Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.Het verloop van de procedure
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam] , verpleegkundig specialist;
- [naam] zorgmedewerker.
Rechtbank Oost-Brabant
Op 14 februari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortzetting van de inbewaringstelling van een betrokkene met een verstandelijke beperking. De rechtbank ontving een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) om de inbewaringstelling voor de duur van zes weken te verlengen. De advocaat van de betrokkene betwistte de diagnose van de verstandelijke beperking en stelde dat deze niet door een psychiater, maar door een arts verstandelijk gehandicapten had moeten worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde echter dat de medische verklaring van de psychiater voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen reden was om aan de diagnose te twijfelen.
De rechtbank constateerde dat de betrokkene niet in staat was om voor zichzelf te zorgen en dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, waaronder levensgevaar en ernstige verwaarlozing. De betrokkene had eerder in het ziekenhuis gelegen en was na ontslag niet in staat om zelfstandig te functioneren. De rechtbank oordeelde dat de voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk was om het ernstig nadeel te voorkomen. De betrokkene verzet zich tegen de opname, maar de rechtbank concludeerde dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar waren. De machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling werd verleend tot en met 28 maart 2025.