ECLI:NL:RBOBR:2025:2383

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
01/336082-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige aangeefster door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een 14-jarige aangeefster. De feiten vonden plaats tussen 3 en 4 juli 2022 in Asten, waar de verdachte de aangeefster had opgehaald uit een jeugdinrichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vergaande seksuele handelingen heeft verricht, waaronder het (tong)zoenen, het brengen en bewegen van zijn vingers in de vagina van de aangeefster, en het zich laten pijpen. De verdachte heeft bekend dat hij met de aangeefster heeft gezoend, maar ontkent de andere seksuele handelingen te hebben verricht. De rechtbank heeft de verklaring van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de inconsistenties die door de verdediging zijn aangevoerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met de minderjarige, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 239 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft benadrukt dat een gevangenisstraf noodzakelijk is voor een juiste normhandhaving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.336082.23
Datum uitspraak: 22 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1990,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 maart 2025 en 14 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 februari 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 en/of 4 juli 2022 te Asten, althans in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2007, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten:
- het (tong)zoenen met haar en/of
- het brengen en/of bewegen van zijn vinger(s) in haar vagina en/of
- het brengen en/of bewegen van zijn penis in haar vagina en/of
- het zich laten pijpen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijswaardering.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft (partiële) vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Verdachte heeft bekend met aangeefster te hebben gezoend, maar ontkent de seksuele handelingen zoals genoemd onder de gedachtestreepjes 2, 3 en 4 te hebben (laten) verricht(en). Aangeefster heeft wisselend en niet consequent over haar leeftijd verklaard en heeft een belang bij het manifesteren van een slachtofferrol. Daar komt bij dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat voor de verklaring van aangeefster.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
De rechtbank gaat op grond van wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
1.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 31 maart 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] is in de nacht van 3 op 4 juli 2022 bij mij thuis geweest aan de [adres] in Asten. Ik had haar met de auto opgehaald bij de instelling waar ze verbleef. Ik sliep met [slachtoffer] in hetzelfde bed. Ik heb met haar gezoend. [slachtoffer] vertelde mij over haar verleden. Zij vertelde mij dat zij door haar oom was misbruikt in haar kindertijd. Ik was onder invloed toen [slachtoffer] bij mij was. Ik blowde en ik dronk veel in die periode.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] , opgemaakt en ondertekend op 13 juli 2022, p. 11-13 van het einddossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zondag 3 juli 2022 werd door [instelling] aangifte van vermissing gedaan. Uit de instelling was die dag de 14-jarige [slachtoffer] weggelopen.
Op maandag 4 juli 2022 werd de 14-jarige [slachtoffer] aangetroffen op de [adres] te Asten.
Ik hoorde dat [verdachte] (geboren op [geboortedag 1] 1990) zei dat [slachtoffer] zelf afgelopen zondag met hem contact had gezocht via snap en dat hij haar die avond bij de ingang van de instelling had opgehaald met zijn auto.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , opgemaakt en ondertekend op 23 september 2022, p. 14-17 van het einddossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Informatief gesprek met: [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2007. [slachtoffer] verblijft in een jeugdinrichting. Ze vertelde in begeleider [persoon] een persoon te hebben met wie zij alles kan delen.
[slachtoffer] vertelde over de 31-jarige [verdachte] (fon.) [de rechtbank begrijpt: verdachte] met wie zij via Snapchat in contact was gekomen. [slachtoffer] vertelde dat zij bij [verdachte] in zijn woning in Asten waren alwaar zij televisie keken.
[slachtoffer] had deels een herbeleving en vertelde [verdachte] hierover waarna zij op bed is gaan liggen met haar gezicht richting de muur. [verdachte] had haar toen al geprobeerd te zoenen, wat niet was gelukt. Op een gegeven moment tijdens dat zij weer tv keken, begon [verdachte] [slachtoffer] weer aan te raken. [verdachte] zat aan haar been en ging met zijn hand steeds meer naar boven, naar haar kont en tieten. [slachtoffer] was op dat moment gekleed in een joggingbroek en trui. [slachtoffer] werd door [verdachte] bij haar armen gepakt en van haar zij op haar rug gedraaid. In eerste instantie lukt dit hem niet omdat hij daarvoor te zwak was en teveel drugs, gesnoven en geblowd, had gebruikt; later lukte hem dit wel.
[slachtoffer] vertelde dat zij [verdachte] op enig moment moest pijpen en hij de kleding van
[slachtoffer] had uitgedaan.
[verdachte] had het hoofd van [slachtoffer] letterlijk en figuurlijk naar boven geduwd.
[verdachte] heeft diens vingers in de vagina van [slachtoffer] gestoken en haar gevingerd.
Toen moest zij hem nog een keer pijpen en heeft [verdachte] zijn lul in haar vagina
gestoken. [slachtoffer] gaf aan dat [verdachte] daarbij niet was klaargekomen.
Waar is het gebeurd: [adres] in Asten
Wanneer is het gebeurd: Tussen zondag 3 juli 2022 om 18:00 uur en maandag 4 juli 2022 om 19:30 uur
4.
Een proces-verbaal van aangifte, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] , afgelegd op 16 september 2022, p. 18-30 van het einddossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte. Het feit is gepleegd aan de [adres] te Asten tussen zondag 3 juli 2022 18.00 uur en maandag 4 juli 2022 om 19.30 uur.
Tegen wie doe je aangifte?
- Tegen [verdachte] .
Ik voelde mij slecht en belde hem op. Met hem bedoel ik [verdachte] .
Op een gegeven moment belde hij mij op en zei dat hij mij op kon komen halen.
Hij kwam mij toen voor, bij de ingang van de instelling waar ik verblijf, ophalen.
Ik heb hem verteld dat ik door mijn oom ben verkracht toen ik acht jaar oud was. Daar hebben we het toen even over gehad.
Op een gegeven moment probeerde hij mij te zoenen. Ik duwde hem weg. Die avond probeerde hij het steeds meer. Ik ben in bed gaan liggen. Hij kwam toen naast mij in bed liggen en ik bleef met mijn gezicht naar de muur liggen. Hij wilde mij knuffelen en zoenen. Hij was onder invloed. Ik lag op mijn zij en hij trok mij toen aan mijn arm op mijn rug en probeerde mij te zoenen. Ik verzette mij toen, maar het lukte hem toen toch om mij te zoenen. Hij probeerde mij vervolgens te vingeren. Op een gegeven moment is het hem gelukt om mij te vingeren en toen wilde hij dat ik hem ging pijpen. Hij probeerde mijn hoofd naar beneden te drukken. Op een gegeven moment lukte het hem om zich te laten pijpen door mij. Op een gegeven moment heeft hij ook zijn lul in mij gestopt.
Waar is hij met zijn lul in geweest dan?
- In mijn vagina.
Als hij met zijn lul in jouw vagina gaat, wat doet hij dan verder met zijn lul?
- Hij ging gewoon op een neer zeg maar.
Hoe stopte het dan?
- Toen hij voelde dat hij klaar ging komen. Hij heeft toen zijn sperma in de wc er
laten uitkomen.
Hoe weet je dat?
- Omdat hij naar de wc liep.
Hoe weet je dat dat was voor zijn sperma?
- Als het goed is, is hij niet in mij klaargekomen want dat zei hij.
Ik ben via Snapchat met [verdachte] in contact gekomen.
Wat wist hij wel van jou?
- Hoe de band tussen mij en mijn moeder was. De situatie met mijn vader (…) Verder wat dingen over mijn familie.
(…)
Wat wist hij verder nog meer over jou?
- Hij wist dat ik op groepen zat (…).
5.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, inhoudende de verklaring van [persoon], afgelegd op 14 juni 2022, p. 37-43 van het einddossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben jeugdzorgwerker bij [instelling], de instelling waar [slachtoffer] verblijft.
Mijn collega en ik zijn [slachtoffer] die dag samen met de politie gaan ophalen. In de auto terug naar [instelling] brak [slachtoffer] eigenlijk direct, ze barstte in tranen uit en leek ook wat paniekerig te zijn. Wij zijn daarop het gesprek aangegaan, en hebben dat op de groep op haar slaapkamer voortgezet. In de auto gaf [slachtoffer] aan dat ze dingen als niet prettig had ervaren, maar kwam niet echt to the point. Toen we op haar slaapkamer waren vertelde ze wel hoe en wat. Dat kostte haar wel veel moeite uiteraard, ze zat erg hoog in haar emotie.
[slachtoffer] vertelde dat ze contact had gehad met deze man, dat ze daar mocht blijven en daar ook heeft geslapen. Ze sliepen in hetzelfde bed.
Ze vertelde dat hij een kus wilde of wilde knuffelen. Dat ze die avond gezoend hadden. Volgens [slachtoffer] was hij ook erg onder invloed van cannabis die avond.
Toen bleek ook dat ze seks hadden gehad. Dit heeft ze aan ons verteld op de slaapkamer.
V: Zijn er bij terugkomst van [slachtoffer] nog bijzonderheden opgevallen?
A: Ja wat opviel is dat ze in de auto al volledig brak en paniekerig leek. Dat was
toen we terug waren op de groep ook echt het geval. Het huilen en de paniek van [slachtoffer] kwam op ons over als een oprechte emotie.
Bewijsoverwegingen.
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij ontucht heeft gepleegd met de 14-jarige aangeefster. Hij heeft bekend met aangeefster te hebben gezoend, maar ontkent haar op enige wijze te hebben gepenetreerd.
De rechtbank is er op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte, van overtuigd dat verdachte in de periode van 3 en 4 juli 2022 met aangeefster heeft gezoend en met haar in één bed heeft gelegen. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of ook wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte daarbij ontucht heeft gepleegd met aangeefster door haar te vingeren, door haar vaginaal met zijn penis te penetreren en zich door haar te laten pijpen. Daarbij is het volgende van belang.
Juridisch kader
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door één-op-één-verklaringen; het is het woord van het (vermeende) slachtoffer tegen dat van verdachte. Er zijn meestal geen getuigen van de gebeurtenissen die volgens het slachtoffer hebben plaatsgevonden. De rechtbank moet daarom eerst beoordelen of de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar is. Als dat het geval is, moet de rechtbank bepalen of aan het bewijsminimum is voldaan. Het bewijsminimum is vastgelegd in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Uit deze bepaling volgt dat de rechtbank het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd, niet alleen kan baseren op de verklaring van één getuige (bijvoorbeeld het slachtoffer). De rechtbank kan daarom niet tot een bewezenverklaring komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende worden ondersteund door ander bewijsmateriaal. Naast de verklaring van het slachtoffer is dus steunbewijs nodig. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is in zedenzaken niet vereist dat de verklaring van het slachtoffer over de ontuchtige handelingen als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar is afdoende wanneer de verklaring van het slachtoffer op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring van het slachtoffer en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag echter geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
De betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
De raadsvrouw heeft betoogd dat er redenen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster, omdat deze een aantal inconsistenties bevat. De rechtbank is het niet met de raadsvrouw eens en vindt de verklaring van aangeefster betrouwbaar. Zij overweegt daartoe het volgende.
aangeefster heeft op 21 juli 2022 een informatief zedengesprek met de politie gevoerd. Op 16 september 2022 is zij door de politie verhoord en is haar aangifte opgenomen. Zij heeft tijdens dat uitgebreide verhoor in de kern consequent, gedetailleerd en authentiek verklaard over de seksuele handelingen en haar verklaring komt grotendeels overeen met wat zij ruim acht weken eerder tijdens het informatief zedengesprek bij de politie heeft verteld.
Daar komt bij dat de verklaring van aangeefster over wat er aan de seksuele handelingen voorafging en onder welke omstandigheden deze hebben plaatsgevonden, op een aantal essentiële onderdelen steun vindt in de verklaring van verdachte zelf. Verdachte heeft aangeefster opgehaald bij de instelling waar zij verbleef, aangeefster heeft hem verteld over het seksueel misbruik door haar oom, verdachte heeft met haar in één bed geslapen, met haar gezoend en hij was onder invloed van middelen. Ook vindt de verklaring van aangeefster steun in de verklaring van haar begeleider [persoon] over haar gemoedstoestand tijdens de autorit terug naar de instelling. Ook dit vergroot de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. De rechtbank heeft in het dossier en in wat er op de zitting is besproken bovendien geen aanknopingspunt gevonden waaruit kan worden afgeleid dat [slachtoffer] haar verklaringen over de seksuele handelingen heeft verzonnen.
Steunbewijs
De vraag die de rechtbank nu moet beantwoorden is of de verklaring van aangeefster, gelet op het hiervoor genoemde bewijsminimum, voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Volgens de raadsvrouw is dit niet het geval, omdat verdachte alleen heeft verklaard over het zoenen met aangeefster en voor de overige handelingen geen steunbewijs voorhanden is.
De rechtbank ziet dit anders en wijst er op dat niet is vereist dat de tenlastelegging op ieder onderdeel wordt ondersteund, maar voldoende is dat – zoals eerder overwogen – de verklaring van aangeefster op wezenlijke onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan [slachtoffer] . Die steun ziet de rechtbank hier in de verklaring van getuige [persoon] én in de verklaring van verdachte zelf. Zo hebben verdachte en [slachtoffer] allebei verklaard dat zij samen in één bed hebben gelegen, dat zij hebben gezoend en dat verdachte onder invloed was. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte vervolgens ‘verder’ is gegaan, door haar te vingeren, zich door haar te laten pijpen en door zijn penis in haar vagina te brengen. [persoon] verklaart over de emotionele gesteldheid van [slachtoffer] op het moment dat zij over de gebeurtenissen vertelt. Dit past bij de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte seksuele handelingen met haar heeft verricht.
Gelet op al het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 3 en/of 4 juli 2022 ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd.
Leeftijd aangeefster geobjectiveerd
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat [slachtoffer] nog maar 14 jaar oud was.
In artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht staat de bescherming van minderjarigen voorop en is om die reden de leeftijd van de minderjarige geobjectiveerd. Dit betekent dat ten aanzien van dit bestanddeel geen opzet of schuld van de verdachte behoeft te worden bewezen. Voor een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging is voldoende dat objectief komt vast te staan dat het slachtoffer ten tijde van het ten laste gelegde minimaal 12 en maximaal 15 jaar oud was. Met andere woorden: niet hoeft te worden bewezen dat verdachte wist of moet hebben geweten dat [slachtoffer] veertien jaar was en de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt om tot een bewezenverklaring te komen zoals de rechtbank heeft gedaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 3 en/of 4 juli 2022 te Asten, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2007, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het (tong)zoenen met haar en
- het brengen en bewegen van zijn vinger(s) in haar vagina en
- het brengen en bewegen van zijn penis in haar vagina en
- het zich laten pijpen.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld, omdat hij verontschuldigbaar heeft gedwaald over de daadwerkelijke leeftijd van aangeefster. Verdachte kan geen verwijt worden gemaakt, omdat aangeefster een andere (oudere) leeftijd heeft opgegeven en verdachte haar een aantal keer heeft gevraagd of haar leeftijd klopte. Hij heeft dan ook voldoende gedaan om haar werkelijke leeftijd te achterhalen.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op dwaling omtrent de leeftijd van aangeefster is noodzakelijk dat gesproken kan worden van het volledig ontbreken van verwijtbare onwetendheid bij de verdachte over de ware leeftijd van aangeefster. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak geen sprake. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij, toen hij [slachtoffer] voor het eerst zag, twijfelde over haar leeftijd, omdat ze er jong uit zag. Daar komt bij dat hij haar heeft opgehaald bij de jeugdinrichting waar zij op dat moment verbleef. Indien aangeefster hem al heeft verteld dat ze meerderjarig was, dan nog had hij niet enkel op de mededelingen van aangeefster zelf mogen vertrouwen, maar (meer) onderzoek moeten doen naar haar werkelijke leeftijd. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op afwezigheid van alle schuld.
Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht, in het geval van een veroordeling, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en rekening te houden met het tijdsverloop sinds het ten laste gelegde feit. Zij heeft verzocht aan verdachte een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist en aan hem, in het licht van het taakstrafverbod, naast de maximale taakstraf, één dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van (desnoods) drie jaren.
Als voorwaardelijk verzoek heeft zij, indien de rechtbank komt tot een integrale veroordeling, verzocht de zaak aan te houden ten einde een reclasseringsrapport op te laten stellen zodat de kwetsbaarheden in de persoon van verdachte in kaart kunnen worden gebracht. Als de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, is het van belang daarop in te zetten om eventuele recidive te voorkomen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit, betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals ter terechtzitting naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
Verdachte heeft op in juli 2022 de 14-jarige aangeefster opgehaald uit een instelling voor jeugdzorg en haar meegenomen naar zijn woning. Verdachte was 31 jaar oud en heeft vergaande seksuele handelingen met aangeefster verricht. Hij heeft zich hierbij enkel laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en misbruik gemaakt van een jong, kwetsbaar meisje dat in haar leven al eerder slachtoffer is geworden van seksueel misbruik binnen de familie. Verdachte wist dit. De rechtbank neemt dit verdachte bijzonder kwalijk.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 24 maart 2025 waaruit blijkt dat hij weliswaar eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, maar niet eerder is veroordeeld voor een zedenfeit.
Over de persoon van verdachte is geen reclasseringsadvies uitgebracht. De officier van justitie heeft op de zitting van 31 maart 2025 aangegeven dat er geen advies is aangevraagd omdat verdachte over het algemeen een ontkennende verklaring heeft afgelegd en de reclassering in dat geval geen conclusies kan formuleren.
De rechtbank ziet in wat de raadsvrouw over de persoon van verdachte heeft aangevoerd geen aanleiding om alsnog een reclasseringsadvies aan te vragen. Verdachte heeft op zitting evenmin de volledige verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. De rechtbank ziet dan ook geen meerwaarde in het (laten) uitbrengen van een reclasseringsadvies teneinde de mogelijke probleemgebieden in kaart te brengen. De rechtbank wijst het voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw tot aanhouding van de zaak en de opmaak van een reclasseringsrapport dan ook af.
De strafoplegging
Het door de rechtbank bewezen verklaarde feit, is bijna drie jaar geleden gepleegd. Hoewel de redelijke termijn niet is geschonden, gelet op de omstandigheid dat het verhoor van verdachte pas op 12 december 2023 heeft plaatsgevonden, houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte wel rekening met dit tijdsverloop. De rechtbank zal aan verdachte, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, geen langdurige vrijheidsstraf opleggen. Verdachte is in de tussengelegen tijd niet opnieuw met politie en justitie in aanraking gekomen en heeft zijn leven op orde. Als verdachte nu langdurig zou komen vast te zitten, verliest hij niet alleen zijn baan, maar ook zijn woning, omdat deze zich op het terrein van zijn werkgever bevindt. De rechtbank acht dit onwenselijk.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte van 239 dagen voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op de aard en ernst van het feit, en vanuit het oogpunt van vergelding zal zij daarnaast aan verdachte een taakstraf opleggen voor de maximale duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis wanneer hier niet aan wordt voldaan.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen: 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 245 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende misdrijf oplevert:

met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

- verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
240 dagen waarvan 239 dagen voorwaardelijkmet een
proeftijd van 2 jaren;
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
 een
taakstrafvoor de duur van
240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. P.M. Lindeman, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 22 april 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, Team Zeden, genummerd PL2100-2022141382 / OBRBC22215, onderzoek JACKMAN.