ECLI:NL:RBOBR:2025:2445

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
01.332316.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing in een appartementencomplex te 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing. De verdachte draaide de gaspitten in zijn woning open en zette een brandende kaars in de slaapkamer, wat leidde tot een levensgevaarlijke situatie voor de bewoners van het appartementencomplex. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische problemen, waaronder schizofrenie en een stoornis in het gebruik van cannabis. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De verdachte moet zich houden aan verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de omwonenden, maar hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.332316.24
Datum uitspraak: 24 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
thans gedetineerd te P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 januari 2025 en 10 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 december 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 oktober 2024 te ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen en/of brand te stichten (in een appartement gelegen aan de [adres] ), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de in dat appartement en/of omringende/nabij gelegen appartementen/woningen aanwezige goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor aan ander, te weten de in die omringende/nabij gelegen appartementen/woningen verblijvende personen, te duchten was,
- alle gaspitten van het fornuis volledig open heeft gezet en/of
- een kaars heeft aangestoken en/of heeft laten branden en/of
- (vervolgens) dat appartement heeft verlaten,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, omdat niet zonder gerede twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die heeft geprobeerd om een ontploffing in zijn eigen woning te veroorzaken.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is bijgevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In aanvulling op deze bewijsmiddelen overweegt de rechtbank, ter beantwoording van de bewijsvraag, als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet degene is geweest die heeft geprobeerd om een explosie in zijn woning te veroorzaken. De rechtbank overweegt dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd over hetgeen zich voor zijn aanhouding (in de ochtend van 18 oktober 2024 om 4.07 uur) heeft afgespeeld. In de verklaringen bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij op 17 oktober 2024 rond drie à vier uur in de middag voor het laatst in zijn woning is geweest, dat hij naar de coffeeshop is gegaan en later naar ‘een plek waar Dominicaanse dames komen’. Tijdens de inhoudelijke behandeling heeft verdachte echter verklaard dat hij op 17 oktober 2024 rond zeven uur in de ochtend voor het laatst in zijn woning is geweest en dat hij de rest van die dag bij vrienden is geweest en dat hij ’s nachts, voordat hij naar huis is gegaan, nog naar de coffeeshop is geweest. Daarnaast slaat de rechtbank ook acht op de omstandigheid dat verdachte in zijn eerste verhoor bij de politie heeft gezegd dat hij gas had ingeademd. Dit strookt niet met zijn latere verklaringen dat hij op die avond/nacht van 17 op 18 oktober 2024 niet in de woning is geweest. De rechtbank overweegt dat verdachte alleen maar gas kan hebben ingeademd als hij in de woning aanwezig is geweest op het moment van het opendraaien van de gaspitten. De brandweer heeft immers het gasfornuis dichtgedraaid en heeft de woning vervolgens laten luchten. Hiermee is een explosie volgens de brandweer voorkomen en nam de hoeveelheid gas in de woning in rap tempo af. Zijn verklaring ter zitting dat hij buiten via de brievenbus gas had ingeademd acht de rechtbank daarom niet aannemelijk. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte derhalve ongeloofwaardig.
Door de raadsman is een alternatief scenario geschetst dat er in de kern op neerkomt dat andere (niet met name genoemde ) personen in de woning van verdachte zijn geweest en hebben geprobeerd een ontploffing te veroorzaken. Verdachte had al langer een conflict met een groepje mensen en was eerder ook al door hetzelfde groepje beroofd. Volgens de raadsman hebben deze mensen een motief om verdachte in een kwaad daglicht te stellen, terwijl verdachte geen enkel motief heeft om zijn eigen woning op te blazen. De rechtbank overweegt dat het alternatieve scenario onvoldoende concreet is gemaakt door de verdediging en geen enkele ondersteuning vindt in het dossier.
Gelet op al het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die heeft geprobeerd een ontploffing te veroorzaken in zijn eigen woning door een kaars te laten branden en de gaspitten open te draaien.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op of omstreeks 18 oktober 2024 te ’s-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen en (in een appartement gelegen aan de [adres] ), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de in dat appartement en omringende appartementen aanwezige goederen, en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor aan ander, te weten de in die omringende appartementen verblijvende personen, te duchten was,
- alle gaspitten van het fornuis volledig open heeft gezet en
- een kaars heeft aangestoken en heeft laten branden en
