ECLI:NL:RBOBR:2025:2205

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
SHE 24/3158
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van Wajong-toeslag en het vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres tegen de terugvordering van de toeslag op haar Wajong-uitkering. Eiseres ontving vanaf 11 maart 2001 een Wajong-uitkering en had over de periode van 1 oktober 2007 tot en met 31 januari 2023 een toeslag op basis van de leefvorm als gehuwd of samenwonend. Het UWV besloot op 1 februari 2023 dat de toeslag stopte, waarna eiseres een terugvordering van € 10.043,38 ontving. Na bezwaar werd dit bedrag verlaagd tot € 5.021,59. Eiseres stelde dat zij op basis van eerdere communicatie van het UWV erop mocht vertrouwen dat de toeslag niet met terugwerkende kracht zou worden ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat eiseres geen gelijk krijgt, omdat zij redelijkerwijs niet kon afleiden dat de te veel ontvangen toeslag niet terugbetaald hoefde te worden. De rechtbank volgt het UWV in zijn standpunt dat er sprake is van een overtreding van de inlichtingenverplichting door eiseres, en dat de terugvordering terecht is. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3158

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.A.M. van Vlerken),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. T.P.A.W. Hanenberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de terugvordering van de toeslag op haar Wajong-uitkering.
1.1.
Met het besluit van 1 februari 2024 liet het UWV aan eiseres weten dat zij over de periode 1 april 2018 tot en met 31 januari 2023 recht had op een lagere toeslag op haar Wajong-uitkering en daarom € 10.043,38 moet terugbetalen.
1.2.
Met het besluit van 24 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de terugvordering verlaagd tot een bedrag van € 5.021,59.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 29 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres ontvangt vanaf 11 maart 2001 een Wajong-uitkering. Over de periode van 1 oktober 2007 tot en met 31 januari 2023 ontving zij tevens een toeslag op haar Wajong-uitkering op basis van de leefvorm als gehuwd of samenwonend.
2.1.
Het UWV heeft op 8 februari 2023 beslist dat de toeslag op de Wajong-uitkering van eiseres per 1 februari 2023 stopt.
2.2.
Met het besluit van 11 januari 2024 heeft het UWV aan eiseres laten weten dat haar toeslag op de Wajong-uitkering per 1 april 2018 stopt.
2.3.
Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder het kopje ‘Inleiding’.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de terugvordering van de toeslag op de Wajong-uitkering van eiseres over de periode van 1 april 2018 tot en met 31 januari 2023. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten van partijen
4. Het UWV stelt zich op het standpunt dat sprake is van een overtreding van de inlichtingenverplichting over de periode van 1 april 2018 tot en met 31 januari 2023. Over de periode van 1 april 2018 tot en met 31 oktober 2018 had eiseres recht op een lagere toeslag omdat haar ex-partner toen inkomsten uit arbeid had en over de periode van 1 november 2018 tot en met 31 januari 2023 had zij recht op een lagere toeslag omdat zij toen alleenstaand was. De bewindvoerder van eiseres heeft de wijzigingen in de inkomenssituatie van de ex-partner van eiseres en in haar woon- en leefsituatie niet doorgegeven aan het UWV. Bekend was dat dit informatie is die doorgegeven had moeten worden. Het handelen van de bewindvoerder komt voor rekening en risico van eiseres. Omdat het UWV heeft nagelaten om bekende informatie door te geven aan de afdeling Wajong, en daardoor ook een aandeel heeft in de hoogte van de terugvordering, heeft het UWV de hoogte van de terugvordering met 50% verlaagd. Ter zitting heeft het UWV het standpunt ingenomen dat uit de brief van 8 februari 2023 niet kan worden afgeleid dat de toeslag niet met terugwerkende kracht zou worden herzien.
4.1.
Eiseres is het daar niet mee eens. Allereerst begrijpt zij niet waarom de periode van terugvordering in het bestreden besluit is aangepast naar 1 april 2018 tot en met 31 oktober 2018. Eiseres stelt dat zij op basis van het besluit van 8 februari 2023 ervan uit mocht gaan dat geen intrekking en terugvordering van de toeslag met terugwerkende kracht zou plaatsvinden, omdat de toeslag niet eerder dan 1 februari 2023 werd beëindigd. Pas één jaar later ontvangt zij correspondentie van 11 januari 2024 van het UWV waaruit blijkt dat anders is besloten. Deze correspondentie is in strijd met eerdergenoemd besluit. Het bestreden besluit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Daarbij heeft de bewindvoerder in de loop der jaren diverse mutaties met betrekking tot de ex-partner van eiseres aan het UWV doorgegeven, waardoor het UWV wist of had behoren te weten dat teveel toeslag aan eiseres werd betaald.
Inhoudelijke beoordeling
De periode
5. Ten aanzien van de in het bestreden besluit genoemde periode van 1 april 2018 tot en met 31 oktober 2018, waarop de terugvordering betrekking heeft, volgt de rechtbank het UWV in zijn standpunt dat duidelijk sprake is van een verschrijving. Uit de toelichting van het bestreden besluit en uit de overige besluitvorming blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat het UWV heeft bedoeld dat de terugvordering van de toeslag betrekking heeft op de periode van 1 april 2018 tot en met 31 januari 2023.
