ECLI:NL:RBOBR:2025:1871

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
01.385057.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel voor stelselmatige dader na diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal. De rechtbank legt de ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar. De verdachte, geboren in 1978 en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, is beschuldigd van het stelen van twee sjaals en twee flessen wijn in Eindhoven. De tenlastelegging is opgemaakt op 7 februari 2025, en de zaak is behandeld op de terechtzitting van 18 maart 2025. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging in overweging genomen. De rechtbank oordeelt dat de dagvaardingen geldig zijn en dat er geen gronden zijn voor schorsing van de vervolging. De rechtbank acht de feiten wettig en overtuigend bewezen, en spreekt de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten. De rechtbank overweegt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee winkeldiefstallen en dat hij onverbeterlijk is in zijn criminele gedrag. De rechtbank concludeert dat voldaan is aan de criteria voor de oplegging van de ISD-maatregel, en dat er geen reëel alternatief is voor deze maatregel. De rechtbank legt de ISD-maatregel op voor de duur van twee jaren, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis niet in mindering wordt gebracht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.385057.24 en 01.363271.24 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 01 april 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1978] ,
thans gedetineerd te: P.I. Ter Apel, HvB.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 07 februari 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
01.385057.24
hij op of omstreeks 3 december 2024 te Eindhoven twee, althans een, sjaal(s) in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
01.363271.24
hij op of omstreeks 24 oktober 2024 te Eindhoven twee flessen wijn, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van de twee ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Ten aanzien van
01.385057.24acht de rechtbank op grond van:
  • een proces-verbaal van aangifte namens de [slachtoffer 1] van [vertegenwoordiger 1] , d.d. 3 december 2024, opgemaakt en elektronisch ondertekend door verbalisant [verbalisant] , pag. 5-6, en
  • een verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2025,
wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen.

Ten aanzien van 01.363271.24 acht de rechtbank op grond van:

