ECLI:NL:RBOBR:2025:2443

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
01.210582.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met voorwaardelijk opzet op de dood; noodweerverweer verworpen en noodweerexces geslaagd

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 27 juni 2024 in 's-Hertogenbosch meermalen met een mes in de bovenrug en borstkas van het slachtoffer gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, maar dat er geen sprake was van opzet om te doden. De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de wijze van handelen van de verdachte niet proportioneel was in verhouding tot de aanval op haar zoon. Echter, het beroep op noodweerexces is wel geslaagd, omdat de verdachte in paniek handelde na de aanval op haar zoon. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Het in beslag genomen mes is onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.210582.24
Datum uitspraak: 24 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te ' [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 oktober 2024, 16 januari 2025 en 10 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 september 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 april 2025 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
primair:
zij op of omstreeks 27 juni 2024 te ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn rug en/of schouder en/of zij en/of borstkas, althans in/op zijn lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1.
subsidiair:
zij op of omstreeks 27 juni 2024 te ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn rug en/of schouder en/of zij en/of borstkas, althans in/op zijn lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, omdat er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is bijgevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In aanvulling op deze bewijsmiddelen overweegt de rechtbank, ter beantwoording van de bewijsvraag, als volgt.
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 27 juni 2024 te ‘s-Hertogenbosch [slachtoffer] (hierna te noemen: aangever) met een mes in de bovenrug en borstkas heeft gestoken. De rechtbank stelt voorop dat op grond van de bewijsmiddelen niet is komen vast te staan dat verdachte de intentie heeft gehad om aangever te doden. Vol opzet kan daarom niet worden bewezen. De rechtbank dient daarom ten aanzien van het primair ten laste gelegde te beoordelen of verdachte ten minste willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door haar handelen zou kunnen komen te overlijden en zij aldus voorwaardelijk opzet op de dood van aangever had.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Op basis van de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de bewijsmiddelen, stelt de rechtbank vast dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte naar algemene ervaringsregels tot de dood van aangever had kunnen leiden. Verdachte heeft met een (keuken)mes, dat een lemmet van 10 centimeter had, meerdere stekende bewegingen in de richting van aangever gemaakt, terwijl aangever met een ander in gevecht (en dus in beweging) was. Zij heeft aangever daarbij vijf keer in de bovenrug en de borstkas geraakt. In het ziekenhuis is gebleken dat aangever steekverwondingen van 1 tot 2 centimeter en een klaplong heeft opgelopen. De rechtbank maakt daaruit op dat de stekende bewegingen met kracht zijn gemaakt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen, zoals het hart en de longen, en belangrijke (slag)aders bevinden. Naar het oordeel van de rechtbank zal daarom bij het (met kracht) steken in (de richting van) het bovenlichaam, tijdens een gevecht, al snel de aanmerkelijke kans in het leven worden geroepen dat een vitaal orgaan of een slagader wordt geraakt en dat aangever ten gevolge daarvan komt te overlijden. Dat is een algemene ervaringsregel, zodat een ieder – en dus ook verdachte – wetenschap heeft gehad van het bestaan van deze aanmerkelijke kans.
Daarnaast is vereist dat verdachte die aanmerkelijke kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Door met een mes met kracht, meerdere, stekende bewegingen te maken richting het bovenlichaam van aangever, een gebied waar vele vitale organen zijn gelegen, bestond – zoals naar algemene ervaringsregels kan worden aangenomen – een aanmerkelijke kans dat aangever dodelijk letsel zou oplopen. De gedraging van verdachte, zoals hiervoor beschreven, kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden bewust heeft aanvaard. De verklaring van verdachte dat zij op dat moment niet wist dat zij aangever met een mes had gestoken, acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank betrekt hierbij het gesprek van verdachte met de 112-meldkamer waarin zij heeft gezegd dat zij aangever had neergestoken met een mes nadat hij haar zoon had aangevallen. Bovendien hebben de ter plaatse gekomen verbalisanten verdachte telefonisch tegen haar moeder horen zeggen dat zij aangever met een mes meerdere keren in zijn rug heeft gestoken.
De rechtbank komt dan ook dan ook tot de conclusie dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever en acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 27 juni 2024 te ’s-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in zijn rug en borstkas heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat – in geval van een bewezenverklaring – verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de zoon van verdachte werd aangevallen door aangever en er sprake is van een wederrechtelijke aanval waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Mocht de rechtbank oordelen dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, dan heeft de raadsvrouw bepleit dat het disproportionele handelen van verdachte verontschuldigbaar is omdat deze overschrijding van grenzen veroorzaakt is door een hevige gemoedsbeweging waarin verdachte in de noodzakelijke verdediging te ver is gegaan.
Het standpunt van de officier van justitie.
Het beroep op noodweer(exces) kan volgens de officier van justitie niet slagen, omdat de wijze van handelen van verdachte niet noodzakelijk en proportioneel was. Daarnaast heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit de verklaringen van verdachte niet blijkt dat er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging die de verweten gedraging heeft veroorzaakt.
Het oordeel van de rechtbank.
Het beroep op noodweer.
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake moet zijn geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij de verdediging noodzakelijk en proportioneel moet zijn.
