ECLI:NL:RBOBR:2025:2440

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
01.406829.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en bedreiging met geweld door verdachte na vrijlating uit detentie

Op 23 april 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen vergezeld van bedreiging met geweld. De verdachte, die kort na zijn vrijlating uit detentie deze feiten pleegde, heeft in een tijdsbestek van minder dan een uur drie keer geprobeerd geld te stelen, waarbij hij dreigde met een vuurwapen of ander geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 december 2024 in Eindhoven circa 140 euro heeft weggenomen van een slachtoffer, en in twee andere gevallen heeft geprobeerd geld te verkrijgen door bedreiging. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als geloofwaardig beoordeeld en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en psychische problemen, en heeft een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling gelast. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen omdat deze niet voldoende was onderbouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.406829.24
Parketnummer vordering: 01.307554.24
Datum uitspraak: 23 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
thans gedetineerd te P.I. Sittard.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 april 2025.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 maart 2025. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 24 december 2024 te Eindhoven
circa 140 euro, in elk geval enig geldbedrag en/of goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door te zeggen:
- “Kan ik contant betalen?”,
- “Ik wil geld uit de kassa hebben”,
- “Ik heb een vuurwapen bij en als je geen geld geeft, gebruik ik dat vuurwapen”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
- “Het moet sneller” en/of

-“Als jullie de politie bellen, kom ik later terug en ik weet waar jullie wonen”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 24 december 2024 te Eindhoven
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
geld en/of goederen, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en
deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 3] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
tegen voornoemde [slachtoffer 3] heeft gezegd “Je moet me geld geven anders schiet ik je dood” en/of
“Dit is een overval, ik wil al het geld hebben. Als jullie de politie bellen schiet ik jullie neer en ik ben gewapend”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
terwijl hij – verdachte – gedurende zijn aanwezigheid in de winkel constant zijn linkerhand in een zak van zijn hoodie heeft gehad,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 24 december 2024 te Eindhoven
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
geld en/of goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 4] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
tegen voornoemde [slachtoffer 4] heeft gezegd “ik wil het eigenlijk niet, maar ik wordt gedwongen, u moet de kassa open maken en mij geld geven” en/of “Ik weet waar u woont en ze zullen niet blij zijn als u mij geen geld geeft”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
terwijl hij – verdachte – gedurende zijn aanwezigheid in de winkel constant zijn hand in een zak heeft gehad,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01-307554-24 is aangebracht bij vordering van 31 januari 2025. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te ‘s-Hertogenbosch van 26 november 2024.

Bewijs.

Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is door verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard, behoudens de volgende korte overweging.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft gedreigd met (de aanwezigheid of het gebruik van) een wapen. De rechtbank schuift die verklaring terzijde. [slachtoffer 1] , feit 1) heeft verklaard dat verdachte zei dat hij een vuurwapen bij zich had en dat hij die zou gebruiken als aangever hem geen geld gaf. Ook aangever Spijkerman ( [slachtoffer 3] , feit 2) verklaart dat verdachte zei: “je moet me geld geven anders schiet ik je dood”. Ook zag de aangever dat verdachte constant zijn linkerhand in de zak van zijn hoodie hield. [Getuige] (feit 2) heeft gehoord dat verdachte zei: “dit is een overval, ik wil al het geld hebben. Als jullie de politie bellen schiet ik jullie neer en ik ben gewapend”. Aangever [slachtoffer 4] feit 3) verklaart ten slotte dat verdachte – terwijl hij dreigende woorden uitte – één hand in zijn rechterzak hield.
De rechtbank stelt voorop dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan deze verklaringen van de aangevers en de getuige. Deze verklaringen zijn bovendien over en weer ondersteunend, nu deze telkens eenzelfde beeld schetsen: verdachte betreedt de winkel, vraagt om geld en dreigt met het gebruik van (vuurwapen)geweld en/of houdt (daarbij) één hand in zijn zak, kennelijk om de indruk te wekken dat hij een vuurwapen bij zich heeft. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten ook schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met geweld, waarbij die bedreiging (mede) bestaat uit de expliciete dan wel impliciete verwijzing naar (de aanwezigheid of het gebruik van) een wapen
De rechtbank zal een opgave doen van de wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en nadien door de raadsman geen vrijspraak is bepleit.
Opgave bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn opgenomen in het procesdossier van de politie Eenheid Oost-Brabant met de onderzoeksnaam OB2R024172 Dalisha, gesloten op 31 december 2024, met 82 doorgenummerde pagina’s.
De (deels) bekennende verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris van 27 december 2024;
Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer PL2100-2024282781-12 (pagina 10), inhoudende de bevindingen van de verbalisant(en);
Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer 241224-968-463 (pagina 31), inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer 1]
Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer PL2100-2024282765-2 (pagina 17), inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] (Boekhandel Spijkerman);
Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer PL2100-2024282765-3 (pagina 20), inhoudende de verklaring van [Getuige] ;
Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer PL2100-2024282845-2 (pagina 27), inhoudende de verklaring van [slachtoffer 4] .
----------------------
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebezigd voor het bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Wanneer hiervoor is verwezen naar een proces-verbaal van politie is – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

De bewezenverklaring.

Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, en op grond van de inhoud van het vorenoverwogene, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
T.a.v. feit 1:
hij op 24 december 2024 te Eindhoven
circa 140 euro, die aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door te zeggen:
- “ Ik wil geld uit de kassa hebben”,
- “ Ik heb een vuurwapen bij en als je geen geld geeft, gebruik ik dat vuurwapen”, en
-“Als jullie de politie bellen, kom ik later terug en ik weet waar jullie wonen”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
T.a.v. feit 2:
hij op 24 december 2024 te Eindhoven
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
geld, dat aan [slachtoffer 3] , toebehoorde weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en
deze voorgenomen diefstal te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 3] , te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
tegen voornoemde [slachtoffer 3] heeft gezegd “Je moet me geld geven anders schiet ik je dood” en “Dit is een overval, ik wil al het geld hebben. Als jullie de politie bellen schiet ik jullie neer en ik ben gewapend", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
terwijl hij – verdachte – gedurende zijn aanwezigheid in de winkel constant zijn linkerhand in een zak van zijn hoodie heeft gehad,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 3:
hij op 24 december 2024 te Eindhoven
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
geld, dat aan [slachtoffer 4] toebehoorde weg te nemen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 4] , te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
tegen voornoemde [slachtoffer 4] heeft gezegd “ik wil het eigenlijk niet, maar ik word gedwongen, u moet de kassa open maken en mij geld geven” en “Ik weet waar u woont en ze zullen niet blij zijn als u mij geen geld geeft”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en terwijl hij – verdachte – gedurende zijn aanwezigheid in de winkel constant zijn hand in een zak heeft gehad,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht (Sr) geëist. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38z Sr wordt opgelegd (GVM). Deze maatregel dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat de eis van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden (met aftrek) te fors is. Voorts heeft de verdediging betoogd dat oplegging van een GVM niet passend is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en de ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich nadat hij die dag was vrijgekomen uit detentie in een kort tijdsbestek (minder dan een uur) drie keer schuldig gemaakt aan diefstal vergezeld van bedreiging met geweld. In twee gevallen is het bij een poging gebleven. Verdachte heeft gedreigd met het gebruik van een vuurwapen of ander geweld om op die manier het geld buit te maken. Deze feiten vonden plaats in een eetgelegenheid en twee winkels. Er bevond zich ten tijde van de feiten ook ander (winkelend) publiek op deze locaties. Deze feiten brengen niet alleen gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg bij de – in dit geval – direct betrokkenen, zoals de medewerkers en het aanwezige publiek, maar ook in de gehele maatschappij. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte de feiten niet puur uit winstbejag heeft gepleegd, maar dat de verdachte deze heeft begaan onder druk van personen uit het criminele milieu waaraan hij zich kennelijk niet kon onttrekken. Dat verdachte het plegen van diefstallen op dat moment als de enige optie zag om een drugsgerelateerde schuld terug te betalen doet niet af aan de ernst van de gepleegde feiten en de impact die deze hebben gehad op de betrokkenen. Verdachte heeft, kennelijk onder invloed van (hard)drugs en zonder na te denken over de gevolgen van zijn handelen, impulsief een verkeerde keuze gemaakt. Dat baart de rechtbank zorgen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel justitiële documentatie van 26 december 2024, waaruit blijkt dat verdachte de afgelopen 5 jaren meerdere malen is veroordeeld voor soortgelijke feiten, zoals een diefstal en meerdere bedreigingen. De rechtbank houdt hier bij de strafoplegging in het nadeel van verdachte rekening mee.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de omtrent de persoon van verdachte opgemaakte reclasseringsrapportages van 30 oktober 2024 en 7 april 2025. Uit het meest recente reclasseringsrapport blijkt dat sprake is van problemen op alle leefgebieden, waarbij het psychosociaal functioneren en het middelengebruik de meeste zorgen baren. Uit
dossierinformatie van de behandelaar van verdachte blijkt dat er een schizoaffectieve stoornis met katatone kenmerken is vastgesteld. Er wordt gesteld dat deze stoornis vermoedelijk ten grondslag ligt aan het ontstaan van voornoemde problematiek op de leefgebieden. Indien een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, acht de reclassering het geïndiceerd om voorafgaand aan de re-integratieperiode opnieuw te adviseren over een eventuele klinische plaatsing in het kader van artikel 43 van de Penitentiaire beginselenwet of V.I. Ook acht de reclassering de oplegging van een GVM passend, hoewel strikt genomen niet aan de criteria wordt voldaan.
De straf.
De rechtbank ziet in de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr moet worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat bij dit vonnis ook de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden wordt uitgesproken. De rechtbank acht het wenselijk dat in het kader van deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf opnieuw wordt geadviseerd over een klinische plaatsing, waarbij deze eventueel in het v.i.-kader plaats kan vinden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast nog een GVM op te leggen. Aan de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een – kort gezegd – zwaar geweldsfeit, is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak niet voldaan.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 3).

[slachtoffer 4] heeft een bedrag gevorderd van € 2.500,00 aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, maar dat deze dient te worden gematigd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering niet is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01-307554-24.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
45, 310 en 312 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
T.a.v. feit 2:
poging tot diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
T.a.v. feit 3:
poging tot diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Een gevangenisstrafvoor de duur van 15 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Oost-Brabant van 26 november 2024, gewezen onder parketnummer 01-307554-24, te weten:
Een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
T.a.v. feit 3:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mr. F. van Buchem en mr. M.M.J. Nuyten, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 23 april 2025.