ECLI:NL:RBOBR:2025:2251

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
01.169560.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van grootvader voor ontuchtige handelingen met kleindochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een grootvader die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn toen negenjarige kleindochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de nacht van 15 op 16 augustus 2022, in Schaijk, meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, dat op dat moment nog geen zestien jaar oud was. De verdachte heeft het slachtoffer gekust op de rug en benen en heeft met zijn vingers de vagina van het slachtoffer betast. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijk deel is een contactverbod met het slachtoffer verbonden. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.066,--, bestaande uit € 1.000,-- immateriële schadevergoeding en € 66,-- materiële schadevergoeding. De rechtbank heeft in haar oordeel de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer meegewogen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar is en voldoende steun vindt in ander bewijs, waaronder de verklaringen van de moeder van het slachtoffer en vrienden van de verdachte. De rechtbank heeft de ontuchtige handelingen als ernstig en in strijd met de sociaal-ethische norm gekwalificeerd, en heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor het gepleegde feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.169560.23]
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01.169560.23
Datum uitspraak: 14 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1960] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 maart 2025. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 februari 2025. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 en/of 16 augustus 2022 te Schaijk, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren [2012] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte,
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] gezoend/gekust op de rug en/of benen, althans het lichaam en/of
- meermalen, althans eenmaal, met zijn vinger(s) de vagina, in elk geval de schaamstreek, van die [slachtoffer] betast en/of over de vagina van die [slachtoffer] , in elk geval de schaamstreek, met zijn vinger(s) gewreven/gestreeld en/of
- daarbij de woorden gezegd “mijn schatje”, althans woorden van soortgelijke strekking.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van het tenlastegelegde feit.


De feiten.
Verdachte wordt verweten dat hij in de nacht van 15 augustus 2022 op 16 augustus 2022 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn toen negenjarige kleinkind [slachtoffer] door haar meermalen op haar rug en benen te kussen, met zijn vingers haar vagina en/of schaamstreek te betasten en te strelen en daarbij de woorden “mijn schatje” te zeggen.

De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging vrijspraak van verdachte bepleit.