  • een proces-verbaal van aangifte namens de [slachtoffer 2] van [vertegenwoordiger 2] , d.d. 24 oktober 2024, opgemaakt en elektronisch ondertekend door verbalisant [verbalisant] , pag. 5-6, en
  • een verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2025,
wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat:
01.385057.24
Hij op 3 december 2024 te Eindhoven twee sjaals die aan [slachtoffer 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
01.363271.24
Hij op 24 oktober 2024 te Eindhoven twee flessen wijn die aan [slachtoffer 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van de maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren geëist.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er niet is voldaan aan de ‘zachte’ criteria voor de oplegging van een ISD-maatregel. Een kale gevangenisstraf voor de duur van twee maanden is het meest passend. Subsidiair heeft de raadsvrouw de oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel bepleit. Meer subsidiair is zij van mening dat er een ISD-maatregel opgelegd kan worden, maar dan voor de duur van één jaar. De verdediging verzoekt de rechtbank dan te bepalen dat een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden na een half jaar.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van twee winkeldiestallen en heeft daarmee overlast veroorzaakt voor de betrokken winkeliers. De rechtbank rekent verdachte dit aan. Verdachte heeft deze strafbare feiten gepleegd kort na eerdere veroordelingen, waarvoor hij onder andere (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd heeft gekregen. Verdachte toont zich dus onverbeterlijk in zijn criminele en overlast gevende gedrag.
Voldaan aan de ISD-criteria.
De rechtbank stelt vast dat voldaan is aan de vereisten die aan de oplegging van de ISD-maatregel door de wet in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht zijn gesteld en overweegt hiertoe als volgt. Allereerst is diefstal een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verder blijkt uit de justitiële documentatie van verdachte van 07 februari 2025 dat verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan het nu door hem begane misdrijf ten minste drie keer wegens misdrijven onherroepelijk tot gevangenisstraffen is veroordeeld. Voorts zijn de in de onderhavige zaak bewezenverklaarde feiten begaan na de tenuitvoerlegging van deze eerder opgelegde straffen. De rechtbank is verder van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Dit volgt uit voormelde justitiële documentatie, maar ook uit het reclasseringsadvies van 27 februari 2025. In dat advies wordt een hoog recidiverisico geconstateerd indien de situatie van verdachte ongewijzigd zal blijven.
De rechtbank overweegt daarnaast dat verdachte voldoet aan de definitie van stelselmatige dader als genoemd in de Richtlijn voor Strafvervolging bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders).
Tot slot eist de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de ISD-maatregel, gelet op de aard van de misdrijven waarvoor verdachte is veroordeeld en het hoge risico op recidive.
ISD-maatregel passend en geboden.
De rechtbank concludeert, anders dan de raadsvrouw, dat ook is voldaan aan de ‘zachte’ ISD-criteria, die inhouden dat er geen reëel alternatief voor de oplegging van een ISD-maatregel meer bestaat en de maatregel dus een ultimum remedium is. De reclassering heeft in mei 2024 en juni 2024 meerdere keren geprobeerd om in contact te komen met verdachte. Hierop heeft verdachte niet gereageerd. Hierna heeft de reclassering contact gezocht met de gemeente waarbinnen verdachte woonachtig was. Ook de gemeente heeft verdachte diverse hulptrajecten aangeboden. Verdachte heeft hier geen gebruik van gemaakt en, zoals volgt uit het reclasseringsadvies, is de verwachting dat hij ook in de toekomst geen hulp zal zoeken. In dit advies is – kort gezegd – geconcludeerd dat er verschillende criminogene factoren zijn. De reclassering spreekt met name over de financiële situatie (geen inkomen), het alcoholgebruik (met als gevolg het stelen van alcoholische dranken) en de pro-criminele houding (het geoorloofd vinden om te stelen). Daarnaast is verdachte dakloos, heeft hij geen steunend sociaal netwerk en heeft hij geen zinvolle dagbesteding. Daar komt bij dat verdachte zich als ongewenst vreemdeling in Nederland bevindt. Vanwege zijn onrechtmatig verblijf kan hij geen aanspraak maken op sociale voorzieningen. Er zijn geen beschermende factoren. De reclassering adviseert het opleggen van de Vreemdelingen ISD-maatregel. Zij zien geen alternatieve mogelijkheden om het risico op recidive te beperken.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen reëel alternatief voor de oplegging van een ISD-maatregel en de bescherming van de maatschappij. Daarbij heeft de rechtbank ook de vreemdelingenstatus en problematiek van verdachte op meerdere vlakken betrokken.
De rechtbank acht het opleggen van een kale gevangenisstraf, zoals de raadsvrouw naar voren heeft gebracht, niet meer aan de orde. Verdachte heeft – blijkens zijn justitiële documentatie – veel vaker een gevangenisstraf opgelegd gekregen en dat heeft hem er niet van weerhouden deze strafbare feiten te plegen. Verder heeft verdachte aangegeven naar Polen of Finland te willen vertrekken en niet meer in Nederland te willen verblijven. De raadsvrouw heeft bepleit dat de rechtbank om die reden een voorwaardelijke ISD-maatregel zou moeten opleggen. Mocht verdachte toch aan zijn voornemen om Nederland te verlaten en/of weg te blijven uit Nederland geen gevolg geven en weer strafbare feiten plegen, kan de officier van justitie vorderen dat hij de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel alsnog moet ondergaan. De rechtbank vindt het echter niet waarschijnlijk dat verdachte Nederland op eigen gelegenheid kan en zal verlaten. Verdachte heeft geen inkomen, mag niet werken en had – blijkens zijn verklaring ter terechtzitting – geen reëel plan over het verlaten van Nederland. De rechtbank volgt de raadsvrouw dan ook niet.
De rechtbank zal op grond van het voorgaande een onvoorwaardelijke Vreemdelingen ISD-maatregel voor de duur van twee jaren opleggen. Ter beëindiging van recidive, om de aanpak van verdachtes problematiek een zo groot mogelijke kans van slagen te geven en ter beveiliging van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de termijn van twee jaren opleggen. De tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt niet in mindering gebracht op de duur van de maatregel.
Anders dan de raadsvrouw, ziet de rechtbank geen aanleiding om op voorhand te bepalen dat zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel de noodzaak van de voorzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel getoetst moet worden. Indien de verdediging gedurende de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel meent dat voortzetting daarvan niet meer opportuun is, kan de verdediging zelf verzoeken om een tussentijdse toetsing.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
38m, 38n, 57, 310 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Bewezenverklaring.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
01.385057.24
Diefstal;
01.363271.24
Diefstal.
Strafbaarheid.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straf.
Legt op de volgende straffen:
- Een
plaatsingin een
inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. A.E. de Kryger en mr. R. Grimbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. K.D.A.J. Hombergen, griffier,
en is uitgesproken op 01 april 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar processen-verbaal betreffen dit de processen-verbaal bij het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, zaaksregistratienummer PL2100-2024267349, afgesloten op 04 december 2024, in totaal 37 doorgenummerde bladzijden (01-385057-24) en het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, zaaksregistratienummer PL2100-2024235358, afgesloten op 16 november 2024, in totaal 36 doorgenummerde bladzijden (01-363271-24).