ECLI:NL:RBOBR:2025:2358

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
01.221710.21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting met geweld en andere feitelijkheden, bewezenverklaring op basis van betrouwbare aangifte en steunbewijs

Op 18 april 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van het slachtoffer op 18 augustus 2021, waarin zij verklaarde dat de verdachte haar had gedwongen tot seksuele handelingen door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte betrouwbaar was en dat er voldoende steunbewijs aanwezig was, waaronder forensisch bewijs en DNA-analyse die de aanwezigheid van het DNA van de verdachte bij het slachtoffer bevestigde. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer geloofwaardig waren en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, evenals een contactverbod van twee jaar met het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van €5.000 aan het slachtoffer voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de ernst van het delict, de impact op het slachtoffer en het strafblad van de verdachte, dat eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten omvatte. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van slachtoffers van zedendelicten en de ernst van de gevolgen van dergelijk gedrag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.221710.21]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.221710.21
Datum uitspraak: 18 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] , [geboortedatum 1] 1979,
wonende te [adres 1] ,
nu (uit andere hoofde) gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Dordrecht.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 februari 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode van 14 augustus 2021 tot en met 16 augustus 2021 te Oirschot, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , door (telkens):- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en/of- zijn, verdachtes, vinger(s) in de anus van die [slachtoffer] te brengen en/of- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en/of- de borsten, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] te betasten en/of te kussen,en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte (telkens):- die [slachtoffer] op heeft gesloten in de woning en/of- de (onder)kleding van die [slachtoffer] uit heeft getrokken en/of- (met kracht) de nek van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of- (vervolgens) (met kracht) de mond en neus van die [slachtoffer] heeft dichtgedrukt en/of
gehouden ten gevolge waarvan die [slachtoffer] het bewustzijn heeft verloren en/of- (met kracht) in het gezicht heeft geslagen,waardoor die [slachtoffer] niet, in elk geval onvoldoende in staat is geweest weerstand te bieden aan hem, verdachte, en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Artikel 242 Wetboek van Strafrecht

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Beoordeling van het bewijs

Inleiding.
Op 18 augustus 2021 werd er door [slachtoffer] aangifte gedaan van verkrachting door verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Zij acht de aangifte betrouwbaar en geloofwaardig. In het dossier bevindt zich ook voldoende steunbewijs voor de aangifte.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde wegens gebrek aan voldoende bewijs nu de verklaring van aangeefster op essentiële onderdelen onvoldoende wordt ondersteund door ander bewijs.
Het oordeel van de rechtbank.
Beoordelingskader.
Deze zaak betreft de verdenking van een zedendelict. Het gaat bij zedendelicten vaak om feiten waarbij het uiteindelijk in de kern gaat om het woord van de aangever tegen dat van de verdachte. Bij zedendelicten gaat het dan ook regelmatig om de vraag of is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Volgens artikel 342, tweede lid, Sv mag het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit bewijsminimumvoorschrift strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige geleverde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel. Niet is vereist dat ieder onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun vindt.
Het bewijsminimumvoorschrift betekent dat de rechtbank in een dergelijke zaak een tweetal beslissingen zal moeten nemen: het oordeel dat de verklaringen van aangever betrouwbaar zijn en het oordeel dat die verklaringen in ander bewijsmateriaal voldoende steun vinden.
Waardering van het bewijs.
Ook in deze zaak gaat het om het woord van aangeefster tegen dat van verdachte. De rechtbank dient dus allereerst de vraag te beantwoorden of de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar en geloofwaardig. Aangeefster is meteen de dag na het incident, op 16 augustus 2021, met verdachte (onder het voorwendsel dat zij een prik moest halen) naar de huisarts gegaan. Ze vertelde daar dat ze was mishandeld en bedreigd door haar vriend (verdachte). Ze had toen diverse blauwe plekken op haar lichaam. Ze heeft die dag ook aangifte gedaan van bedreiging en mishandeling door verdachte. Tijdens deze aangifte verklaart aangeefster dat er ook sprake was van onvrijwillige geslachtsgemeenschap. Op 18 augustus 2021 deed aangeefster daarvan aangifte. Zij heeft bij de aangifte zeer concrete details gegeven over dat verdachte haar op zaterdag 14 augustus 2021 had opgesloten in haar woning en de sleutels van haar woning had meegenomen, dat hij haar na zijn terugkomst die nacht in de woning heeft mishandeld en dat de verdachte na afloop van de mishandeling seks met haar had en dat zij dit niet wilde maar zich daartegen niet meer kon en durfde te verzetten.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de – hiervoor als betrouwbaar beoordeelde – verklaringen van aangeefster voldoende kwalitatief worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank oordeelt dat aan het bewijsminimum is voldaan. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door een forensisch onderzoek bij aangeefster door een arts, waarbij bij haar letsel is aangetroffen dat zeer goed past bij de door haar gemelde mishandeling. Bij later onderzoek bleek dat DNA-materiaal (sporen van sperma) van verdachte bij haar is aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat de seksuele gedragingen van verdachte tegen de wil van aangeefster hebben plaatsgevonden,. Door de pijn die aangeefster had als gevolg van het door verdachte toegepaste geweld en de angst voor verdere geweldshandelingen, heeft de verdachte aangeefster gedwongen om de seksuele gedragingen te ondergaan.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat de seksuele gedragingen tegen de wil van aangeefster plaats vonden. De rechtbank acht het door de verdediging geschetste scenario van goedmaakseks niet geloofwaardig. Uit de bewijsmiddelen is namelijk op geen enkele wijze op te maken dat aangeefster na de mishandeling en de daarop volgende seksuele handelingen de relatie met de verdachte wilde voortzetten. Zij heeft meteen de dag na het incident hulp gezocht en vervolgens aangifte gedaan.
Dit scenario is overigens ook niet gebaseerd op de verklaringen van verdachte, maar is enkel door de raadsman naar voren gebracht.

