ECLI:NL:RBOBR:2025:1713

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
01/226353-23 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van 350.000 euro in verband met witwassen

Op 27 maart 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch een vonnis gewezen in de ontnemingszaak tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor witwassen. De ontnemingsvordering, die gelijktijdig met de strafzaak werd behandeld, betreft een bedrag van 350.000 euro, dat als wederrechtelijk verkregen voordeel wordt beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, een overeenkomst heeft gesloten met het openbaar ministerie over procesafspraken. Deze afspraken hielden in dat er geen verweer zou worden gevoerd tegen de ontnemingsvordering en dat de officier van justitie zou verzoeken om oplegging van een maatregel ter ontneming van het geschatte voordeel. De rechtbank heeft de overeenkomst beoordeeld aan de hand van de richtlijnen van de Hoge Raad en vastgesteld dat de veroordeelde op een geïnformeerde en vrijwillige basis heeft ingestemd met de afspraken. De rechtbank heeft vervolgens het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op 350.000 euro en de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar gemaakt op 27 maart 2025.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.226353.23 (ontneming)
Datum uitspraak: 27 maart 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1990],
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Sittard,
hierna te noemen: veroordeelde.

Het onderzoek.

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 maart 2025. Toen zijn de ontnemingsvordering en de strafzaak met parketnummer 01.226353.23 gelijktijdig behandeld. In deze zaken is een overeenkomst tussen de veroordeelde en het openbaar ministerie vastgesteld betreffende procesafspraken (hierna: de overeenkomst).
De rechtbank heeft kennisgenomen van deze overeenkomst, de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door veroordeelde en zijn raadsman naar voren is gebracht.
De vordering van de officier van justitie van 25 februari 2025 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt geschat op € 350.000,- en tot het opleggen van een verplichting tot betaling aan de Staat van dat geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel.
De verdediging heeft verzocht de ontnemingszaak af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.

Inleiding.

Bij vonnis van deze rechtbank van 27 maart 2025 is [verdachte] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. Deze veroordeling is onder andere uitgesproken vanwege het witwassen van (contant) geld ten behoeve van de aanschaf en de betaling van een appartement in Dubai.
De rechtbank verwijst voor de bewezenverklaring naar voornoemd vonnis.
De beoordeling van de overeenkomst tussen de veroordeelde en het openbaar ministerie betreffende procesafspraken.
De rechtbank is bij de beoordeling van de overeenkomst uitgegaan van het kader dat de Hoge Raad heeft gegeven in het arrest van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252).
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde bij de totstandkoming van de overeenkomst werd bijgestaan door zijn raadsman mr. M.P.J.C. Heuvelmans en dat de veroordeelde kennis heeft genomen van de inhoud van die overeenkomst.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen weten dat de voorwaarden van artikel 36e Sr leidend zijn bij de beoordeling van de vordering en dat de rechtbank geen partij is bij en niet is gebonden aan de gemaakte procesafspraken. De rechtbank heeft kennisgenomen van de procesafspraken die de veroordeelde en zijn raadsman met de officier van justitie hebben gemaakt. De in de overeenkomst vastgelegde afspraken en de consequenties daarvan zijn door de rechtbank met de veroordeelde besproken. De veroordeelde heeft ter terechtzitting bevestigd de inhoud van de overeenkomst en de procesrechtelijke gevolgen hiervan te kennen, te begrijpen en hiermee in te stemmen.
De rechtbank constateert dat de veroordeelde vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De rechtbank stelt vast dat de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen geen afbreuk doet aan het aan de veroordeelde op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces.
De overeenkomst houdt onder meer – zakelijk weergegeven – in:
• door of namens veroordeelde wordt geen verweer gevoerd tegen toewijzing van de ontnemingsvordering;
• de officier van justitie zal ter terechtzitting rekwireren tot oplegging van een maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van € 350.000,-
(driehonderdvijftigduizend euro).
Door de officier van justitie is ter terechtzitting van 13 maart 2025 aangevoerd dat het aan de rechtbank is om op grond van artikel 36e, elfde lid, Sr de duur van de gijzeling te bepalen.
De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 36e, eerste en tweede lid, Sr aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat dat feit er op enige manier voor heeft gezorgd dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Verder stelt de rechtbank vast dat de vordering tijdig is ingediend en verband houdt met het bewezenverklaarde witwassen.
Gelet op het vorenstaande, zal de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals de veroordeelde en het openbaar ministerie in de overeenkomst hebben afgesproken, vaststellen op een bedrag van € 350.000,-. Het bedrag dat veroordeelde aan de Staat dient te betalen, zal ook op dit bedrag worden vastgesteld.

De bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

Toepasselijke wetsartikel.

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 350.000,- (driehonderdvijftigduizend euro);
- legt aan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 350.000,00 (driehonderdvijftigduizend euro), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij, door middel van of uit de baten van het feit ter zake waarvan hij is veroordeeld, heeft verkregen;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.E. Bartels, voorzitter,
mr. W.M.T. Keukens en mr. C.C. van Ravenhorst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.I.A. Aarts, griffier,
en is uitgesproken op 27 maart 2025.