- (vervolgens) dat appartement heeft verlaten,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 25 maart 2025. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, gecombineerd met een voorwaardelijk strafdeel en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing door de gaspitten in zijn woning open te draaien en een brandende kaars in de slaapkamer te zetten. De woning van verdachte bevond zich in een appartementencomplex waardoor er een levensgevaarlijke situatie is ontstaan voor de bewoners van het complex. Verdachte heeft zich niet laten weerhouden door het voorzienbare gevaar aan goederen en het levensgevaar voor anderen. Het is aan een oplettende buurman en het snelle optreden van de hulpdiensten te danken dat de gevolgen beperkt zijn gebleven en dat er geen ontploffing heeft plaatsgevonden. Als het daadwerkelijk tot een ontploffing was gekomen, waren de gevolgen niet te overzien geweest. Dergelijke feiten leiden tot gevoelens van onrust, angst en onveiligheid bij de omwonenden, maar ook in de maatschappij.
De persoon van verdachte.
De rechtbank heeft voor wat betreft de persoon van de verdachte acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie van 2 december 2024, waaruit blijkt dat verdachte geen voor de straftoemeting relevante veroordelingen op zijn documentatie heeft staan.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van GZ-psycholoog drs. S. Disveld van 11 maart 2025. De conclusie en het advies luiden -onder meer-:
Er is sprake van schizofrenie, een stoornis in het gebruik van cannabis en een licht verstandelijk beperkt niveau van functioneren, waarbij een neurobiologische ontwikkelingsstoornis (nog) niet uitgesloten kon worden. Er is tevens sprake van een traumatische voorgeschiedenis. Bovenstaande stoornissen waren onbehandeld aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit.
Het is aannemelijk dat betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen in het algemeen werden beïnvloed door de stoornissen aangezien vanuit verschillende bronnen is gebleken dat het in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde niet goed met betrokkene ging. Er is sprake geweest van psychotische episodes waarin hij zijn huisraad heeft vernield en waarvoor betrokkene twee keer met crisis is opgenomen, hij is tweemaal gaan zwerven en had zijn dag-nachtritme omgedraaid en hij was met werken gestopt. Hij blowde veel in de aanloop naar het tenlastegelegde feit waarbij familie en begeleiding aangeven dat hij door het blowen verder ontregelde. Er is sprake van gelijktijdigheid van de stoornissen en het is aannemelijk dat de stoornissen hebben geleid tot doorwerking: betrokkene is bekend met agressief gedrag (vernieling en dreiging) wanneer het niet goed met hem gaat; vanuit zijn schizofrenie kan hij in een psychotische toestand (volgens moeder en zus in opdracht van een stem) zaken vernielen en door te blowen worden zijn psychotische klachten erger. Vanuit zijn licht verstandelijk beperkt functioneren heeft hij moeite zaken te overzien en frustraties te hanteren. Het advies is om, indien het tenlastegelegde feit bewezen wordt geacht, in verminderde mate toe te rekenen.
Gelet op hetgeen de deskundige heeft gerapporteerd stelt de rechtbank vast dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens die ook bestond ten tijde van het delict. De rechtbank neemt het advies van de deskundige over en zal het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
De op te leggen straf.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit, in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige dan een gevangenisstraf. De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een gevangenisstraf op zijn plaats.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en verdachte de kans te geven met zijn problematiek aan de slag te gaan. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. De rechtbank zal deze straf voor een gedeelte, namelijk 6 maanden, voorwaardelijk opleggen. Gelet op de ernst van het feit en de problematiek van verdachte, ziet de rechtbank aanleiding om de proeftijd op 3 jaren te stellen. Het voorwaardelijk strafdeel biedt een passend kader voor de oplegging van de bijzondere voorwaarden aan verdachte, zoals geadviseerd door de reclassering en nader uitgewerkt in het dictum van dit vonnis.
Voorlopige hechtenis.
Gelet op de aan verdachte op te leggen straf wijst de rechtbank het door de raadsman gedane verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis af. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de ernstige bezwaren en gronden waarop de voorlopige hechtenis van de verdachte is gebaseerd ook thans nog aanwezig en is artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 45 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren. Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:

1.Meldplicht bij de reclassering.

Veroordeelde meldt zich binnen 3 werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Novadic-Kentron Verslavingsreclassering op het adres Rompertsebaan 12 te 's-Hertogenbosch (tel: 073-6409696). Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

2.Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname).

Veroordeelde laat zich behandelen door het forensisch FACT van Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.

3.Begeleid wonen of maatschappelijke opvang.

Veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo snel mogelijk. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

4.Dagbesteding.

Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.

5.Meewerken aan middelencontrole.

Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van drugs (cannabis) om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Hierbij gelden als voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
- meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
Dadelijke uitvoerbaarheid.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 14e Wetboek van Strafrecht dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.E. Bartels, voorzitter,
mr. C.W.H. Houg en mr. C.C. van Ravenhorst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 24 april 2025.