ECLI:NL:RBOBR:2025:2265

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
23/2955
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heffing van leges na onvolledige aanvraag omgevingsvergunning en onbenutte mogelijkheid op grond van artikel 4:5 van de Awb om de aanvraag compleet te maken

In deze zaak heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van overkappingen op zijn bedrijfsterrein. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders als onvolledig beoordeeld, waarna de behandeling werd stopgezet. De heffingsambtenaar heeft leges in rekening gebracht, ondanks dat de aanvraag niet in behandeling was genomen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat er geen grondslag was voor de legesheffing. De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar terecht leges heeft geheven, omdat er diensten zijn verleend die de heffing rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de wetgever geen verband heeft willen leggen tussen de omvang van de dienstverlening en de hoogte van de leges. Eiser's beroep op het evenredigheidsbeginsel faalde, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Eiser heeft geen recht op teruggave van leges, omdat de aanvraag onvolledig was. De uitspraak is gedaan op 15 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/2955

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Land van Cuijk

(gemachtigde: mr. J. van der Velden).

Inleiding

1. De heffingsambtenaar heeft bij factuur van 26 januari 2023 aan eiser leges in rekening gebracht ter hoogte van € 5.546.
1.1.
Met de uitspraak op bezwaar van 3 oktober 2023 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft vanwege een onjuiste berekening van het totale legesbedrag de legesaanslag wel ambtshalve verminderd tot een bedrag van € 5.375. De heffingsambtenaar heeft eiser op 26 oktober 2023 een creditnota toegezonden voor een bedrag van € 171.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Eiser heeft op 14 februari 2025 een nader stuk ingediend. De heffingsambtenaar heeft hierop met een nader stuk gereageerd op 6 maart 2025.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Feiten

2. Eiser heeft op 26 oktober 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een aantal overkappingen op het bedrijfsterrein aan de [adres] . De overkappingen moesten dienen voor de opslag van goederen en voor de afscherming daarvan.
2.1.
Op 23 november 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders (het college) de ontvangst van de vergunningaanvraag bevestigd. In die brief heeft het college ook gemeld dat eiser niet voldoende informatie heeft toegestuurd om de aanvraag te kunnen beoordelen. Het college schrijft:

“(…) Wij ontvingen nog niet alle informatie

Wij missen informatie om uw aanvraag te kunnen beoordelen. Het gaat om
de volgende informatie:
• De minimale gegevens en bescheiden die volgens de Ministeriële
regeling Omgevingsrecht (Mor) benodigd bij een aanvraag voor de
activiteit bouwen ontbreken.
• Melding Activiteitenbesluit (in te dienen via www.aimonline.nl)
In de bijlage vindt u een uitleg over de informatie die wij nog missen.(…)
In de bijlage bij de brief staat – onder verwijzing naar relevante regelgeving uit de Ministeriële regeling Omgevingsrecht (Mor) - een opsomming van gegevens die eiser nog moet aanleveren. Het college heeft eiser een termijn van vier weken gegeven na de verzenddatum van de brief om de ontbrekende gegevens in te dienen.
2.2.
In de brief staat verder een gedeeltelijke inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. Hierin schrijft het college dat de aanvraag in strijd is met de artikelen 8.1.a, 8.1.b, 8.2.1.c, 8.2.1.d en 8.2.2.c van het bestemmingsplan ' [naam] , Herziening 2018'. Met behulp van een tabel licht het college toe waarom de aanvraag met genoemde artikelen in strijd is. Ten slotte staat in de brief dat het college stedenbouwkundig advies heeft opgevraagd. Dat advies is in een bijlage aan de brief gehecht. De conclusie van het stedenbouwkundige advies luidt als volgt:

“(…) 4. Conclusie:

Vanuit stedenbouw is het behouden van het bouwwerk aan de achterzijde van de schuur (aangegeven als 1) ruimtelijk gezien het minst bezwaarlijk. Hoewel het voor een verrommeling van het aanzicht op de schuur zorgt, vindt dit plaats aan de achterzijde en heeft dit daarom niet direct invloed op de ruimtelijke kwaliteit vanuit de openbare weg.

