ECLI:NL:RBOBR:2025:1916

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
01.278531.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met vuurwapen in Geldrop

Op 2 april 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 oktober 2023 in Geldrop, waar de verdachte met een vuurwapen op de aangever heeft geschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich vanaf 8 oktober 2023 bezig heeft gehouden met het verkrijgen van munitie en dat hij op de dag van het incident een doodsbedreiging naar de aangever heeft gestuurd. Tijdens de zitting zijn verschillende getuigen gehoord, en de rechtbank heeft de betrouwbaarheid van hun verklaringen beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, gezien de omstandigheden en het bewijs dat hij zich op de plaats delict bevond met een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot moord en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd voor vijf jaar met de aangever en een medeverdachte. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €6.500,- toegewezen aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.278531.23
Datum uitspraak: 2 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1992] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 maart 2025, 20 januari 2025, 4 november 2024, 3 oktober 2024, 9 juli 2024, 25 april 2024 en 1 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 januari 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 9 juli 2024 op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering is aangepast, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 oktober 2023 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aangever [slachtoffer]
opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade
van het leven te beroven:
-meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 oktober 2023 te Geldrop, gemeente
Geldrop-Mierlo, althans in Nederland,
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door:
-meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op en/of in de
richting van die [slachtoffer] te schieten.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar haar schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op de in de pleitnota genoemde gronden integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde. Dat volgt uit de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen. Hieronder zal de rechtbank nog enkele bijzondere overwegingen wijden aan het bewijs.

De bewijsoverwegingen.

Was verdachte op de plaats delict aanwezig?
Aangever is op 22 oktober 2023 om 00:45 uur door verbalisanten aangetroffen bij een tankstation aan de [adres 5] in Geldrop. Hij was hevig emotioneel en verklaarde direct dat hij was beschoten door [verdachte] , de ex van [betrokkene] , en dat ook haar broer, [medeverdachte] ter plaatse was. [getuige] heeft verklaard dat hij op de dag van het schietincident een knal hoorde uit de steeg naast zijn woning. Vervolgens zag hij een persoon uit de steeg wegrennen. Hij herkende deze persoon als de ‘andere ex van [betrokkene] ’.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte een langdurige relatie heeft gehad met [betrokkene] . Hieruit leidt de rechtbank af dat [getuige] met ‘de andere ex’ doelt op verdachte.
De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze getuigenverklaring van [getuige] , gelet op het feit dat hij direct na het incident bij de politie een verklaring heeft afgelegd. Daarbij heeft hij verklaard wat hij zelf heeft waargenomen.
Verder worden deze verklaringen ondersteund door het overige bewijsmateriaal.
Onder verdachte is een telefoon in beslag genomen, een Samsung S23. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat deze telefoon bij hem in gebruik was. Uit de gps-locaties van de telefoon blijkt dat verdachte vanaf 18:37 uur in (de buurt van) het Philips Stadion in Eindhoven was. Ter terechtzitting heeft verdachte ook bevestigd dat hij die avond bij de voetbalwedstrijd PSV tegen Fortuna Sittard aanwezig was. Om 21:06 uur stuurde hij met zijn telefoon een filmpje vanuit het Philips stadion naar [medeverdachte] . Vanaf 22:19 uur straalt diezelfde telefoon van verdachte aan in Geldrop, op een locatie vlakbij [adres 2] .
Op camerabeelden is te zien dat vanaf 23:46 uur een persoon met een opvallende reflecterende plek op zijn donkere jas, zich achter de schutting [adres 2] te Geldrop) bevindt. Om 00:12 uur staan twee personen even achter de schutting van [adres 2] , vervolgens loopt de persoon met de tweekleurige jas weer terug door de steeg naar de voorzijde van de woningen. De man met de donkere jas lijkt ook naar de voorzijde te gaan, maar gaat dan weer achter de schutting van [adres 2] staan. In diezelfde minuut komen meerdere personen uit de woning aan [adres 3] gelopen, en de persoon met de tweekleurige jas komt tegenover aangever te staan. Op dat moment gaan de personen die zojuist uit de woning waren gekomen weer de woning in. Terwijl aangever en de man met de tweekleurige jas met elkaar in gevecht raken, is om 00:13 uur te zien dat de man met de donkere jas met reflecterende plek achter de schutting van [adres 2] vandaan komt en door de steeg naar de voorzijde van de woningen rent. Om 00:13:02 uur vallen de vechtende mannen op de grond en komen zij weer overeind bij de voordeur van [adres 3] . Op exact datzelfde moment is een lichtflits te zien. Daarna is te zien dat de man met de donkere jas met gestrekte arm wijst in de richting van de woning op [adres 3] .
