ECLI:NL:RBOBR:2025:1555

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
01.393473.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de (verlengde) uitvoer van cocaïne naar Duitsland

Op 19 maart 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de (verlengde) uitvoer van ongeveer 4 kilo cocaïne naar Duitsland. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 4 februari 2025, en de tenlastelegging werd op 7 maart 2025 tijdens de terechtzitting gewijzigd. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, zoals bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet.

Tijdens de zitting heeft de officier van justitie bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank concludeerde dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte op 10 december 2024 in Geldrop cocaïne vervoerde met de bedoeling deze naar Duitsland te brengen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die in Duitsland woonde, op het moment van aanhouding in een auto met Duits kenteken reed en dat zijn verklaringen over de bestemming ongeloofwaardig waren.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte in de drugshandel en de gevolgen voor de volksgezondheid. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie gevolgd en de verdachte een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 19 maart 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.393473.24
Datum uitspraak: 19 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ) op [1991] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Sittard.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 februari 2025. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 7 maart 2025 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht (bijlage 1).
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 december 2024 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, althans in Nederland, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 4,065 kilogram, in elk geval een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 december 2024 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, althans in Nederland , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,065 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Verder zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens verdachte vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank heeft in bijlage II de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij bezig was cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, buiten het grondgebied van Nederland te brengen (ook wel aangeduid als: verlengde uitvoer). Artikel 1 lid 5 van de Opiumwet bepaalt immers – voor zover hier van belang – dat onder ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen’, zoals bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet is begrepen: het met bestemming naar het buitenland vervoeren of ten vervoer aanbieden van die middelen. Het buiten het grondgebied van Nederland brengen omvat, naar vaste rechtspraak en gezien artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ook alle handelingen die betrekking hebben op de middelen waarvan het de bedoeling is dat ze over de grens worden gebracht (de zogenoemde verlengde uitvoer). Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen voor (verlengde) uitvoer is dan ook niet (steeds) vereist dat de drugs Nederland daadwerkelijk hebben verlaten of het andere land daadwerkelijk hebben bereikt.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de verdovende middelen, waarmee hij op 10 december 2024 in Geldrop staande is gehouden, vervoerde met bestemming Duitsland.
De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte, die in Duitsland woont en in een personenauto met Duits kenteken reed, de opdracht tot het vervoeren in Duitsland kreeg van iemand die hij de afgelopen jaren vaker in Duitsland had gezien. Tijdens het gesprek met de verbalisant, toen hij werd staande gehouden in Geldrop, verklaarde hij in eerste instantie bevestigend op de vraag of hij onderweg was naar Duitsland. Het door verdachte nadien geschetste scenario dat hij het pakket moest afleveren in Maastricht acht de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte heeft verklaard geen afspraken te hebben gemaakt ten aanzien van de plaats waar en aan wie hij de zak met inhoud moest afleveren, behalve dat hij naar het centrum van Maastricht moest rijden. Een dergelijke vage afspraak acht de rechtbank onaannemelijk, zeker gelet op de grote (illegale) handelswaarde van de cocaïne die verdachte vervoerde. Verder blijkt uit het dossier dat de door verdachte gereden route vanuit Duitsland naar Rotterdam niet de snelste route is. Op de terugweg lijkt verdacht via precies dezelfde route weer terug te rijden, totdat hij het volgteken van de verbalisanten krijgt en hen volgt. De rechtbank concludeert uit deze feiten en omstandigheden dat verdachte met de verdovende middelen onderweg was naar Duitsland.
De verklaring van verdachte dat hij dacht dat er geld of sieraden in de zak zaten, acht de rechtbank eveneens ongeloofwaardig. De zak was open, en er waren pakketten te zien die het uiterlijk en de afmeting hebben van vier op de gebruikelijke stevige manier ingepakte pakketten cocaïne, en de inhoud zag er bepaald niet uit als een hoeveelheid geld of sieraden of iets dergelijks. Verdachte had onder de gegeven omstandigheden moeten onderzoeken wat hij in zijn auto laadde voor de terugweg naar Duitsland. De rechtbank overweegt verder dat verdachte het adres in Rotterdam waar hij verdovende middelen heeft opgehaald uit zijn telefoon heeft gewist. Op het moment dat verdachte de verbalisanten volgt naar aanleiding van het volgteken, wordt bovendien door de politie gezien dat hij armbewegingen maakt in de richting van de achterbank. De rechtbank maakt daaruit op dat verdachte bezig was met de zak die achter de bijrijdersstoel is aangetroffen. Verder acht de rechtbank het onaannemelijk dat verdachte met de werkelijke inhoud van de zak werd vertrouwd, zonder dat hij wist wat erin zat, gelet op de al eerder gememoreerde grote waarde van de hoeveelheid cocaïne. Uit deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat verdachte op zijn minst welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij harddrugs vervoerde en dat hij in elk geval voorwaardelijk opzet heeft had op het vervoeren van de ongeveer 4 kilo cocaïne naar Duitsland.

De bewezenverklaring

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 10 december 2024 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 4,065 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.

De strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht (bijlage III).
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk. Verdachte wil zich liever inzetten voor de Nederlandse maatschappij door het verrichten van een taakstraf.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer vergelijkbare feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoer van ongeveer vier kilo cocaïne naar het buitenland. De schakel die verdachte is geweest, is onmisbaar voor het in stand houden van de handel in drugs. Cocaïnegebruik brengt schade toe aan de volksgezondheid en de handel daarin leidt tot andere vormen van criminaliteit en tot overlast voor de samenleving; dat is in Duitsland niet anders dan in Nederland. Verdachte heeft zich blijkbaar niet om de gevolgen van zijn handelen bekommerd.
Bij de beslissing over de strafsoort en de -duur heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. De rechtbank ziet in het feit of de persoon van de verdachte geen aanleiding om af te wijken van de oriëntatiepunten en van de eis van de officier van justitie. De door de verdediging voorgestelde strafmaat en -soort doen geen recht aan de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank zal verdachte daarom een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden opleggen.

Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
2, 10 Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:
een gevangenisstrafvoor de duur van
36 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. W.A.F. Damen en mr. E.L. Traag, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Warners, griffier,
en is uitgesproken op 19 maart 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Landelijke Expertise en Operaties, genummerd PL2100-2024272918.