Bewijsmiddelen.

De rechtbank baseert haar oordeel op de inhoud van het Einddossier, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de politie Eenheid
Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, Team Zeden, proces-verbaalnummer:
OBRBC21134-46 (onderzoek JAKHALS), afgesloten op 6 september 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
- Een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden 17 augustus 2023, dossier pag. 10 en 11.
Op zondag 15 augustus kwam hij thuis en toen ging hij met 2 vingers in haar vagina en zei dat hij voelde dat het wijd was dus dat zij seks had gehad met andere mannen. Hierop begon hij haar te mishandelen door bovenop haar te gaan liggen en haar keel dicht te knijpen.
Deze mishandelingen hebben geduurd tot ongeveer 05.30 uur en toen heeft hij tegen haar wil seks met haar gehad waarbij hij met zijn penis in haar vagina is
gegaan en klaargekomen is in haar vagina.
- een proces-verbaal van aangifte d.d. 18 augustus 2021 van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1969, wonende te [adres 2] , dossier pag. 13, 14, 16 17, 18:Ik heb op 16 augustus 2021 aangifte gedaan van mishandeling gepleegd door [verdachte] en aangegeven dat er met hem dingen op seksueel gebied zijn gebeurd tegen mijn wil in.
Vervolgens stond hij op en nam hij mijn telefoon mee. Hij nam alle sleutels mee. Hij deed alles op slot en hij ging weg.
Wanneer is dan de laatste keer geweest?
- Dat is afgelopen zaterdag op zondag geweest, dus 14 en 15 augustus 2021.
Na de mishandeling, deed hij net of alles normaal was. Hij wilde seks met mij. Maar
ik was boos door het geen wat er was gebeurd. Ik slaap altijd met mijn rug richting
hem. Hij bleef me aanraken, ik duwde zijn hand weg en ik zei dat hij moest stoppen en
me niet aan moest raken. Hij trok mijn onderbroek uit tot de helft. Zo begon hij. Ik
kon niets doen. Hij deed gewoon zijn ding. Ik zei dat ik niet wilde, maar hij ging
door.
Hij probeerde het te penetreren, maar dit lukte niet. Vervolgens draaide hij me om. Toen ging hij beginnen met seks. Ik was aan het huilen en ik begon te schreeuwen. Ik vroeg hem waar hij mee bezig was. hij had me net mishandeld en ik vroeg hem hoe hij dit kon en of hij gevoel had. Toen ging hij me kussen in mijn nek, mijn borsten en hij zoog aan mijn tepels. Dit deed hij normaal niet. Ik bleef huilen en vroeg om hulp.
Welke keer kan u zich nog het best herinneren?
- De laatste twee keer. Vooral de laatste was erg, heel mijn lichaam deed pijn. Echt
alles deed pijn. Hij zat aan mijn rug en was aan het genieten. Ik was aan het huilen
en schreeuwen, ik smeekte hem om het niet te doen.
- Ik was aan het huilen met een kussen op mijn gezicht, want ik wilde hem niet zien.
Ik heb de hele tijd gehuild. Toen hij klaar was ging hij liggen en ik draaide en ik
huilde verder.
- een proces-verbaal forensisch onderzoek persoon d.d. 25 augustus 2021, dossier pag. 27, 28:Op 17 augustus 2021 vond er bij het slachtoffer, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1969, een Forensisch Medisch Onderzoek (FM0) plaats.
Tijdens het onderzoek heb ik, [verbalisant] , op aanwijzing van de forensisch arts, foto’s gemaakt van het letsel bij het slachtoffer. Ik, verbalisant, zag na het aanstralen van de hals van het slachtoffer donkere verkleuringen. Volgens de forensisch arts passen deze verkleuring mogelijk in het beeld van onderhuidse bloeduitstortingen. Het gebruikte onderzoekset zedendelicten werd door mij voorzien van de identiteitszegel ZAAE00012NL.
- een Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Brabant Zuid Oost, dossier pag. 45,46,49,51:
Onderzoek betreft slachtoffer: [slachtoffer] , geboortedatum [geboortedatum 2] 1969.
Gemelde toedracht: Verkracht, hardhandig vastgepakt en mishandeld.
Datum letselonderzoek 17-08-2021.
Letsel lichaamsdeel hals:
met forensische lamp beiderzijds forse hematomen in de hals van handdikte, grillige vorm. soort: bloeduitstorting. De gemelde toedracht past zeer goed bij het letsel.
Letsel lichaamsdeel borst:
Boven de rechter borst een euro grote donkere verkleuring, passend bij hematoom. De gemelde toedracht past zeer goed bij het letsel.
Letsel lichaamsdeel linker arm:
Op linker bovenarm hematoom ter grootte van eurocent. De gemelde toedracht past zeer goed bij het letsel.
​​​
- een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 29 november 2021,
betreffende een onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar
aanleiding van een aangifte van een zedenmisdrijf gepleegd in Oirschot, dossier
pag. 108, 109, 110:

Onderzoek naar biologische sporenOnderzoeksset zedendelicten ZAAE0012NLvan slachtoffer [slachtoffer] .Lichaamsbemonsteringen uit de onderzoeksset zedendelicten van slachtoffer [slachtoffer] zijn onderzocht op de aanwezigheid van sperma, speeksel en bloed. De resultaten van het sporenonderzoek en het SIN waaronder de bemonsteringen zijn veiliggesteld voor DNA-onderzoek zijn weergegeven in Tabel 1.

Tabel 1 Resultaten van het sporenonderzoek
omschrijving van de bemonstering: veiliggesteld als:
buitenste schaamlip rechts (nat) ZAAE0012NL#01
binnenste schaamlip links (nat) ZAAE0012NL#02
begin vagina (nat) ZAAE0012NL#03
begin vagina (droog) ZAAE0012NL#04
diep vaginaal (nat) ZAAE0012NL#05
diep vaginaal (droog) ZAAE0012NL#06
tussen vagina en anus (nat) ZAAE0012NL#07
microscopisch spermacellen waargenomen bij:
diep vaginaal (nat) diep vaginaal (nat) ZAAE0012NL#05
diep vaginaal (droog) ZAAE0012NL#06
aanwijzing sperma-vloeistof waargenomen bij:
binnenste schaamlip links (nat) ZAAE0012NL#02
begin vagina (nat) ZAAE0012NL#03
begin vagina (droog) ZAAE0012NL#04
diep vaginaal (nat) ZAAE0012NL#05
diep vaginaal (droog) ZAAE0012NL#06
tussen vagina en anus (nat) ZAAE0012NL#07
DNA-onderzoekBemonsteringen ZAAE0012NL#01 tot en met #07 van het lichaam van slachtoffer [slachtoffer] (zie Tabel 1) zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek.
Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoekVan het referentiemateriaal van slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] zijn DNA-profielen verkregen. Deze DNA-profielen zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Tabel 3 Resultaten, interpretatie en conclusie van het (vergelijkend) DNA-onderzoekZAAE0012NL#06 (diep vaginaal)
DNA kan afkomstig zijn van minimaal twee personen:
- slachtoffer [slachtoffer]
- verdachte [verdachte] (sperma): bewijskracht: ongeveer 2 miljoen
ZAAE0012NL#07 (tussen vagina en anus)
DNA kan afkomstig zijn van minimaal twee personen:
- slachtoffer [slachtoffer]
- verdachte [verdachte] (sperma): bewijskracht: meer dan 1 miljard.
Op grond van de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen, de differentiële lysis en het vergelijkend DNA-onderzoek wordt geconcludeerd dat bemonstering ZAAE0012NL#07 sperma bevat dat afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte] .
Onder de aanname dat bemonstering ZAAE0012NL#07 DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] zelf is uit DNA-mengprofiel ZAAE0012NL#07 het DNA-profiel van een tweede persoon, een man, afgeleid. Het DNA-profiel van verdachte [verdachte] komt overeen met dit afgeleide DNA-profiel.
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoekZAAE0012NL#07 (tussen vagina en anus, nat).
Dit betreft een afgeleid DNA-profiel waarvan is aangenomen dat alle DNA-kenmerken van één persoon afkomstig zijn. Voor dergelijke DNA-profielen is vastgesteld dat wanneer het DNA-profiel van een persoon ermee overeenkomt de bewijskracht meer dan één miljard is. Daarom geldt voor de overeenkomsten met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] : het afgeleide DNA-profiel ZAAE0012NL#07 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] , dan wanneer de bemonstering DNA bevat van een willekeurige (niet aan verdachte [verdachte] verwante) persoon.
ZAAE0012NL#06 (diep vaginaal, droog).
Voor deze berekening is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van twee niet-verwante personen. Ook is aangenomen dat een deel van het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] .
DNA-mengprofiel ZAAE0012NL#06 is ongeveer 2 miljoen keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] en sperma van verdachte [verdachte] , dan wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] en sperma van één willekeurige onbekende man.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
