuur zou hebben gezeten. Daarnaast zou er een grote kans zijn op slippende bewegingen of het over de kop slaan van de auto als een ander aan het stuur had getrokken terwijl verdachte 150 km/uur reed. Daar komt bij dat als een ander aan het stuur zou hebben getrokken, de auto dan uitgestuurd zou hebben naar rechts, en niet naar links. Om die stuurbeweging te maken zou iemand als passagier het stuur van onder naar boven moeten hebben bewogen; dat laat zich moeilijk voorstellen indien iemand op een normale wijze het stuur van een auto vast heeft onder de concrete omstandigheden. De rechtbank gaat er dus van uit dat verdachte zelf de stuurbeweging richting (de politieauto van) [verbalisant 1] heeft gemaakt.
Ten aanzien van het opzet van verdachte op de dood van [verbalisant 1] , concludeert de rechtbank dat sprake was geweest van een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij [verbalisant 1] , als de auto van [verbalisant 1] met 150 km/uur tegen de auto van verdachte en/of (vervolgens) tegen de vangrail was gebotst. Dit is slechts voorkomen doordat [verbalisant 1] een noodstop maakte.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op het van de weg duwen van de auto van [verbalisant 1] , dat het – in combinatie met de verklaring van verdachte dat hij “de politie kwijt wilde” – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [verbalisant 2] , [verbalisant 4] en [verbalisant 1] .
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder dit feit primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde ten aanzien van aangever [verbalisant 3] .
Feit 2, mishandeling [verbalisant 3]
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van verbalisant [verbalisant 3] .
Feit 3, artikel 5a/artikel 5 WVW
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden door de feitelijke handelingen te verrichten zoals ten laste is gelegd, maar dat uit het dossier (o.a. gelet op het tijdstip en het aldaar op dat moment ontbreken van andere verkeersdeelnemers) niet blijkt van omstandigheden in dit concrete geval die maken dat door
de ten laste gelegdeverkeersgedragingen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van een ander te duchten was. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank concludeert op basis van de gebezigde bewijsmiddelen dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde rijgedragingen, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg kon worden veroorzaakt en het verkeer op die weg kon worden gehinderd.
Feit 4, rijden zonder geldig rijbewijs
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 4 is ten laste gelegd, omdat hiervoor geen (sluitend) bewijs te vinden is in het dossier. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
Feit 5, afgeplakte kentekenplaten
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het besturen van een personenauto, terwijl hij wist of redelijkerwijze kon vermoeden dat op die personenauto de kentekenplaten waren afgeplakt. De rechtbank overweegt daartoe dat de auto op naam van verdachte stond en dat hij op 20 oktober 2021 de bestuurder van de auto was, waardoor de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte ook voorafgaand aan de achtervolging beschikking over de auto heeft gehad en dus (op zijn minst) heeft moeten kunnen zien dat de kentekenplaten waren afgeplakt.
Feit 6, vlindermes
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen van categorie I, onder 1° of 3°, te weten een vlindermes.
De bewezenverklaring
Ten behoeve van de leesbaarheid van de bewezenverklaring, zal de rechtbank ten aanzien van feit 1 primair de bewezenverklaarde feitelijkheden met betrekking tot de verschillende slachtoffers groeperen.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in bijlage II uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte: