ECLI:NL:RBOBR:2025:2112

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
23/2101
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voorschriften opgelegd aan een gebedsgroep nabij een abortuskliniek

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J.N. Vermeij, en de burgemeester van de gemeente 's-Hertogenbosch, vertegenwoordigd door mr. J.J.H. van Goch MPA. De zaak betreft de oplegging van voorschriften door de burgemeester aan een gebedsgroep die maandelijkse manifestaties houdt nabij een abortuskliniek. De burgemeester had op 25 maart 2023 voorschriften opgelegd op basis van de Wet openbare manifestaties (Wom), omdat hij meende dat de gebedsgroep bezoekers van de abortuskliniek zou intimideren. Eiser betwistte deze stelling en voerde aan dat er geen sprake was van intimidatie of wanordelijkheden. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims en dat de opgelegde voorschriften onzorgvuldig tot stand waren gekomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de burgemeester op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot terugbetaling van griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/2101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M.J.N. Vermeij)
en

de burgemeester van de gemeente ’s-Hertogenbosch (hierna: de burgemeester)

(gemachtigde: mr. J.J.H. van Goch MPA).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: het
Vrouwen Medisch Centrum(hierna ook: het VMC) te ‘s-Hertogenbosch.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eisers beroep tegen de oplegging van twee voorschriften met betrekking tot het voortzetten van de maandelijkse manifestatie van de [naam] gebedsgroep op het [adres] in ’s-Hertogenbosch.
2. Met het besluit van 25 maart 2023 heeft de burgemeester op grond van de Wet
openbare manifestaties (hierna: Wom) voorschriften en beperkingen opgelegd voor het voortzetten van een maandelijkse manifestatie van de [naam] gebedsgroep op het [adres] in [woonplaats] Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
3. Met het bestreden besluit van 7 juli 2023 heeft de burgemeester eisers bezwaar
ongegrond verklaard. Dit had de commissie van advies voor de bezwaarschriften (hierna: de commissie), na een hoorzitting op 21 juni 2023, ook geadviseerd.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
5. De burgemeester heeft met een verweerschrift op eisers beroep gereageerd en daarna stukken ingestuurd.
6. De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2024 op een zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de burgemeester. Eiser heeft ook [naam] en [naam] meegebracht naar de zitting. Aan het einde van de behandeling heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting gesloten.
7. Na sluiting van het onderzoek is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het
onderzoek niet volledig is geweest. Zij heeft daarom het onderzoek heropend en het VMC gevraagd of het als derde-partij aan deze beroepsprocedure wil deelnemen. Met een brief van 18 november 2024 heeft het VMC de rechtbank laten weten dat het dat wil.
8. Met een brief van 27 november 2024 heeft de rechtbank de gedingstukken naar de derde-
partij gezonden en haar de gelegenheid gegeven om hier binnen vier weken op te reageren. Van deze gelegenheid heeft de derde-partij geen gebruik gemaakt.
9. De rechtbank heeft vervolgens partijen met brieven van 10 januari 2025, gevraagd om haar binnen twee weken te laten weten of zij een tweede zitting nodig vinden. Daarbij heeft de rechtbank vermeld dat als zij binnen die twee weken geen reactie heeft ontvangen of partijen hebben laten weten dat zij een tweede zitting niet nodig vinden, het onderzoek zal worden gesloten en de rechtbank dan, zonder een tweede zitting, een uitspraak zal doen.
10. De rechtbank heeft van de burgemeester en de derde-partij geen reactie op de brieven
van 10 januari 2025 ontvangen. De rechtbank gaat daarom ervan uit dat die twee partijen een tweede zitting niet nodig vinden. Eiser(s gemachtigde) heeft in een e-mail van 30 januari 2025 aan de rechtbank meegedeeld dat hij, mede omdat de derde-partij geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de aan haar toegezonden gedingstukken, geen behoefte heeft aan een tweede zitting.
11. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en zal zij nu uitspraak doen.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank beoordeelt of het bestreden besluit in stand kan blijven aan de hand van
eisers beroepsgronden.
13. De voor de beoordeling van deze zaak belangrijk regels staan in de bijlage bij deze
uitspraak.
14. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit
oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten van partijen
15. Eiser is pastoor. Hij is organisator van de [naam] gebedsgroep. De gebedsgroep houdt
maandelijkse manifestaties nabij de derde-partij die is gevestigd op het adres [adres] in [woonplaats] . De derde-partij is een abortuskliniek.
16. Met het besluit van 25 maart 2023 heeft de burgemeester aan eiser op grond van de
artikelen 2 en 5 van de Wom de volgende voorschriften en beperkingen opgelegd:
“(…)
U moet gedurende de manifestatie mede zorg dragen voor een ordelijk verloop van de manifestatie.
Er mogen geen beschadigingen worden toegebracht aan de groenvoorzieningen (inclusief bomen) en/of andere objecten/straatmeubilair.
Het (doorgaand) verkeer en voetgangers mogen op geen enkele wijze belemmerd of gehinderd worden. De voetgangers, passanten en/of ander publiek mogen niet rechtstreeks actief worden benaderd door degenen die meedoen met de manifestatie.
De vrije doorgang van het verkeer mag op geen enkele wijze door de manifestatie worden belemmerd en/of gehinderd. De wegen en/of kruisingen of splitsingen mogen niet worden geblokkeerd. Het is niet toegestaan om de straat over te steken. U blijft op het [adres] om te demonstreren.
De in- en uitgangen van gebouwen mogen op geen enkele wijze geblokkeerd worden en moeten voor een ieder vrij toegankelijk zijn en blijven.
Indien er gebruik wordt gemaakt van een geluidsinstallatie mag geen overlast ontstaan voor de omgeving en/of omwonenden.
Het is toegestaan gebruik te maken van spandoeken en borden. Echter, het is niet toegestaan om daarop tekens, afbeeldingen en/of teksten te tonen die beledigend, opruiend of discriminerend zijn. De spandoeken mogen niet worden voorzien van stokken en/of andere harde materialen.
Spandoeken en/of borden mogen niet op of aan andermans eigendom (waaronder straatmeubilair en of bomen) worden bevestigd.
Er mogen geen voorwerpen aanwezig zijn die de openbare orde kunnen verstoren, zoals stenen, vuurwerk, rookbommen, stokken e.d..