in de periode van 14 augustus 2021 tot en met 15 augustus 2021 te Oirschot, door geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , door zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en het lichaam van die [slachtoffer] te betasten en te kussen, en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden hierin dat hij, verdachte- die [slachtoffer] heeft opgesloten in de woning en- de onderkleding van die [slachtoffer] heeft uitgetrokken en- met kracht de nek van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en vastgehouden en- met kracht in het gezicht heeft geslagen,waardoor die [slachtoffer] onvoldoende in staat is geweest weerstand te bieden aan hem, verdachte, en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf van 30 maanden en een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod onder toepassing van de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.), telkens voor de duur van vijf jaar en met toepassing van twee weken hechtenis bij overtreding van deze verboden. Zij vordert deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt in geval van strafoplegging een vrijheidsstraf te beperken tot acht maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk. Tegen een contactverbod bestaat geen bezwaar. Bepleit wordt bij de strafmaat rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 Sr. en met het tijdsverloop in deze zaak waarbij de redelijke termijn is overschreden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting. Hij heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit ernstig aangetast. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Aangeefster is na een veiligheidsinschatting door de politie gedurende langere tijd op geheime locaties buiten haar eigen regio geplaatst geweest. Inmiddels heeft ze al weer jaren een eigen woning, maar ze is continu op haar hoede voor benaderingen door verdachte en gaat haar woning alleen uit als dat strikt noodzakelijk is. Ze heeft ook uit angst voor verdachte een groot deel van haar sociale contacten verbroken.
De persoon van verdachte.
De rechtbank houdt rekening met het omvangrijke strafblad van verdachte. Hij is meermalen tot langdurige gevangenisstraffen veroordeeld vanwege ernstige geweldsdelicten. Ook is er een veroordeling voor een zedendelict.
Een aantal veroordelingen heeft plaatsgevonden na de pleegdatum van het thans bewezen verklaarde feit. Het bepaalde in artikel 63 SR is hierdoor van toepassing.
Uit het op 3 oktober 2023 opgemaakte rapport van psychologisch onderzoek is geen voor de beslissing van de rechtbank relevante informatie naar voren gekomen.
Omtrent verdachte is ook een reclasseringsadvies uitgebracht op 27 maart 2025 door Fivoor Verslavingsreclassering GGZ Rotterdam. Uit dit rapport volgt onder meer van de volgende bevindingen en conclusie van de reclassering:
“Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
Door de stellige ontkenning kan geen verband worden gelegd tussen problemen op de leefgebieden en het ten laste gelegde, evenmin kunnen beschermende factoren worden onderkend.
De reclassering ziet de ontwikkeling van het strafblad als zorgwekkend, de voorgeschiedenis en zeker ook de ontwikkeling ervan sinds betrokkene terug kwam in Nederland in 2021. Andere zorgwekkende omstandigheden zien wij in de partner- en familierelaties; het gebrek aan eigen huisvesting; het niet hebben van dagbesteding; het psychosociaal functioneren, de gebrekkige vaardigheden in het oplossen van (interpersoonlijke, relationele) problemen en grensoverschrijdend gedrag in verband
daarmee; de criminele houding.
Het gestelde in de Pro Justitia rapportage uit 2023 en huidig onderzoek door de reclassering biedt geen zicht op mogelijkheden om met interventies de risico's te beperken. Er is sprake van reeds opgelegd reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden. De proeftijd waarin deze bijzondere voorwaarden gelden, herstart na detentie en biedt betrokkene wel de mogelijkheid aan zijn problemen te werken, in welk geval de risico’s zouden kunnen worden beperkt.”
Redelijke termijn
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende.
Verdachte is ter zake bedreiging en mishandeling van aangeefster op 16 augustus 2021 aangehouden. Gelet op de aangifte op 16 augustus 2021 en de daarop volgende aangifte door aangeefster op 18 augustus 2021 terzake het tenlastegelegde, is de redelijke termijn aangevangen op 16 augustus 2021.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 4 april 2025 en de uitspraak in eerste aanleg in deze zaak is op 18 april 2025. Daarmee is de redelijke termijn in aanzienlijke mate, te weten met ruim 20 maanden overschreden, terwijl niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen gevangenisstraf tot gevolg moet hebben.
De op te leggen straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten.
De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Toepasselijk is in geval van verkrachting met geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang een gevangenisstraf van 36 maanden.
De rechtbank neemt in aanmerking dat het bepaalde in artikel 63 Sr. van toepassing is en er sprake is van samenloop met de feiten waarvoor verdachte op 22 november 2021 is veroordeeld (mishandeling en bedreiging van aangeefster).
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Gelet op de inhoud van het strafblad van verdachte (waaruit blijkt van eerdere voorwaardelijke veroordelingen, die verdachte niet hebben weerhouden van het opnieuw begaan van strafbare feiten) en de inhoud van de hiervoor genoemde reclasseringsrapportage ziet de rechtbank geen aanleiding om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr. ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten door verdachte passend en geboden is. Deze maatregel bestaat uit een contactverbod, inhoudende dat verdachte gedurende twee jaren op geen enkele wijze direct of indirect contact mag opnemen met aangeefster.
De rechtbank zal bepalen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
De rechtbank zal bepalen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt of zich belastend zal gedragen naar aangeefster.
De rechtbank beperkt de duur van het contactverbod tot twee jaar. Dit vanwege het tijdsverloop sinds de pleegdatum en het feit dat verdachte in 2021 ook al een contactverbod met aangeefster heeft opgelegd gekregen.
Voor een locatieverbod ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Inleiding.
De benadeelde partij vordert € 18.000,00 aan immateriële schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. De benadeelde partij heeft het handelen van verdachte ervaren als een enorme inbreuk op haar lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer en dit heeft haar in een beangstigende situatie gebracht, waarvan zij langdurig de gevolgen heeft ondervonden en nog ondervindt. Zij is haar gevoel van veiligheid kwijtgeraakt.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot gehele toewijzing van de vordering met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de maatregel tot schadevergoeding.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk te verklaren omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Indien enig bedrag wordt toegewezen wordt verzocht het toe te kennen bedrag te matigen en de in 2021 reeds aan de benadeelde toegekende schadevergoeding daarop in mindering te brengen.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat , gelet op de aard en de ernst van de normschending de gevolgen zo voor de hand liggen, dat er sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek. Naar het oordeel van de rechtbank kan immateriële schade dan ook worden aangenomen en komt deze voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat er in de zaak waarin verdachte voor de met deze zaak verband houdende mishandeling en bedreiging van de benadeelde partij in 2021 is veroordeeld, ook een immateriële schadevergoeding is toegewezen van € 2.500,00. Dit is voor de rechtbank aanleiding voor enige matiging gezien de samenloop van de feiten.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2021 tot aan de dag dat het gehele bedrag is voldaan.De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 38v, 63, 242 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

verkrachting.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
- een
gevangenisstrafvoor de duur van 24 maanden.
-een
contactverbodvoor de duur van twee jaren.
Dit contactverbod houdt in dat veroordeelde gedurende twee jaren op geen enkele wijze
- direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1969.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Verklaart de maatregel direct uitvoerbaar.
- maatregel tot schadevergoeding.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 5.000,00 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag betreft een vergoeding voor immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van 5.000,00 euro als vergoeding voor immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. I.M. Rinzema, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 18 april 2025.