Het vertrouwensbeginsel
6. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval indien de betrokkene in de gegeven omstandigheden kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
6.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat zij, gelet op de beslissing van 8 februari 2023, erop mocht vertrouwen dat haar toeslag niet meer met terugwerkende kracht zou worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarvoor vindt de rechtbank van belang dat in de beslissing staat vermeld dat haar inkomsten: ‘
nu’ hoger zijn dat het sociaal minimum en dat daarom de toeslag op haar uitkering per 1 februari 2023 stopt. Daarmee is een beslissing gegeven per die datum en is daarmee niets gezegd over hoe het UWV zijn bevoegdheden wel of niet zal inzetten om de toeslag op de uitkering in te trekken en terug te vorderen over de periode die daarvoor ligt. Bovendien staat in de beslissing vermeld: ‘
Als u te veel uitkering ontving, dan moet u dat bedrag terugbetalen.’Hieruit had eiseres, althans de bewindvoerder, kunnen afleiden dat als zij te veel uitkering heeft ontvangen, dat zij dat moet terugbetalen.
Aan eiseres kan worden toegegeven dat in de aanhef van de beslissing staat vermeld ‘
Volgens onze informatie woont u sinds 2 november 2018 niet meer in één huis met uw partner.’en dat zij daaruit zou kunnen hebben afgeleid dat met de brief een beslissing is genomen over de periode vanaf 2 november 2018. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres aan deze zin niet het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de beslissing ziet op de periode vanaf 2 november 2018, omdat uit de brief zelf niet blijkt met welk doel en strekking het in de brief is opgenomen. Gelet op de lange periode dat eiseres een toeslag op basis van de leefvorm als gehuwd of samenwonend heeft ontvangen terwijl zij in die periode alleenstaand was, kon en mocht zij redelijkerwijs uit de brief niet afleiden dat de toeslag die in die periode te veel is ontvangen, niet hoeft te worden terugbetaald.
De brief van 8 februari 2023 bevat verder geen informatie over de periode van 1 april 2018 tot en met 31 oktober 2018, zodat een beroep op het vertrouwensbeginsel voor deze periode daar reeds op afstuit.
De rechtbank overweegt verder dat de omstandigheid dat het vervolgens bijna een jaar heeft geduurd totdat het UWV het besluit heeft genomen om tot intrekking en terugvordering over de periode vanaf 1 april 2018 over te gaan, op zichzelf, maar ook in samenhang met de beslissing van 8 februari 2023 onvoldoende is om een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel te kunnen doen. Wel kan aan die omstandigheid betekenis toekomen binnen het kader van het beroep op de ‘dringende redenen’, wat het UWV ook heeft gedaan en wat verderop in deze uitspraak wordt beoordeeld. De beroepsgrond slaagt niet.
6.2.
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd verder geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het rechtszekerheid-, zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Deze beroepsgronden slagen ook niet.
Beroep op de zes-maanden-jurisprudentie
7. Ter zitting heeft eiseres een beroep gedaan op de zogenoemde ‘zes-maanden-jurisprudentie’ van de Centrale Raad van Beroep. Deze jurisprudentie houdt in dat de bevoegdheid van een bestuursorgaan om onverschuldigd betaalde uitkeringen terug te vorderen in tijd wordt beperkt als niet adequaat wordt gereageerd op signalen van betrokkene, waaruit kan worden afgeleid dat te veel of ten onrechte uitkering wordt verstrekt. Uit de jurisprudentie volgt echter ook dat de zes-maanden-jurisprudentie niet van toepassing is indien de inlichtingenplicht is geschonden. Tussen partijen is niet in geschil dat de bewindvoerder van eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden en dat dit nalaten van de bewindvoerder moet worden toegerekend aan eiseres. Het beroep op de zes-maanden-jurisprudentie slaagt daarom niet.
Dringende redenen
8. Eiseres stelt dat de bewindvoerder van haar ex-partner, van hetzelfde bureau als haar bewindvoerder, in de loop der jaren diverse mutaties met betrekking tot haar ex-partner aan het UWV heeft doorgegeven, waarmee het UWV vroegtijdig wist althans had behoren te weten dat te veel toeslag aan eiseres werd betaald. Dat het UWV de terugvordering heeft verlaagd met 50% is onvoldoende. Het UWV heeft dermate grote steken laten vallen dat geen enkele terugvordering op zijn plaats is.
8.1.
Ten aanzien van het beroep op dringende redenen volgt de rechtbank het UWV in zijn toelichting hoe rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres en het stilzitten van het UWV. Tussen partijen is niet in geschil dat de inlichtingenplicht is geschonden, maar omdat het UWV heeft nagelaten om bekende informatie over de ex-partner door te geven aan de afdeling Wajong is de terugvordering onnodig hoog opgelopen. Daarom heeft het UWV een matiging van 50% toegepast. De rechtbank kan de handelswijze van UWV billijken en ziet geen grond voor een verdere matiging. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom ook het betaalde griffierecht niet terug. Voor een proceskostenvergoeding in beroep bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Cune, rechter, in aanwezigheid van mr. L.T.H. Verhagen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.