De overige twee bouwwerken (aangegeven als 2 en 3) hebben wel een directe invloed op de ruimtelijke kwaliteit vanuit de openbare ruimte en/of het landschap en worden daarom niet acceptabel gevonden.
2.3.
Op 4 januari 2023 heeft het college aan eiser per brief laten weten dat de behandeling van de aanvraag voor de omgevingsvergunning op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is gestopt, omdat eiser niet binnen de gestelde termijn de gevraagde informatie heeft toegestuurd.
2.4.
Op 26 januari 2023 heeft de heffingsambtenaar een bedrag van € 5.546 aan leges bij eiser in rekening gebracht.
2.5.
Op 26 oktober 2023 heeft de heffingsambtenaar aan eiser een creditfactuur verzonden ter hoogte van een bedrag van € 171.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de heffingsambtenaar terecht € 5.375 aan leges in rekening heeft gebracht. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is en de beroepsgronden van eiser niet slagen. De rechtbank legt uit hoe zij tot het oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
4. In artikel 4:5, eerste lid en onder c, van de Awb staat dat een bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen als de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
5. Uit artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet volgt dat rechten kunnen worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
6. In artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van leges [naam] 2022 (Legesverordening 2022) staat dat onder de naam “leges” rechten worden geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een dienst of het nemen van een besluit, het verlenen van een dienst op aanvraag of het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van een document, een en ander zoals genoemd in de Verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Is de aanvraag in behandeling genomen?
7. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de heffingsambtenaar geen leges in rekening mocht brengen. Volgens eiser is geen sprake van een situatie waarin de vergunningsaanvraag in behandeling is genomen. Eiser heeft naar artikel 2, onder a van de Legesverordening 2022 verwezen en toegelicht dat daarin staat dat enkel leges mogen worden geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag. Nu het college de aanvraag van eiser buiten behandeling heeft gelaten, is er geen grondslag voor het in rekening brengen van leges, aldus eiser.
7.1.
De Hoge Raad heeft op 21 december 2007 geoordeeld dat de term “in behandeling” nemen uit een legesverordening moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet. [1] Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat als het besluit wordt genomen om een aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb niet in behandeling te nemen, er wel diensten kunnen zijn verstrekt die de heffing van leges rechtvaardigen. De stelling van eiser dat uit artikel 4:5 van de Awb volgt dat de aanvraag niet in behandeling is genomen en om die reden geen leges geheven mogen worden, is dus onjuist.
Verhouding tussen werkzaamheden en hoogte van de leges
8. Eiser heeft tevens aangevoerd dat voor zover geoordeeld wordt dat de aanvraag wel in behandeling is genomen, de heffingsambtenaar in dit specifieke geval toch geen leges had mogen heffen en af had moeten zien van toepassing van de Legesverordening 2022. Daartoe heeft eiser toegelicht dat door het college geen werkzaamheden zijn verricht die het heffen van leges voor een bedrag van € 5.375 rechtvaardigt. Eiser vindt het in strijd met het evenredigheidsbeginsel dat zonder dat noemenswaardige werkzaamheden zijn verricht toch leges worden geheven.
8.1.
Zoals volgt uit voormeld arrest van de Hoge Raad gaat het om de vraag of er diensten zijn verstrekt die de heffing van leges rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat hiervan sprake is. Uit de brief van het college van 23 november 2022 volgt dat het college meerdere werkzaamheden heeft verricht. Het college heeft de aanvraag getoetst aan diverse regelgevingen, waaronder de Mor en het vigerende bestemmingsplan. Aan de hand daarvan heeft het college vermeld aan welke regels de aanvraag vooralsnog niet voldeed. Daarnaast heeft het college een stedenbouwkundig advies gevraagd en de uitkomsten daarvan aan eiser medegedeeld. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er diensten zijn verstrekt die de heffing van leges rechtvaardigen. Over de beroepsgrond van eiser dat de werkzaamheden niet in verhouding staan tot de hoogte van de geheven leges overweegt de rechtbank dat de wetgever geen rechtstreeks verband tussen de hoogte van de leges en de omvang van de aan eiser bewezen dienstverlening heeft willen leggen. [2] De heffingsambtenaar is dus niet gehouden om de aan eiser opgelegde heffing van leges vast te stellen op basis van de werkelijke kosten van de aan haar bewezen dienstverlening. Hieruit volgt dat ook als de bestede uren niet in verhouding staan tot de in rekening gebrachte leges, dit niet tot vernietiging dan wel vermindering van de legesnota kan leiden. Een beroep op het evenredigheidsbeginsel faalt daarom.
Toepasselijkheid nieuwe Verordening bij heroverweging