Door de politie werd de kleding van verdachte bekeken. Zij zagen een mannenjack van het merk Northface en zij zagen dat bij het maken van de foto's de genoemde logo’s onder invloed van (flits)licht reflecteerden. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat dit jack duidelijke gelijkenis heeft met de donkere jas van ‘de tweede persoon’ zoals op de camerabeelden te zien is. De andere persoon op de beelden is [medeverdachte] . Op de camerabeelden is te zien dat [medeverdachte] een tweekleurige jas aan heeft en dat aangever lichtgekleurde kleding droeg.
Resumerend: uit het dossier blijkt dat verdachte en [medeverdachte] kort voor het incident veelvuldig telefonisch contact met elkaar hebben en ook direct na het incident is er weer telefonisch contact. [medeverdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij poolshoogte kwam nemen bij de woning van zijn zus [betrokkene] , maar eerst op verdachte wachtte en ook verdachte heeft verklaard in de buurt van haar woning te zijn geweest. Er zijn op de camerabeelden geen andere personen te zien. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat verdachte de tweede persoon is die op de beelden is te zien.
Op grond van voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte zich kort voor, tijdens én kort na het tijdstip van het ten laste gelegde feit in de nabijheid van de plaats delict ( [adres 3] te Geldrop) heeft bevonden.
Was verdachte ter plaatse met een vuurwapen?
In zijn aangifte heeft aangever verklaard dat toen hij met medeverdachte in gevecht raakte, verdachte schreeuwend op hem af kwam. Aangever heeft verklaard dat hij zag dat verdachte zijn arm strekte en dat hij een zwart pistool in zijn hand had.
De politie heeft onderzoek verricht naar de telefoon van verdachte. Hieruit is naar voren gekomen dat verdachte vanaf 8 oktober 2023 aan meerdere contactpersonen heeft gevraagd om ‘snoepjes’ voor ‘yzer’, wat zou kunnen duiden op kogels voor een vuurwapen. Op de vraag van een van zijn contactpersonen wat er gaande is antwoordt verdachte: ‘kleine probleempjes die al een tijdje aan de gang is. Moet effe opgelost worden’. In één van de berichten geeft verdachte (in het Turks) aan dat hij ‘alleen kogels nodig heeft’ en dat er al een pistool is, namelijk een ‘7.65’. In een ander bericht, aan [medeverdachte] , zegt verdachte dat hij ‘die van 15 st’ wil (de rechtbank begrijpt: vijftien stuks). Een aantal contactpersonen geven aan dat zij dit niet direct kunnen regelen ( ‘niet zo 123 bro’) en dat zij moeten gaan zoeken. Uit forensisch onderzoek dat na het incident heeft plaatsgevonden blijkt dat de na het incident voor de woning aangetroffen patronen scherpe patronen zijn van het kaliber 7,65mm Browning.
Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte daadwerkelijk op zoek is geweest naar scherpe patronen voor een vuurwapen met het kaliber 7.65mm.
Uit onderzoek naar de telefoon van aangever blijkt dat verdachte op 21 oktober 2023 een foto naar hem heeft verstuurd, waarop hij zelf samen met [betrokkene] te zien is. Om 20:03:59 uur stuurt verdachte vervolgens het bericht aan aangever: ‘Ik maak jou dood’ om 20:04:06 uur gevolgd door het bericht: ‘als ik jou zie’.
Na eerder contact met aangever, dat heeft geduurd tot de avond voor het (schiet)incident, is verdachte vanuit Eindhoven naar Geldrop gereden, terwijl hij daar niet woont. Vanaf 22:45 uur straalde de telefoon van verdachte aan op de telefoonmast gelegen aan de [adres 4] te Geldrop, een zendmast op hemelsbreed 258 meter van de plaats delict.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij naar de woning van zijn ex, [betrokkene] , is gegaan, omdat hij door haar was gebeld waarbij zij zou hebben aangegeven dat zij door aangever werd geslagen. Ze zou verdachte hebben gevraagd om de kinderen op te halen. Verdachte zou zich daardoor zorgen hebben gemaakt om de veiligheid van zijn kinderen.
Deze verklaring van verdachte strookt naar het oordeel van de rechtbank niet met het gedrag dat verdachte op 21 en 22 oktober 2023 heeft vertoond. Zo is verdachte van Eindhoven naar Geldrop gekomen, maar is hij bij aankomst niet direct naar zijn ex en/of de kinderen gegaan. Ook heeft hij niet bij de woning van zijn ex aangebeld, geprobeerd haar telefonisch te bereiken of op enige ander wijze geprobeerd contact met haar en/of zijn kinderen te hebben.
Medeverdachte heeft verklaard dat hij omstreeks 23:45 uur door verdachte werd gebeld en werd gevraagd om ook naar de woning van [betrokkene] te komen. Ervan uitgaande dat verdachte omstreeks 22:45 uur was aangekomen in de buurt van de plaats delict en gelet op eerdergenoemde camerabeelden, kan worden vastgesteld dat verdachte zich tenminste één uur in de directe omgeving van de plaats delict heeft begeven.
Kortom, verdachte is vanaf 8 oktober 2023 bezig geweest met het verkrijgen van munitie voor zijn wapen. Aangever heeft verklaard dat hij verdachte met het wapen heeft gezien. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte ter plaatse was en een vuurwapen bij zich had.
Heeft verdachte het vuurwapen afgeschoten?
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft forensisch onderzoek gedaan naar de twee voor de woning aangetroffen patronen. Op basis van dit onderzoek heeft het NFI geconcludeerd dat zeer aannemelijk is dat is geprobeerd deze patronen af te vuren met behulp van hetzelfde vuurwapen. De sporen die zijn aangetroffen op de patronen passen bij de sporen die op een patroon ontstaan wanneer de trekker wordt overgehaald en de haan tegen de achterzijde van de patroon slaat en aldus er voor zorgt dat een schot wordt afgevuurd. Dat er een schot wel is afgevuurd, volgt uit de knal die is gehoord.
Indien een normaal functionerend pistool opnieuw wordt doorgeladen, zal een in de kamer van het vuurwapen aanwezig patroon uitgeworpen worden. Tegelijkertijd wordt dan een nieuwe patroon vanuit de patroonhouder in de kamer gelaten, zodat met het pistool opnieuw een kogel kan worden afgevuurd. Dat betekent dat de sporen op de achterzijde van de gevonden patronen enkel kunnen worden verklaard indien het vuurwapen twee keer opnieuw is doorgeladen.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank verder af dat er geen reden is om aan te nemen dat de patroonhouder van het vuurwapen, naast de twee echte patronen, geladen was met knal- of gaspatronen. Medeverdachte en meerdere getuigen hebben verklaard dat zij tenminste één knal hebben gehoord.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat tenminste één schot is afgevuurd met het vuurwapen en dat dit schot met een scherp patroon is uitgevoerd.
Verder hebben zowel aangever als medeverdachte verklaard dat verdachte het vuurwapen hanteerde en dat hij daarbij het wapen richtte op aangever.
Verdachte heeft omtrent dit alles geen verklaring gegeven, omdat hij zich steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen en (uiteindelijk) heeft verklaard dat hij niet ter plaatse aanwezig was ten tijde van het schieten. Verdachte stuurde drie minuten na het schietincident, om 00:16 uur een bericht aan [betrokkene] ‘dit is wat jij wilde’.
Op grond van voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte minimaal drie keer heeft geprobeerd het vuurwapen af te vuren, waarbij tenminste één keer daadwerkelijk een schot is afgevuurd in de richting van aangever.
Is er sprake van (voorwaardelijk) opzet op de dood?
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen- en overwegingen blijkt dat verdachte met een scherp schietend vuurwapen op een korte afstand meermalen van dichtbij gericht heeft geschoten in de richting van het hoofd van aangever. Deze gedragingen zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm zo gericht op het doden van die persoon, dat het niet anders kan dan dat de wil van verdachte daarop was gericht. Verdachte heeft dus méér gedaan dan bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden op de dood van aangever. Dat aangever uiteindelijk niet door een kogel is geraakt is niet aan het handelen van verdachte te danken.
Er is daarom naar het oordeel van de rechtbank sprake van vol opzet op de dood.
Heeft verdachte met voorbedachten rade gehandeld?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij tenminste een reëel moment van bezinning heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich aldus daarvan rekenschap te (kunnen) geven.
Hierbij zijn in het bijzonder de volgende objectieve omstandigheden van belang:
  • Verdachte heeft zich op vanaf 8 oktober 2023 bezig gehouden met het regelen van een schietklaar vuurwapen met munitie;
  • Verdachte heeft eerder op de dag van het schietincident een bericht met een ondubbelzinnige doodsbedreiging verstuurd naar aangever;
  • Verdachte is tenminste één uur lang met een vuurwapen gaan wachten nabij de woning waar aangever zich op dat moment bevond;
  • Kort nadat aangever naar buiten was gekomen uit de woning op [adres 3] , en terwijl aangever in gevecht was met medeverdachte, is verdachte rechtstreeks op aangever afgerend en heeft drie maal geprobeerd met dat wapen gericht op aangever te schieten, waarbij het wapen slechts een maal afging en hij (dus) tot twee maal toe het vuurwapen opnieuw moet hebben doorgeladen.
Gelet op genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, en de uiterlijke verschijningsvorm ervan, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte een vooropgezet plan had aangever te doden en voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op dit genomen besluit, zodat hij duidelijk voldoende gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Er is geen enkele aanwijzing dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank acht ook verder geen contra-indicaties aannemelijk geworden die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde, te weten poging tot moord, heeft begaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 22 oktober 2023 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven te beroven:
-meermalen met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr);
  • een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex. artikel 38z Sr;
  • een contactverbod met aangever en een locatieverbod voor zijn woning in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel ex. artikel 38v Sr, voor de duur van vijf jaren, met 30 dagen vervangende hechtenis bij iedere overtreding en een maximum van zes maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde komen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan die van het voorarrest, met daarnaast een eventueel voorwaardelijk strafdeel zonder bijzondere voorwaarden. Verder heeft de raadsman verzocht af te zien van het opleggen van een locatieverbod.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer vergelijke feiten zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op de vriend van zijn ex-partner. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op het hoogste rechtsgoed dat de wet beschermt, het menselijk leven. Verdachte heeft zich koelbloedig getoond door met een vuurwapen op weg te gaan naar aangever, hem op te wachten en vervolgens recht op zijn doel af te gaan door, direct nadat hij hem in het vizier had, zonder aarzeling, te proberen hem van dichtbij neer schieten. Dat aangever niet is geraakt, is niet te danken aan verdachte. De kennelijke hapering van het vuurwapen ten opzichte van twee van de patronen heeft er voor gezorgd dat uiteindelijk maar een schot daadwerkelijk is afgevuurd.
Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, had aangever dodelijk geraakt kunnen worden.
Het incident speelde zich af op straat bij de woning van de buren van de ex-partner van verdachte, midden in een woonwijk. Ook buurtbewoners zijn geconfronteerd met het horen van een schot en de gevolgen van het incident. Het incident heeft daarmee niet alleen een enorme impact op aangever en diens naaste omgeving, maar ook op de betreffende woonwijk en op de samenleving als geheel.
Uit de ter zitting gegeven toelichting op de vordering van de benadeelde partij is gebleken dat het incident tot op de dag van vandaag een grote impact heeft op het leven van aangever. Hij heeft met name last van psychisch letsel.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank houdt in het nadeel van de verdachte rekening met het feit dat hij eerder
is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten, te weten huiselijk geweld. Eerdere bestraffingen hebben verdachte er echter niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsrapport van
21 oktober 2024. Uit dit rapport volgt dat de reclassering het vermoeden heeft dat bij een bewezenverklaring de leefgebieden relatie partner en sociaal netwerk als delictgerelateerd
aangemerkt kunnen worden. Het recidiverisico voor zowel algemene als geweldsrecidive wordt ingeschat als gemiddeld-hoog. Door de (proces)houding van verdachte en het feit dat er onvoldoende inzicht is in het psychosociaal functioneren van verdachte ziet de reclassering, ondanks het recidiverisico, geen mogelijkheid om middels een
reclasseringstoezicht te werken aan gedragsverandering of het verlagen van recidive. Wel ziet zij mogelijkheden en acht zij het wenselijk om in te zetten op beschermende maatregelen ten aanzien van aangever.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van het feit kan met geen andere straf worden volstaan dan een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf is de enige passende vergelding en dient er vooral (ook) toe de ernst van het feit te markeren. Door verdachte streng te bestraffen wil de rechtbank er tevens voor zorgen dat verdachte in de toekomst niet opnieuw misdrijven zal plegen. Daarnaast dient deze gevangenisstraf als duidelijke waarschuwing voor anderen die overwegen om soortgelijke feiten te plegen
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde, mede gelet op de omstandigheden waaronder het is begaan, voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
38v-maatregel
In het belang van de beveiliging van de maatschappij en voorkoming van strafbare feiten ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Deze maatregel houdt in dat verdachte gedurende vijf jaren geen direct of indirect contact mag hebben, houden of zoeken met aangever [slachtoffer] en [medeverdachte] . De rechtbank ziet aanleiding om het contactverbod ook met medeverdachte op te leggen, mede gelet op de inhoud van het ter terechtzitting voorgehouden en besproken reclasseringsrapport van medeverdachte.
Om verdachte ertoe te zetten zich aan het contactverbod te houden, zal de rechtbank bepalen dat dertig dagen hechtenis wordt toegepast voor elke overtreding van het contactverbod, met een maximum van zes maanden. De rechtbank zal deze maatregel niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu niet is voldaan aan de in artikel 38v Sr gestelde voorwaarden. Verder zal de rechtbank geen locatieverbod opleggen omdat zij daarvoor geen aanleiding ziet.
38z-maatregel
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot het opleggen van de maatregel van artikel 38z Sr af. De rechtbank is van oordeel is dat het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling voldoende mogelijkheden biedt voor het opleggen van op dat moment noodzakelijk geachte vormen van begeleiding en/of zorg.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Inleiding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.885,00. ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
  • materiële kosten, te weten medische kosten (toekomstige schade, eigen risico);
  • post 2: smartengeld: € 6.500,00.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade voldoende is onderbouwd en volledig moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering geheel niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de gevorderde schade fors te matigen en aansluiting te zoeken bij toegekende schadevergoedingen in bedreigingszaken, te weten een bedrag van enkele honderden euro’s.
Beoordeling.
Materiële schade
Deze post leent zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor inhoudelijke beoordeling in dit strafgeding, omdat deze post ziet op toekomstige schade , waarbij de omvang van die toekomstige schade te onzeker is, niet nauwkeurig kan worden vastgesteld en zich niet leent voor schatting. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze post daarom niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schadeDe rechtbank is van oordeel dat, gezien het strafdossier en gelet op de onderbouwing van de vordering, vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden. Bij het bepalen van de hoogte van deze schade heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd – te weten het meermalen overhalen van de trekker van een vuurwapen en daarbij een schot in de richting van de benadeelde afvuren – vormt een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit en het veiligheidsgevoel van de benadeelde partij. De aard en de ernst van deze normschending brengen daarom in dit geval mee dat de nadelige gevolgen die hieruit voortvloeien, voor de hand liggen, dat op grond daarvan een aantasting in de persoon op andere wijze wordt aangenomen.
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Alles afwegende acht de rechtbank in deze zaak het gevorderde bedrag van € 6.500,- redelijk en zal de schade dus ook op dat bedrag vaststellen en vergoeding van dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2023 (de pleegdatum) tot de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het aangever bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 38v, 38w, 45, 63, 289 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
poging tot moord.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1 primair:
Een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 6.500,00 euro, bestaande uit vergoeding van immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
T.a.v. feit 1 primair:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 6.500,00 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 67 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit vergoeding van immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 1 primair:
Een contactverbod voor de duur van 5 jaren.
Dit contactverbod houdt in dat veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken, hebben en of houden met [medeverdachte] (geboren op [2001] ) en W. [slachtoffer] (geboren op [1998] ).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 30 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.W.H. Houg, voorzitter,
mr. W.A.F. Damen en mr. C.C. van Ravenhorst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmuş, griffier,
en is uitgesproken op 2 april 2025.