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. Verdachte is een vrouw van 62 jaar oud. Haar zoon van 15 jaar is weliswaar groot qua postuur, maar hij heeft een geestelijke beperking waardoor hij functioneert op lager niveau dan zijn kalenderleeftijd. Tijdens de verhoren hebben zowel verdachte als haar zoon, afzonderlijk van elkaar, verklaard dat aangever in de woning van verdachte de zoon van verdachte uit het niets aanviel. Aangever hield hem vast en gooide hem door de kamer. Verder heeft aangever hem ook meermaals (met gebalde vuist) onder andere in het gezicht geslagen. Dat haar zoon werd aangevallen wordt ondersteund door de verklaring van verbalisanten die hebben gezien dat het T-shirt van de zoon van verdachte is gescheurd. Ook aangever zelf heeft verklaard dat hij boos was. Verdachte heeft verklaard dat zij heeft geprobeerd aangever van haar zoon af te trekken en heeft ook meermaals geschreeuwd ‘blijf van mijn kind af’. Haar zoon heeft verklaard dat hij dit zijn moeder ook heeft horen roepen. Verdachte heeft (vervolgens) met een leeg plastic flesje aangever geslagen om de aanval op haar zoon te doen stoppen. Aangever stopte echter niet. Verdachte raakte in paniek en heeft toen een mes gepakt dat op het aanrecht lag. Zij heeft daarmee aangever meermaals in de rug gestoken.
Verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat zij aangever met ‘iets’ in zijn rug heeft gestompt en dat zij niet wist dat dat een mes was, en later dat zij haar geheugen op dit punt kwijt is. De rechtbank acht die verklaringen niet geloofwaardig. Verdachte heeft immers toen zij 112 belde gelijk gezegd dat zij aangever had neergestoken met een mes nadat hij haar zoon had aangevallen. De ter plaatse gekomen verbalisanten hebben verdachte telefonisch tegen haar moeder horen zeggen dat zij aangever meerdere keren met een mes in zijn rug heeft gestoken. Wel wil de rechtbank aannemen dat verdachte is gestopt met steken toen aangever stopte met het slaan van haar zoon. Dat blijkt ook de verklaring van de zoon van verdachte. En ook acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte in paniek was, zoals zij zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft verklaard. Dit vindt ook ondersteuning in de verklaring van de moeder van verdachte, die haar direct na het incident telefonisch heeft gesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van de aangever weliswaar worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de zoon van verdachte maar is niet aannemelijk geworden dat de situatie zodanig ernstig is geweest dat de gedragingen van verdachte geboden waren door de noodzakelijke verdediging van haar zoon. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gekozen gedragingen van verdachte – als verdedigingsmiddel – in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Immers, er was sprake van een aanval met blote handen dan wel een vuist, en verdachte heeft haar zoon ter zitting omschreven als ‘een boom van een kerel’, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de zoon ook zelf in staat zou zijn geweest om (samen met verdachte) de aanval uiteindelijk af te weren, zonder dat verdachte hierbij met een mes op aangever in zou hebben gestoken. Ook is niet gebleken dat de zoon enig letsel als gevolg van de aanval heeft opgelopen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het meermaals met kracht steken met een mes niet proportioneel was in deze situatie.
Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Het beroep op noodweerexces.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of haar gedraging het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Voor noodweerexces geldt dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging onder meer sprake kan zijn indien de verweten gedraging is verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor verdachte noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke aanranding, maar verdachte daarbij als gevolg van een door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging te ver is gegaan, het zogenoemde intensief noodweerexces.
Uit het wettelijk vereiste dat de gedraging het “onmiddellijk gevolg” moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens aangever. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde “onmiddellijk gevolg” kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Voorts kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn.
Zoals hiervoor is overwogen is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding van de zoon van verdachte waarbij voor verdachte de noodzaak tot verdediging bestond. Ook acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat verdachte door de aanval op haar zoon, die zij in eerste instantie niet kon stoppen, in paniek raakte. De rechtbank stelt vast dat deze hevige gemoedsbeweging (paniek) is veroorzaakt door de aanval op haar zoon. Vervolgens heeft zij in die paniek een mes gepakt en heeft zij met dit mes aangever meermaals gestoken. De rechtbank stelt vast dat zij omdat zij in paniek was heeft gestoken met het mes. De overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging is veroorzaakt door de hevige gemoedsbeweging (paniek), die weer werd veroorzaakt door de wederrechtelijk aanranding van aangever (de aanval van aangever op haar zoon). Aan de dubbele causaliteitseis is daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldaan.
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep op noodweerexces. Verdachte is daarom niet strafbaar en dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 114,00 aan materiële schade en een bedrag van € 16.572,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert de benadeelde partij € 100.000,00 aan toekomstige schade.
De rechtbank overweegt dat op grond van het bepaalde in artikel 361, tweede lid, Sv de benadeelde partij alleen ontvankelijk is in de vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd dan wel in geval toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a Sr. Daarvan is in deze zaak geen sprake. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij en de verdachte dragen ieder de eigen proceskosten.

Beslag.

Onder verdachte is een mes in beslag genomen. Nu met behulp van het mes het bewezen geachte feit is begaan en het voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

poging tot doodslag.

Verklaart verdachte hiervoor
nietstrafbaar en
ontslaat haar van alle rechtsvervolging.
Legt op de volgende maatregel:
-
onttrekking aan het verkeervan het inbeslaggenomen goed, te weten:
 1 STK Mes.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Beslissing over de voorlopige hechtenis.
De rechtbank heft op het tegen verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Langstraat, voorzitter,
mr. M.E. Bartels en mr. C.C. van Ravenhorst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 24 april 2025.