9. Eiser heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar niet de Legesverordening uit 2022, maar de Verordening op de heffing en de invordering van leges Land van Cuijk 2023 (Legesverordening 2023) had moeten toepassen. Weliswaar stelt eiser dat formeel gezien de Legesverordening uit 2022 van toepassing is, maar omdat Legesverordening uit 2023 een gunstigere regeling voor eiser bevat had de heffingsambtenaar deze bij de heroverweging in bezwaar moeten toepassen. Deze gunstigere regeling behelst de mogelijkheid om teruggaaf van de leges te verzoeken als een aanvraag buiten behandeling is gelaten op grond van artikel 4:5 van de Awb. Volgens eiser volgt uit rechtspraak dat als regelgeving in gunstige zin wordt gewijzigd deze in de heroverweging bij de uitspraak op bezwaar moet worden toegepast. [3]
9.1.
Vooropgesteld moet worden dat de heroverweging in de bezwaarfase op grond van artikel 7:11 van de Awb in beginsel moet geschieden met inachtneming van alle feiten en omstandigheden zoals die zijn op het tijdstip van de heroverweging (ex nunc). Die heroverweging mag er niet toe leiden dat de bezwaarde slechter af is dan hij zou zijn geweest wanneer hij geen bezwaar had gemaakt (verbod op reformatio in peius). De ex nunc-regel geldt niet alleen voor feiten en omstandigheden, maar ook voor het toe te passen recht als dat gewijzigd is. Dit geldt echter alleen als de wijziging van de voorschriften onmiddellijke werking heeft en niet als in overgangsrechtelijke bepalingen is voorzien. Is voorzien in overgangsrecht, dan is dat recht bepalend.
9.2.
In artikel 12 van de Legesverordening 2023 staat dat de verordening in werking treedt met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking. De Legesverordening is op 13 december 2022 gepubliceerd en dus op 14 december 2022 in werking getreden. [4] De Legesverordening 2023 voorziet ook in overgangsrecht. In artikel 11 van de Legesverordening 2023 staat namelijk dat de Legesverordening 2022 wordt ingetrokken met ingang van de datum van de inwerkingtreding van de Legesverordening 2023, met dien verstande dat de Legesverordening 2022 van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich vóór die datum hebben voorgedaan. Op grond van artikel 2 van zowel de Legesverordening 2022 als de Legesverordening 2023 is het in behandeling nemen door het bestuursorgaan het belastbare feit.
9.3.
Eiser heeft de aanvraag voor de omgevingsvergunning op 26 oktober 2022 ingediend. Op de aanvraag was daarom de Legesverordening 2022 van toepassing. Ten tijde van de heroverweging door de heffingsambtenaar bij het nemen van de uitspraak op bezwaar was op grond van het overgangsrecht ook de Legesverordening 2022 van toepassing. Het belastbare feit heeft zich immers vóór de inwerkingtreding van de Legesverordening 2023 voorgedaan. Er was dus geen sprake van gunstiger recht dat de heffingsambtenaar bij het nemen van de uitspraak op bezwaar mee had moeten nemen. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet. De rechtspraak waar eiser naar heeft verwezen maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat in die zaken geen sprake was van overgangsrecht dat gold ten tijde van het nemen van de uitspraak op bezwaar.
Geen recht op teruggave
10. Eiser heeft aangevoerd dat hij op grond van artikel 2.25 van de Legesverordening 2022 aanspraak kan maken op teruggave van de leges, omdat dit artikel ziet op de situatie dat een onvolledige aanvraag wordt gedaan. Volgens eiser is de tekst van dit artikel niet eenduidig in verhouding tot de rest van de verordening, maar kan het enkel zien op de situatie dat een aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling wordt gelaten.
10.1.
In artikel 2.25 van de Legesverordening 2022 staat dat de in verband met de behandeling van een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.3 te betalen leges worden verminderd met 5%, tot een maximum verminderingsbedrag van € 400, tenzij de aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning onvolledig is ingediend.
10.2.
De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat met dit artikel wordt beoogd te stimuleren dat volledige aanvragen gedaan worden. Een volledige aanvraag wordt als het ware beloond met een korting op de leges.
10.3.
De rechtbank overweegt dat in artikel 2.25 van de Legesverordening 2022 staat dat korting wordt gegeven in het geval van een volledige aanvraag en dat niet ter discussie staat dat de aanvraag van eiser onvolledig was. Eiser kan dus geen aanspraak maken op teruggave van de leges op grond van genoemd artikel.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.C. Veelenturf, rechter, in aanwezigheid van M. Brok, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 15 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 21 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BC0652.
2.Hoge Raad, 14 augustus 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1943.
3.Eiser heeft verwezen naar Hoge Raad, 9 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1012 en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3394.
4.Gemeenteblad Land van Cuijk 2022, 552049, 13 december 2022.