ECLI:NL:RBOBR:2025:1915

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
01.278501.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met bewezenverklaring en strafoplegging

Op 2 april 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling. De zaak kwam aanhangig na een incident op 22 oktober 2023 in Geldrop, waar de verdachte het slachtoffer, een partner van zijn zus, zou hebben mishandeld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen, camerabeelden en de aangifte van het slachtoffer. Tijdens de zittingen op 19 maart 2025 en 4 november 2024 is het bewijs besproken. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling, waarbij hij het slachtoffer meermalen heeft geschopt en geslagen. De verdediging heeft geprobeerd om een deel van de beschuldigingen te weerleggen, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 47 dagen, met aftrek van het voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte eerder veroordeeld was voor geweldsdelicten, wat meegewogen is in de strafoplegging. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.278501.23
Datum uitspraak: 2 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2001] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 maart 2025 en 4 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 oktober 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 oktober 2023 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, althans in Nederland,
slachtoffer [slachtoffer] heeft mishandeld door:
-meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen en/of trappen en/of
-die [slachtoffer] een knietje te geven en/of
-meermalen, althans eenmaal tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of
-met kracht die [slachtoffer] op de grond te duwen en/of trekken.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde op basis van de aangifte, de camerabeelden en de getuigenverklaring van [getuige] wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit van het trappen/schoppen, het geven van een knietje en het duwen/trekken. Ten aanzien van het slaan/stompen heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
In zijn aangifte heeft aangever verklaard dat hij verdachte vastpakte aan zijn middel en zich liet vallen. Hij heeft niet verklaard dat hij werd getrapt, geschopt of dat hem een knietje werd gegeven. Een verbalisant beschrijft dat hij op de camerabeelden ziet dat verdachte met een knie richting de ander beweegt, maar “bewegen in de richting van” is niet hetzelfde als het daadwerkelijk geven van een knietje. Op deze beelden is verder niet te zien dat verdachte een trappende beweging maakt. Deze beweging zou de man in de lichte kleding, dus aangever, gemaakt hebben. Ten slotte is er geen bewijs voor het duwen en/of trekken aangezien aangever verdachte juist naar beneden trok.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

De bewijsmiddelen.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling. Dat volgt uit de feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit de hieronder uitgewerkte bewijsmiddelen. Na de weergave van de bewijsmiddelen zal de rechtbank nog enkele bijzondere overwegingen wijden aan het bewijs.
1. Een proces-verbaal van bevindingen van 22 oktober 2023, p. 27, voor zover inhoudende:
Wij reden op 22 oktober 2023 over de Laan der Vierheemskinderen te Geldrop. Wij hoorden dat de politie-eenheid 00.45 achter een voertuig zat, welke betrokken was bij het incident op [adres 2] . Wij reden op de Nieuwedijk te Geldrop, toen wij hoorden dat de 00.45 het voertuig staande had bij het Shell tankstation gelegen aan de Eindhovenseweg te Geldrop. Wij, verbalisanten sloten aan.
Wij zagen dat [slachtoffer] zichtbaar letsel had aan de rechterkant van zijn voorhoofd. Wij hebben [slachtoffer] meegenomen naar het politiebureau te Geldrop. [slachtoffer] verklaarde dat hij vanavond bij zijn vriendin op [adres 2] was geweest. Hij was naar de voorzijde van de woning gegaan. Hier zag hij de broer van zijn vriendin: [verdachte] . [verdachte] vroeg aan [slachtoffer] of hij even een stukje mee wilden lopen om te praten. Dit deed [slachtoffer] . Nadat hij een paar meter mee was gelopen, werd hij onderuit geschopt door [verdachte] . Hierdoor viel hij op de grond op zijn schouder en op zijn hoofd. [verdachte] schopte hem en sloeg hem.
2) Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 24 oktober 2023, p. 223, voor zover inhoudende:
Op 21 oktober 2023 ging ik bij de buurvrouw binnen. Op een gegeven moment werd er door een vrouw gezegd dat ze hadden gezien dat er iemand over de schutting van de achtertuin bij hen had gekeken. Meteen kwam een van die jongens die aan de voorkant naar buiten was gelopen terug naar binnen en zei dat er iemand voor de woning stond. Toen ik naar buiten liep zag ik dat het [verdachte] was, het broertje van [broer verdachte] . Hij sprak mij aan en zei ik wil even met je praten. Ik stond daar bij hem en zag dat hij mij wilde slaan. Ik zag dat hij met zijn vuist aanhaalde. Ik pakte hem meteen vast aan zijn middel en liet me vallen. Ik wilde voorkomen dat hij me kon slaan. Terwijl ik hem vast had vielen we op de grond. Ik viel daardoor op mijn schouder en op mijn gezicht.
3) Een proces-verbaal van bevindingen betreffende beelden van 24 oktober 2023, p. 36, voor zover inhoudende:
Ik zag dat er een persoon uit de woning van [adres 3] kwam lopen.
Ik zag dat de man met tweekleurige jas/vest(de rechtbank begrijpt: [verdachte] )
tegenover een man in lichte jas ging staan.
Ik zag dat deze twee mannen tegenover elkaar stonden en ik zag dat de andere personen weer naar binnen gingen op [adres 3] .
Ik zag dat de man in lichte kleding met zijn linkerbeen een trappende beweging maakte richting de man met tweekleurige jas/vest. Vervolgens zag ik dat de man met tweekleurige jas/vest met zijn rechterarm een slagende beweging richting de man met lichte kleding maakte.
Ik zag dat de vechtende mannen, de ene met lichte kleding en de andere met de tweekleurige jas/vest op de grond vielen bij de voordeur van [adres 3] .
4) Een proces-verbaal van verhoor van [getuige] van 22 oktober 2023, p. 234, voor zover inhoudende:
Ik woon op de [adres 3] in Geldrop. Op 21 oktober 2023 kwam [slachtoffer] bij ons naar binnen. Ik werd door mijn vriendin naar buiten gestuurd. Ik zag op dat moment dat de broer van [broer verdachte] , [verdachte] , [slachtoffer] op zijn gezicht sloeg. Ik zag dat hij twee keer sloeg.
5) De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 19 maart 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb de camerabeelden bekeken en daarop lijkt het alsof ik als eerste een slaande beweging richting aangever maak.

Partiële vrijspraak.

De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te oordelen dat verdachte aangever een knietje heeft gegeven dat aangever daadwerkelijk heeft geraakt. Verdachte zal om die reden van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Nadere bewijsoverweging.

Aangever werd kort na het incident door de politie staande gehouden en vervolgens meegenomen naar het politiebureau. Daar heeft hij onder meer verklaard dat hij door verdachte onderuit werd geschopt waardoor hij op de grond viel. Daarna werd hij door verdachte geslagen en geschopt. In zijn latere aangifte heeft aangever weliswaar niets verklaard over het slaan of schoppen, maar wel dat hij zag dat verdachte met zijn vuist aanhaalde, hij verdachte vastpakte en zich liet vallen waardoor zij op de grond vielen.
Het totaalbeeld dat door aangever in deze verklaringen is geschetst, vindt daarnaast op hoofdlijnen in voldoende mate steun in het later aan het dossier toegevoegde beeldmateriaal en de verklaring van getuige [getuige] . Op de camerabeelden is onder meer te zien dat verdachte met zijn rechterarm een slagende beweging richting aangever maakt en dat aangever en verdachte vervolgens op de grond vallen. Getuige [getuige] bevestigt dat aangever twee keer is geslagen.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 22 oktober 2023 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo,
[slachtoffer] heeft mishandeld door:
-meermalen tegen het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen en/of trappen en/of
tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of
-met kracht die [slachtoffer] op de grond te duwen en/of trekken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 47 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde komen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur aanzienlijk lager is dan geëist door de officier van justitie. Daarnaast heeft hij verzocht af te zien van het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, omdat hiervoor geen noodzaak bestaat. De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de werking van artikel 63 Sr, het reclasseringsrapport en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling van de partner van zijn zus.
Door zo te handelen heeft hij zijn lichamelijke integriteit geschonden en hem pijn en letsel bezorgd.
De rechtbank heeft gelet op de straffen die door rechters bij eenvoudige mishandeling plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een geldboete ter hoogte van € 500,00 genoemd.
De rechtbank is echter van oordeel dat de context waarin de mishandeling heeft plaatsgevonden, maakt dat sprake is van een mishandeling die aanzienlijk zwaarder moet worden beoordeeld en bestraft. Het dossier biedt immers sterke aanwijzingen dat verdachte doelbewust de fysieke confrontatie met aangever heeft opgezocht. In tekstberichten aan zijn toenmalige vriendin heeft verdachte aangegeven: “dit stopt vandaag”, “hij of ik”. Op het moment dat verdachte aangever zag, heeft hij hem direct aangevallen. De rechtbank heeft in dit kader bovendien nadrukkelijk -in voor verdachte negatieve zin- waarde toegekend aan de frequente contacten tussen verdachte en [medeverdachte] voorafgaand aan het geweld. Zo werd in chatgesprekken gesproken over het verkrijgen van “snoepjes”, wat naar het oordeel van de rechtbank zeer waarschijnlijk duidt op munitie voor een vuurwapen. Hieruit kan worden afgeleid dat er op voorhand al spanningen waren en dat verdachte daarvan op de hoogte was. Verdachte had tijd om na te denken over zijn reactie en zijn handelen, alleen al gelet op de afstand die hij moest overbruggen van Tilburg naar de woning van zijn zus in Geldrop , maar heeft er toch voor gekozen om de confrontatie aan te gaan. Dit wordt versterkt door het feit dat de toenmalige vriendin van verdachte zich voorafgaand aan de geweldpleging grote zorgen had geuit en hem berichtte “dat hij niets geks moest doen” en “dit is niet de manier [verdachte] , alsjeblieft”. Dit alles rekent de rechtbank verdachte dan ook duidelijk aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank houdt in het nadeel van verdachte rekening met het feit dat hij eerder
