ECLI:NL:RBOBR:2025:1717

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
01/035476-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en voorbereidingshandelingen voor drugshandel

Op 27 maart 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee drugsfeiten. De rechtbank legt een gevangenisstraf van 40 maanden op, waarbij het Openbaar Ministerie aanvankelijk een strafeis van 54 maanden had geformuleerd. De verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd in PI Vught, was betrokken bij de opzettelijke aanwezigheid van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne, heroïne en metamfetamine in Eindhoven. De tenlastelegging was aangepast tijdens de zitting, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft ook een overeenkomst tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie beoordeeld, waarin procesafspraken zijn gemaakt. De verdachte heeft ingestemd met de strafeis van 40 maanden, en de rechtbank heeft vastgesteld dat deze overeenkomst geen afbreuk doet aan het recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het voorbereiden van drugshandel. De uitspraak omvat ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen en de onttrekking van verdovende middelen aan het verkeer. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.035476.24
Datum uitspraak: 27 maart 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1994,
wonende te [adres 2] ,
thans gedetineerd te: PI Vught.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 april 2024, 8 juli 2024, 2 oktober 2024, 18 december 2024 en 13 maart 2025. In deze zaak is een overeenkomst tussen de verdachte en het openbaar ministerie vastgesteld betreffende procesafspraken (hierna: de overeenkomst).
De rechtbank heeft kennisgenomen van deze overeenkomst, de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 maart 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 2 oktober 2024 is aangepast (op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering), is aan verdachte ten laste gelegd – kort gezegd:
medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 5.259 gram cocaïne, 2.309 gram heroïne en 1.070 gram metamfetamine in de periode van 29 januari 2024 tot en met 30 januari 2024 te Eindhoven;
medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a Opiumwet, in de periode van 01 april 2023 tot en met 30 januari 2024 te Eindhoven.
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De beoordeling van de overeenkomst tussen de verdachte en het openbaar ministerie betreffende procesafspraken.
De rechtbank is bij de beoordeling van de overeenkomst uitgegaan van het kader dat de Hoge Raad heeft gegeven in het arrest van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252).
De rechtbank stelt vast dat de verdachte bij de totstandkoming van de overeenkomst werd bijgestaan door zijn raadsman mr. L.S.T.H. Ruijters en dat de verdachte kennis heeft genomen van de inhoud van die overeenkomst.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen weten dat de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering leidend zijn bij de beoordeling van de tenlastelegging en dat de rechtbank geen partij is bij en niet is gebonden aan de gemaakte procesafspraken. De rechtbank heeft kennisgenomen van de procesafspraken die de verdachte en zijn raadsman met de officier van justitie hebben gemaakt. De in de overeenkomst vastgelegde afspraken en de consequenties daarvan zijn door de rechtbank met de verdachte besproken. De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd de inhoud van de overeenkomst en de procesrechtelijke gevolgen hiervan te kennen, te begrijpen en hiermee in te stemmen.
De rechtbank constateert dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De rechtbank stelt vast dat de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen geen afbreuk doet aan het aan de verdachte op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces.
De overeenkomst houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
• bewezenverklaard kan worden het tenlastegelegde onder 1 en 2;
• de officier van justitie eist ter terechtzitting voor de feiten onder 1 en 2 een gevangenisstraf van 40 maanden. [1]
Door de officier van justitie is ter terechtzitting van 13 maart 2025 aangevoerd dat in de overeenkomst is ten onrechte verzuimd op te nemen dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, op de straf in mindering dient te worden gebracht.
Verder is overeengekomen dat:
• de verdachte afziet van het indienen van (nadere) onderzoekswensen;
• door de verdediging geen bewijsverweren worden gevoerd;
• de verdachte geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen;
• de verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken;
• door de verdediging en het openbaar ministerie geen hoger beroep wordt ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdachte/verdediging en het openbaar ministerie gemaakte afspraken.

De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring en eventuele bewijsoverwegingen opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
t.a.v. feit 1:
in de periode van 29 januari 2024 tot en met 30 januari 2024 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een ander,
in een pand op het adres [adres 1]
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
5.259 gram, van een materiaal bevattende cocaïne en
2.309 gram, van een materiaal bevattende heroïne en
1.070 gram, van een materiaal bevattende metamfetamine
zijnde cocaïne en heroïne en metamfetamine
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
t.a.v. feit 2:
in de periode van 01 april 2023 tot en met 30 januari 2024 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van een of meer
hoeveelheden cocaïne en/of metamfetamine en/of amfetamine en/of
MDMA en/of 3-MMC , zijnde cocaïne en/of metamfetamine en/of
amfetamine en/of MDMA en/of 3-MMC (een) middel(en) als vermeld op
de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en te bevorderen,
anderen heeft getracht te bewegen om zo een feit te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken, om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te
verschaffen en/of
zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen
en/of
voorwerpen, vervoersmiddelen, stoffen, gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of een of meer
van zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden
dat deze bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers hebben verdachte en zijn mededaders
met dat opzet
met en aan personen gecommuniceerd en/of informatie
verschaft, gevraagd en/of ontvangen over:
- de beschikbaarheid, vraagprijs, opslag en levering van
hoeveelheden cocaïne en/of metamfetamine en/of amfetamine en/of
MDMA en/of 3-MMC ;
- de aankoop, verkoop en transport van hoeveelheden
cocaïne en/of metamfetamine en/of amfetamine en/of MDMA en/of
3-MMC.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft, conform de overeenkomst, gevorderd verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf van 40 maanden met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft de rechtbank verzocht zich aan te sluiten bij de overeenkomst.