Het oordeel van de rechtbank.
Juridisch kader.
In strafzaken geldt de bewijsminimumregel. Dit brengt met zich dat de bewezenverklaring niet enkel gebaseerd mag worden op één getuigenverklaring.
Bij zedenzaken is vaak sprake van een situatie waarbij slechts twee personen zijn betrokken: de verdachte en het veronderstelde slachtoffer. Wanneer de verdachte (zoals in dit geval) de seksuele handelingen ontkent, leidt dat ertoe dat alleen het veronderstelde slachtoffer kan verklaren over de seksuele handelingen die zouden hebben plaatsgevonden.
In zedenzaken geldt dat een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaring van het veronderstelde slachtoffer reeds voldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde kan opleveren. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is wanneer de verklaring van het veronderstelde slachtoffer op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Verklaringen van getuigen die niet meer inhouden dan wat zij van het veronderstelde slachtoffer over het tenlastegelegde hebben gehoord zijn in beginsel niet toereikend om als steunbewijs te dienen. Dergelijke verklaringen zijn immers afkomstig uit één en dezelfde bron: het veronderstelde slachtoffer.
De vraag die de rechtbank dan ook moet beantwoorden is of de verklaring van het veronderstelde slachtoffer voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Voordat de rechtbank aan die beoordeling toekomt, moet de rechtbank allereerst de vraag beantwoorden of de verklaring van het veronderstelde slachtoffer betrouwbaar is en daarmee bruikbaar voor het bewijs.
De betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer.
Het slachtoffer heeft als eerste haar moeder verteld over de tenlastegelegde feiten. Moeder heeft daarover het volgende verklaard.
Het slachtoffer (haar dochter) is midden in de nacht direct na het gebeurde naar de slaapkamer van moeder gegaan. Het slachtoffer ging huilend bij moeder in bed liggen en vertelde dat zij zich niet veilig voelde bij verdachte. Toen verdachte vervolgens de slaapkamer binnenkwam, voelde moeder het slachtoffer verkrampen. Nadat moeder verdachte de kamer had uitgestuurd, vertelde het slachtoffer dat verdachte aan haar plasser had gezeten. De volgende ochtend heeft het slachtoffer moeder verteld dat verdachte haar ook kusjes op haar rug had gegeven en haar daarbij “mijn schatje” had genoemd en dat zij dat niet prettig vond. De vader van het slachtoffer heeft bij de aangifte verklaard dat moeder en hij hun dochter van kleins af aan hebben geleerd om haar vagina haar plasser te noemen.
Het slachtoffer heeft tijdens het studioverhoor opnieuw en gedetailleerd verklaard dat verdachte aan haar plasser heeft gezeten, haar kusjes op haar rug heeft gegeven en haar daarbij “mijn schatje” heeft genoemd. Tijdens dit verhoor heeft het slachtoffer uitgelegd dat ze met haar plasser haar vagina bedoelt.
De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van het slachtoffer over de tenlastegelegde handelingen en acht deze verklaring dan ook betrouwbaar.
Het steunbewijs.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de verklaring van het slachtoffer in voldoende mate ondersteund wordt door (een) ander(e) zelfstandig(e) bewijsmiddel(en). Daarvoor is niet nodig dat elk onderdeel van de tenlastelegging door het steunbewijs wordt bevestigd. Het gaat om de tenlastelegging als geheel.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van het slachtoffer voldoende steun vindt in ander bewijs. Dit bewijs, dat ook in de bewijsmiddelenbijlage is opgenomen, zal de rechtbank hieronder bespreken.
In de eerste plaats betreft dit de verklaring van moeder over de door haar kort na het gebeurde waargenomen emoties bij het slachtoffer. Zoals hiervoor besproken, heeft de moeder van het slachtoffer direct na het gebeurde waargenomen dat haar dochter hevig geëmotioneerd was en dat haar lichaam verkrampte toen verdachte de slaapkamer van moeder (waar moeder en dochter zich op dat moment bevonden) binnenkwam. De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar en bruikbaar als steunbewijs.
Verder ziet de rechtbank steunbewijs in de verklaringen die twee vrienden van verdachte hebben afgelegd. Zij hebben verklaard dat verdachte – enige tijd na het gebeurde – tegen hen heeft gezegd dat hij het slachtoffer heeft misbruikt. De raadsvrouw heeft hierover ter zitting betoogd dat verdachte het niet over seksueel misbruik had. Ook deze uitleg acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende steunbewijs bevat voor de verklaring van het slachtoffer over de tenlastegelegde handelingen. Hiertegenover staat de ontkennende verklaring van verdachte. In het licht van het voorgaande, acht de rechtbank die verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de juistheid van de door slachtoffer geschetste gebeurtenissen.
Het ontuchtige karakter van de feiten.
De raadsvrouw heeft betoogd dat het ontuchtige karakter van de tenlastegelegde handelingen ontbreekt.
De rechtbank overweegt dat met ontuchtige handelingen in de zin van het Wetboek van Strafrecht handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm worden bedoeld. De beoordeling of een handeling als zodanig kan worden gekwalificeerd, hangt af van de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van ontuchtige handelingen zoals bedoeld in het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Het slachtoffer was ten tijde van het gebeurde negen jaar oud en verdachte is haar grootvader. Verdachte heeft midden in de nacht de vagina, althans de schaamstreek, van het slachtoffer betast en haar rug gekust en haar daarbij “mijn schatje” genoemd. Deze handelingen hebben onmiskenbaar een seksuele lading en zijn in strijd met de sociaal-ethische norm. Het verweer slaagt dus niet.
Conclusie.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 15 en/of 16 augustus 2022 te Schaijk met [slachtoffer] , geboren [2012] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte,
- meermalen die [slachtoffer] gekust op de rug en
- met zijn vinger(s) de vagina, in elk geval de schaamstreek, van die [slachtoffer] betast en over de vagina van die [slachtoffer] , in elk geval de schaamstreek, met zijn vinger(s) gewreven/gestreeld en
- daarbij de woorden gezegd “mijn schatje”.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en aan het voorwaardelijk deel van deze gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] wordt opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op het pleidooi strekkende tot vrijspraak van verdachte heeft de verdediging zich niet over een op te leggen straf uitgelaten.
Het oordeel van de rechtbank.