De Organisatie zorgt ervoor dat alle deelnemers aan de manifestatie op de hoogte zijn van de voorschriften die aan deze manifestatie verbonden zijn.
De aanwijzingen of bevelen door of namens mij, toezichthouders van de gemeente ‘s-Hertogenbosch, de politie, Stadstoezicht en/of de brandweer dienen onmiddellijk te worden opgevolgd.”
17. Eiser is het niet eens met de onder 3 en 4 opgelegde voorschriften.
18. De burgemeester neemt in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het advies van
de commissie, het volgende standpunt in. Gebleken is dat deelnemers aan de gebedsgroep actief bezoekers van de abortuskliniek benaderen en aanspreken. De deelnemers proberen door het uitdelen van folders dan wel het aangaan van een gesprek, bezoekers van de abortuskliniek op andere gedachten te brengen ten aanzien van het gebruik van de diensten van de abortuskliniek. Deze wijze van demonstreren wordt zowel door bezoekers als personeel van de abortuskliniek als hinderlijk en intimiderend ervaren. En het hindert bezoekers van de abortuskliniek onevenredig in hun vrijheid om ongestoord gebruik te maken van hun rechten op grond van de Wet afbreking zwangerschap. De burgemeester wijst erop dat deelnemers aan de gebedsbijeenkomst ook vanaf de overkant van de straat, op het [adres] , voldoende duidelijk hun gedachten en wensen op politiek of maatschappelijk gebied kunnen uitdragen aan voorbijgangers. Met de voorschriften wordt voorkomen dat bezoekers achterna wordt gelopen tot aan de ingang van de abortuskliniek.
19. Eiser voert in zijn beroepsgronden het volgende aan. Tijdens de gebedsbijeenkomsten
worden geen personen gehinderd of geïntimideerd. Hij wijst erop dat de burgemeester niet heeft onderbouwd dat sprake is van intimidatie of hinder. Het aanspreken van bezoekers van een abortuskliniek valt onder het demonstratierecht. Er is geen sprake van wanordelijkheden in de zin van de Wom, omdat bezoekers van de abortuskliniek alleen worden aangesproken en een bloem en/of folder aangeboden krijgen. Ook wordt het gesprek niet voortgezet als men dat niet wenst.
20. In reactie hierop wijst de burgemeester in zijn verweerschrift er onder meer op dat het
aanspreken op een indringende en vastberaden wijze gebeurt, waarbij bezoekers tot aan de deur van de abortuskliniek worden gevolgd.
21. Tijdens de zitting heeft eiser verklaard dat het niet klopt dat deelnemers van de
gebedsgroep bezoekers volgen tot aan de deur van de abortuskliniek. Binnen de gebedsgroep bestaat een taakverdeling. Een paar deelnemers staan op het [adres] te bidden. Anderen staan op 10 à 15 meter van de ingang. Zij spreken bezoekers van de abortuskliniek aan, waarbij een roos en een folder wordt aangeboden. Als bezoekers met hun lichaamstaal of woordelijk laten weten daar geen prijs op te stellen, dan wordt het gesprek niet voortgezet. De toegang tot de abortuskliniek wordt niet versperd, aldus eiser.
Het toetsingskader: algemeen
22. Het recht op betoging is neergelegd in artikel 11, eerste lid, van het Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 9, eerste lid, van de Grondwet.
23. Uit artikel 11, tweede lid, van het EVRM, volgt dat een beperking van het recht op
betoging alleen is toegestaan als de beperking is voorzien bij de wet en die beperking in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Het vereiste van voorzienbaarheid bij de wet betekent dat de beperking een basis moet hebben in het nationale recht, de wettelijke bepaling kenbaar moet zijn voor de belanghebbende en dat de bepaling voorzienbaar moet zijn wat haar gevolgen betreft.
24. In artikel 9, eerste lid, van de Grondwet is bepaald dat het recht tot vergadering en
betoging wordt erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Uit artikel 9, tweede lid, van de Grondwet volgt dat de wet regels kan stellen aan een betoging ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
25. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(hierna: Afdeling) van 27 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3174) strekt de Wom onder meer tot het stellen van regels als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Grondwet.
26. Zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) eerder heeft
overwogen (arrest van 20 februari 2003, ECLI:CE:ECHR:2003:0220JUD00206592, punt 56-57, is het recht op betoging een van de fundamenten van een democratische samenleving. De ruimte voor de overheid om beperkingen te stellen is daarom beperkt. De overheid moet het recht op betoging niet alleen waarborgen, maar zich ook onthouden van het nemen van indirecte maatregelen die de uitoefening van dat recht onredelijk beperken. Zo vormt de enkele omstandigheid dat het gewone leven, inclusief het verkeer, in enige mate wordt verstoord op zichzelf genomen nog geen rechtvaardiging voor het nemen van maatregelen.
27. Verder volgt uit de jurisprudentie van het EHRM over artikel 11, eerste lid, van het
EVRM, dat op de overheid een positieve verplichting rust om een demonstratie zoveel mogelijk te faciliteren en te beschermen. De verdragsstaat is verplicht om preventieve en geschikte maatregelen te nemen teneinde het vreedzame verloop van een demonstratie en de veiligheid van burgers te beschermen, bijvoorbeeld door het reguleren van het verkeer om verstoringen te minimaliseren (zie de arresten van 5 januari 2016, ECLI:CE:ECHR:2003: 0220JUD002065292, punt 96, 15 oktober 2015, punt 159 en 160, en 5 december 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:1205JUD007455201, punt 39). Dit is een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting. De verdragsstaat heeft een grote beoordelingsvrijheid om te bepalen welke maatregelen redelijk en geschikt zijn (zie het hiervoor vermelde arrest van 15 oktober 2015, punt 159, en het arrest van 24 maart 2011, ECLI:CE:ECHR:2011: 0324JUD002345802, punt 251).
28. Zoals hiervoor is overwogen, strekt de Wom onder meer tot het stellen van regels als
bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Grondwet. Uit artikel 5, eerste lid, van de Wom volgt dat de burgemeester alleen beperkingen en voorschriften aan een betoging kan stellen als een van de in artikel 2 van de Wom vermelde belangen dat vordert. Gelet op de tekst van artikel 5, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 2 van de Wom, komt aan de burgemeester een zekere beoordelingsruimte toe en is het aan hem om aan de hand van de lokale omstandigheden een inschatting te maken of, en zo ja, welke beperkingen en voorschriften aan een demonstratie moeten worden gesteld ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1569) waaruit volgt dat beperkingen en voorschriften dienstig moeten zijn aan de in artikel 2 van de Wom vermelde belangen. De rechter moet vervolgens beoordelen of de burgemeester de hier in geschil zijnde voorschriften heeft mogen stellen.
29. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 21 september 2016
(ECLI:NL:RVS:2016:2521) is van belang dat in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 9 van de Grondwet (Kamerstukken II 1975/76, 13 872, nr. 4, blz. 90, en Kamerstukken II 1976/77, 13 872, nr. 7, blz. 34), waarnaar ook in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2 van de Wom wordt verwezen, is vermeld dat doelbewust voor bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden als beperkingsgrond is gekozen. Het vervangen van deze beperkingsgrond door handhaving van de openbare orde zou een aanmerkelijke uitbreiding van de beperkingsbevoegdheid en dus een verzwakking van het in dit artikel vervatte grondrecht inhouden, omdat het begrip openbare orde zeer ruim kan worden uitgelegd. In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2 van de Wom (Kamerstukken II 1985/86, 19 427, nr. 3, blz. 17) is verder vermeld dat de betekenis van de beperkingsgrond bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden tot op zekere hoogte wordt beïnvloed door de context waarbinnen de grond wordt ingeroepen. De beoordeling of een samenstel van (verwachte) ongewenste gedragingen zo ernstig is dat van wanordelijkheden kan worden gesproken, hangt niet uitsluitend af van de aard van die gedragingen. Ook de plaats waar de manifestatie wordt gehouden, kan hier van betekenis zijn. De mate van orde en rust die naar algemeen inzicht op een bepaalde plaats behoort te heersen, bepaalt mede wanneer de grens van wanordelijkheden wordt overschreden, aldus de geschiedenis.
Het toetsingskader: abortuskliniek
30. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2 van de Wom (Kamerstukken II
1985/86, 19427, 3, p. 17) volgt dat de voorkoming en bestrijding van wanordelijkheden in de nabijheid van bijvoorbeeld gebouwen van buitenlandse vertegenwoordigingen, parlementsgebouwen, beschermde natuurgebieden, ziekenhuizen en begraafplaatsen het stellen van zwaardere eisen met zich kan brengen dan op andere openbare plaatsen. De rechtbank merkt (de nabijheid van) de abortuskliniek aan als een plaats waarbij deze zwaardere eisen gesteld kunnen worden. Verder overweegt de rechtbank dat in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2 van de Wom is vermeld dat de betekenis van de beperkingsgrond “bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden” tot op zekere hoogte wordt beïnvloed door de context waarbinnen de grond wordt ingeroepen. De beoordeling of een samenstel van (verwachte) ongewenste gedragingen zo ernstig is dat van wanordelijkheden kan worden gesproken, hangt niet uitsluitend af van de aard van die gedragingen. Ook de plaats waar de gedragingen plaatsvinden kan hier van betekenis zijn. De mate van orde en rust die naar algemeen inzicht op een bepaalde plaats behoort te heersen, bepaalt mede wanneer de grens van wanordelijkheden wordt overschreden, aldus de geschiedenis. Of gesproken kan worden van wanordelijkheden hangt dus af van de aard van de gedragingen en de plaats waar deze plaatsvinden, in dit geval bij een abortuskliniek. De rechtbank is van oordeel dat bezoekers van een abortuskliniek in zekere mate meer bescherming behoeven dan bezoekers van andere openbare locaties.
Het toetsingskader in deze zaak toegepast
31. Voor zover de burgemeester stelt dat het benaderen en aanspreken door deelnemers van
de gebedsgroep van bezoekers en personeel van de abortuskliniek intimiderend is, biedt het dossier hiervoor geen concrete aanknopingspunten. Zo ontbreken er concrete klachten van bezoekers en personeel van de abortuskliniek hierover. Gelet hierop is de enkele omstandigheid dat de burgemeester het zich heel goed kan voorstellen dat de bejegening van bezoekers van de abortuskliniek door de deelnemers van de gebedsgroep intimiderend is, omdat zij proberen bezoekers te laten afzien gebruik te maken van de diensten van de abortuskliniek, onvoldoende. Hoewel bezoekers van een abortuskliniek in zekere mate meer bescherming behoeven dan bezoekers van andere openbare locaties, is naar het oordeel van de rechtbank enkel het benaderen en aanspreken van bezoekers van de abortuskliniek door deelnemers van de gebedsgroep onvoldoende om van wanordelijkheden te spreken.
32. Verder stelt de burgemeester in zijn verweerschrift dat deelnemers van de gebedsgroep
bezoekers van de abortuskliniek volgen tot aan de voordeur van de abortuskliniek. Dit heeft eiser tijdens de zitting betwist. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier voor deze stelling van de burgemeester geen steun. Tijdens de zitting heeft de burgemeester verder gesteld dat eiser bij de hoorzitting van de commissie met zoveel woorden zelf heeft verklaard dat bezoekers tot aan de voordeur worden gevolgd en hiervoor verwezen naar een passage op pagina 5 van het advies van de commissie. De rechtbank kan uit die passage echter slechts afleiden dat eiser bij de commissie heeft verklaard dat deelnemers van de gebedsgroep bezoekers van de abortuskliniek aanspreken en proberen hen over te halen niet van de diensten van de kliniek gebruik te maken. Uit die passage blijkt niet dat het gesprek tot aan de voordeur wordt voortgezet. Tijdens de zitting (bij de rechtbank) heeft de burgemeester ook verklaard dat hij telefonische meldingen van de abortuskliniek heeft ontvangen dat deelnemers van de gebedsgroep bezoekers volgen tot aan de voordeur. De rechtbank stelt evenwel vast dat de burgemeester (de inhoud van) deze meldingen niet heeft vastgelegd, zodat dit voor de rechtbank niet te toetsen is. Tijdens de zitting heeft de burgemeester ten slotte verwezen naar een overgelegde waarneming van 25 juli 2024, waarin een verbalisant heeft gerapporteerd dat hij/zij die dag heeft gezien dat een deelneemster van de gebedsgroep naar een vrouw is toegelopen die op het trottoir van het VMC stond en haar aansprak, en dat eiser achter de deelneemster aanliep en haar snel terugnam richting het [adres] . De rechtbank wijst erop dat zij het bestreden besluit toetst naar de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op 27 juli 2023 (ex tunc). Dat betekent dat zij met die waarneming geen rekening kan houden bij de beoordeling van het beroep.
33. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de oplegging van de in geschil zijnde
voorschriften 3 en 4 onzorgvuldig tot stand is gekomen en de burgemeester ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom deze voorschriften noodzakelijk zijn ter voorkoming van wanordelijkheden. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

34. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de
Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onzorgvuldig is voorbereid en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb ondeugdelijk is gemotiveerd. Daarom vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. Gelet op de aard van het gebrek ziet de rechtbank geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over het bezwaar te nemen. Om dezelfde reden draagt de rechtbank de burgemeester ook niet op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus).
35. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de
burgemeester een nieuw besluit moet nemen op eisers bezwaar, waarbij hij rekening moet houden met wat de rechtbank in deze uitspraak heeft geoordeeld. De rechtbank geeft de burgemeester hiervoor zes weken de tijd.
36. Omdat het beroep gegrond is, moet de burgemeester het griffierecht aan eiser
terugbetalen en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. Die vergoeding bedraagt € 1.814,– bestaande uit 1 punt ter waarde van € 907,– omdat eisers gemachtigde een beroepschrift heeft ingediend en 1 punt ter waarde van € 907,– omdat eisers gemachtigde aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
– verklaart het beroep gegrond;
– vernietigt het bestreden besluit;
– draagt de burgemeester op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op eisers bezwaar, waarbij hij rekening moet houden met wat de rechtbank in deze uitspraak heeft geoordeeld;
– bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 184,– aan eiser terug moet betalen;
– veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.814,– aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, rechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De uitspraak is geschied in het openbaar op 10 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: de voor de beoordeling van deze zaak belangrijke regels

EVRM

Artikel 10 Vrijheid van meningsuiting

1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio- omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen.
2 Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.

Artikel 11 Vrijheid van vergadering en vereniging

1. Een ieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht met anderen vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen.
2 De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Dit artikel verbiedt niet dat rechtmatige beperkingen worden gesteld aan de uitoefening van deze rechten door leden van de krijgsmacht, van de politie of van het ambtelijk apparaat van de Staat.
Grondwet

Artikel 9

1. Het recht tot vergadering en betoging wordt erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
2 De wet kan regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Wet openbare manifestaties

Artikel 2

De bij of krachtens de bepalingen uit deze paragraaf aan overheidsorganen gegeven bevoegdheden tot beperking van het recht tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging en het recht tot vergadering en betoging, kunnen slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.

Artikel 5

1. De burgemeester kan naar aanleiding van een kennisgeving voorschriften en beperkingen stellen of een verbod geven.
2 Een verbod kan slechts worden gegeven indien:
a. de vereiste kennisgeving niet tijdig is gedaan;
b. de vereiste gegevens niet tijdig zijn verstrekt;
c. een van de in artikel 2 genoemde belangen dat vordert.
3 Een voorschrift, beperking of verbod kan geen betrekking hebben op de inhoud van hetgeen wordt beleden, onderscheidenlijk van de te openbaren gedachten of gevoelens.
4 Beschikkingen als bedoeld in het eerste lid worden zo spoedig mogelijk bekendgemaakt aan degene die de kennisgeving heeft gedaan.