is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten, te weten mishandelingen. De eerdere straffen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsrapport van
11 oktober 2024. Uit dit rapport volgt dat er een zorgelijk delictpatroon is waarbij verdachte zowel voor geweldsdelicten als voor vermogensdelicten in aanraking komt met justitie. De reclassering ziet als risicofactor met name zijn psychosociaal functioneren. Verdachte heeft
problemen met impulscontrole, emotie- en agressieregulatie. Daarbij zijn de oplossingsvaardigheden van verdachte beperkt. Uit de diagnostische onderzoeken (het laatste dateert uit begin 2024) komt naar voren dat er sprake is van een ernstige normoverschrijdende gedragsstoornis en van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken. Daarnaast vragen diverse leefgebieden zoals wonen,
dagbesteding en financiën aandacht. Verdachte volgt echter op dit moment een opleiding, betaalt zijn schulden af en heeft stabiele huisvesting.
De op te leggen straf
Duidelijk is dat verdachte een feit heeft gepleegd dat in beginsel een stevige gevangenisstraf zou kunnen rechtvaardigen. Toch ziet de rechtbank aanleiding om te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan die van het voorarrest, gelet op het feit dat verdachte reeds 47 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank zal de straf opleggen die de door de officier van justitie heeft gevorderd, ook al spreekt de rechtbank verdachte vrij van een deel van de geweldshandelingen. De gevorderde straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak en gelet op het voorafgaande niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 47 dagen met aftrek van het voorarrest.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het tegen verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Inleiding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.885 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
  • post 1: medische kosten (toekomstige schade, eigen risico);
  • post 2: smartengeld: € 6.500,00.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in haar geheel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de gevorderde schade met name door de bij medeverdachte ten laste gelegde poging tot moord is veroorzaakt.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht de vordering in haar geheel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er geen sprake is van een causaal verband tussen de door de benadeelde geleden schade en het tenlastegelegde. Bij verdachte is immers geen medeplegen of medeplichtigheid van poging tot moord ten laste gelegd.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat niet eenvoudig is vast te stellen in welke mate er causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige daad van verdachte en de schade en wat de hoogte van de schade dan is, omdat er een zeer groot verschil bestaat in het verwijt ten opzichte van verdachte en de medeverdachte. Nader onderzoek zou aanvullend onderzoek vragen van de rechtbank, en een nadere standpuntwisseling tussen benadeelde partij en verdediging. Dit alles zou een onevenredige belasting opleveren van het strafgeding. De benadeelde partij zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum (kleine) hoeveelheid cocaïne vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36b, 36c, 63, 300 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
mishandeling.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Een gevangenisstraf voor de duur van 47 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
- 2 STK Verdovende Middelen 2 gripzakjes cocaïne 1 gr. (G2128913).
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt, tot heden begroot op nihil.
De rechtbank heft op het tegen verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.W.H. Houg, voorzitter,
mr. W.A.F. Damen en mr. C.C. van Ravenhorst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmuş, griffier,
en is uitgesproken op 2 april 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, District Helmond, met onderzoeksnummer OB3R023054, onderzoeksnaam Zeealsem, afgesloten op 18 januari 2024, pag. 1 tot en met pag. 317.