Algemeen.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

De ernst van het bewezenverklaarde feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn toen negenjarige kleindochter. Zij bevond zich in een afhankelijke positie van verdachte en was mede daardoor weinig weerbaar. Verdachte wist dit. Door zijn handelen heeft verdachte het gevoel van veiligheid dat zijn kleindochter had behoren te hebben in de omgeving van haar grootvader tenietgedaan. Meer nog dan dat heeft verdachte door zijn handelen ook bewerkstelligd dat het slachtoffer sindsdien weinig vertrouwen in anderen volwassen mannen, waaronder haar eigen vader, heeft.
Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aangetast. Niet alleen de jeugdige slachtoffers van dit soort ernstige feiten, maar ook het gezin waarvan zij deel uitmaken, ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen langere tijd in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij en de verklaringen die de ouders van het slachtoffer ter terechtzitting van 31 maart 2025 hebben afgelegd blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Het is algemeen bekend dat de nadelige psychische gevolgen voor met name jeugdige slachtoffers in zedenzaken veelal ernstig en langdurig kunnen zijn. Verdachte heeft zich niet bekommerd om de schadelijke gevolgen van zijn handelen voor zijn kleindochter. Verdachte heeft ook geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag. Noch bij de reclassering noch bij de behandeling van deze zaak ter terechtzitting van 31 maart 2025 heeft verdachte openheid van zaken willen geven of enige spijt voor zijn handelingen getoond. Kennelijk ziet verdachte de ernst van het door hem aangedane leed aan zijn kleindochter en het gezin waarvan zij deel uitmaakt niet dan wel onvoldoende in.

De strafmodaliteit.
De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden in augustus 2022. Verdachte is op 20 juni 2023 als verdachte gehoord en de dagvaarding is op 6 maart 2025 aan verdachte in persoon uitgereikt. De rechtbank is van oordeel dat de tijd die is verstreken tussen het verhoor van verdachte op 6 april 2023, de betekening van de dagvaarding op 6 maart 2025 en de behandeling van deze zaak op de zitting van 31 maart 2025 weliswaar onwenselijk, maar niet onredelijk lang is geweest. Met dit tijdsverloop zal de rechtbank bij de strafoplegging in zeer geringe mate rekening houden.
Verdachte is niet eerder veroordeeld. Ook met deze omstandigheid zal de rechtbank rekening houden bij het opleggen van een straf aan verdachte.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding een vrijheidsbeneming op zijn plaats. De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. De rechtbank zal bepalen dat een deel van de op te leggen gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd als verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken en de hierna te melden bijzondere voorwaarden naleeft. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf, en dan met name de gevorderde duur van de proeftijd die aan het voorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf is verbonden, de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt en onvoldoende bescherming biedt voor het slachtoffer tegen verdachte.

De conclusie.
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijf maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] wordt opgelegd, een en ander zoals nader in het dictum van dit vonnis zal worden omschreven.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De vordering.
De benadeelde partij heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 1.066,-- bestaande uit € 66,-- materiële schade en € 1.000,-- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat alle toegewezen bedragen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover.

Het standpunt van de verdediging.
Gelet op het pleidooi strekkende tot vrijspraak van verdachte heeft de verdediging bepleit dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in die vordering moet worden verklaard.

Het oordeel van de rechtbank.
Zoals hiervoor al is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het aan verdachte tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij in haar geheel toewijsbaar. De toe te wijzen materiële schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de indiening van de vordering op 27 maart 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum van 16 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. De toe te wijzen materiële schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de indiening van de vordering op 27 maart 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum van 16 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 247 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf :
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
vijf maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte groot
twee maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een
proeftijd van drie jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaardedat veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [2012] .
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]:

Wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
€ 1.066,--[duizend zesenzestig euro], bestaande uit € 66,-- materiële schadevergoeding en € 1.000,-- immateriële schadevergoeding.
De toegewezen materiële schadevergoeding van € 66,-- wordt vermeerderd met de wettelijk rente vanaf 27 maart 2025 tot de dag der algehele voldoening. De toegewezen immateriële schadevergoeding van € 1.000,-- wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
 Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] van een bedrag van € 1.066,-- en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag bestaat uit € 66,-- materiële schadevergoeding en € 1.000,-- immateriële schadevergoeding. De toegewezen materiële schadevergoeding van € 66,-- wordt vermeerderd met de wettelijk rente vanaf 27 maart 2025 tot de dag der algehele voldoening. De toegewezen immateriële schadevergoeding van € 1.000,-- wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.L. Traag, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. C.C. van Ravenhorst, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 14 april 2025.