Het oordeel van de rechtbank.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met een ander opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs. Daarnaast heeft verdachte gedurende een periode van tien maanden in vereniging strafbare voorbereidingshandelingen gepleegd die gericht waren op de handel in harddrugs.
De rechtbank heeft acht geslagen op de afspraken in de overeenkomst en de daaruit voortvloeiende door de verdachte aanvaarde strafeis van de officier van justitie. De rechtbank heeft de uitkomst hiervan beschouwd in het licht van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Hierbij zijn ook het wettelijke strafmaximum, de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte betrokken.
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel niet worden volstaan met een andere straf dan een straf die vrijheidsbeneming medebrengt.
Tussen de verdachte en het openbaar ministerie zijn in de overeenkomst ten aanzien van feit 1 en feit 2 een strafeis van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van het voorarrest overeengekomen. De rechtbank is van oordeel dat deze straf voldoende recht doet aan deze zaak, waarbij zowel het belang van de verdachte als dat van de maatschappij geëerbiedigd wordt.
In deze concrete zaak is weliswaar het ‘efficiency’-voordeel van de overeenkomst voor de strafrechtspleging in eerste aanleg beperkt gebleven omdat de procesafspraken pas vlak voor de inhoudelijke behandeling zijn gemaakt (waarmee de reeds geplande zittingscapaciteit niet voor andere zaken benut is kunnen worden), terwijl (enkele) onderzoekswensen in de zaak van verdachte al waren toegewezen en uitgevoerd. Daarmee zit het voordeel van de overeenkomst met name in de afspraak dat de verdediging en het openbaar ministerie niet in hoger beroep zullen gaan.
De rechtbank is verder van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de straf die door de officier van justitie is geëist en met welke eis verdachte heeft ingestemd, niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals deze blijkt uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank zal de verdachte daarom veroordelen tot de straf zoals de verdachte en het openbaar ministerie die in de overeenkomst hebben opgenomen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslag.

Onder verdachte zijn vijf voorwerpen in beslag genomen, zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 5 maart 2025.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder 2, 3 en 4 (gsm’s) vermelde voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat dit voorwerpen zijn met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat het onder 5 (verdovende middelen) vermelde voorwerp aan het verkeer moeten worden onttrokken en daarvoor vatbaar is, omdat dit volgt uit artikel 13a van de Opiumwet.
Teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het onder 1 (geldbedrag) vermelde voorwerp aan verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
33, 33a, 47, 57 Wetboek van Strafrecht
2, 10, 10a, 13a Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C gegeven verbod, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 2:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en/of voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen en maatregel:
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:

  • 1 STK GSM (nr. 2) (omschrijving: PL2100-OBRAA23003_804015 / incl. hoesje, Wit, merk: Apple);
  • 1 STK GSM (nr. 3) (omschrijving: PL2100-OBRAA23003_804016 / incl. hoesje, Zwart, merk: Apple);
  • 1 STK GSM (nr. 4) (omschrijving: PL2100-OBRAA23003_804168 / barsten in scherm, Zwart, merk: Apple).

Onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen goed, te weten:

14 STK Verdovende Middelen (nr. 5) (omschrijving: PL2100-OBRAA23003_804018 / 14 seals met cocaine, Pibull seals).
Teruggaveinbeslaggenomen goed, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen:
300 EUR (nr. 1) (omschrijving: PL2100-OBRAA23003_804033 / 300 Euro / ibg 30-1-2024),
aan de verdachte: [verdachte] .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.E. Bartels, voorzitter,
mr. W.M.T. Keukens en mr. C.C. van Ravenhorst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.I.A. Aarts, griffier,
en is uitgesproken op 27 maart 2025.

Bijlage I: de tenlastelegging

1
hij in of omstreeks de periode van 29 januari 2024 tot en met 30 januari
2024 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in een pand op het adres [adres 1]
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 5.259 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal
bevattende cocaïne en/of
ongeveer 2.309 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal
bevattende heroïne en/of
ongeveer 1.070 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal
bevattende metamfetamine
zijnde cocaïne en/of heroïne en/of metamfetamine
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
[onderzoek Loughton]
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april
2023 tot en met 30 januari 2024 te Eindhoven en/of (elders) in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van een of meer
hoeveelheden cocaïne en/of metamfetamine en/of amfetamine en/of
MDMA en/of 3-MMC , zijnde cocaïne en/of metamfetamine en/of
amfetamine en/of MDMA en/of 3-MMC (een) middel(en) als vermeld op
de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om zo een feit te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken, om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te
verschaffen en/of
zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen
en/of
voorwerpen, vervoersmiddelen, stoffen, gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of een of meer
van zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden
dat deze bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededaders
met dat opzet
(telkens)
met en/of aan een of meer personen gecommuniceerd en/of informatie
verschaft, gevraagd en/of ontvangen over:
- de beschikbaarheid, vraagprijs, opslag en/of levering van een of meer
hoeveelheden cocaïne en/of metamfetamine en/of amfetamine en/of
MDMA en/of 3-MMC ;
- de aankoop, verkoop en/of transport van een of meer hoeveelheden
cocaïne en/of metamfetamine en/of amfetamine en/of MDMA en/of
3-MMC;

Voetnoten

1.Het openbaar ministerie is van oordeel dat zonder procesafspraken een strafeis van 54 maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk passend en geboden zou zijn.