ECLI:NL:RBOBR:2025:2458

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
01.329663.22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en wapenbezit na schietincident in de echtelijke woning

Op 25 april 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die haar echtgenoot heeft beschoten met een vuurwapen. De zaak kwam aan het licht na een ruzie tussen de verdachte en haar echtgenoot op 17 december 2022, waarbij de verdachte een kogel in de heup van haar echtgenoot schoot. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, omdat zij op korte afstand met een vuurwapen op haar echtgenoot heeft geschoten, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan wapenbezit, waaronder een pistool en munitie. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 540 dagen opgelegd, waarvan 500 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat er sinds het incident geen nieuwe strafbare feiten zijn gepleegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.329663.22
Datum uitspraak: 25 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1983] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 februari 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
primair
zij op of omstreeks 17 december 2022 te 's-Hertogenbosch,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven,
een geladen vuurwapen op die [slachtoffer] heeft gericht en/of heeft afgevuurd en/of
een kogel in de heup, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
zij op of omstreeks 17 december 2022 te 's-Hertogenbosch,
aan haar echtgenoot en/of levensgezel [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond en/of een kogel in het heupbot en/of een gespleten heupbot, heeft toegebracht door met een vuurwapen een kogel in de heup, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te schieten;
meer subsidiair
zij op of omstreeks 17 december 2022 te 's-Hertogenbosch
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan haar echtgenoot en/of levensgezel [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] met een vuurwapen een kogel in de heup, althans het lichaam, heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
zij op of omstreeks 17 december 2022 te 's-Hertogenbosch,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een pistool, althans een vuurwapen, kaliber 9 mm,
en/of een gaspistool, merk Zoraki, kaliber 9 mm,
telkens zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool,
en/of twee patroonmagazijnen,
telkens zijnde een onderdeel van wezenlijke aard van een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool,
en/of een of meer wapen(s) van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten 6 busjes pepperspray,
telkens zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen,
voorhanden heeft gehad;
Feit 3
zij op of omstreeks 17 december 2022 te 's-Hertogenbosch,
tezamen en in vereniging, althans alleen,
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
(ongeveer) 182 kogelpatronen en/of 1 hagelpatroon voorhanden heeft gehad.

De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Verder zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde, te weten zware mishandeling terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel, en bewezenverklaring van het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens verdachte ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde, te weten een poging tot zware mishandeling. Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van het pistool, kaliber 9 mm. Ten aanzien van de overige onderdelen van het onder feit 2 en het onder feit 3 ten laste gelegde heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft voor de leesbaarheid van dit vonnis in bijlage I de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Feit 1
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. In de late avond van 17 december 2022 hadden verdachte en haar echtgenoot ruzie. Rond 23:25 uur stonden verdachte en haar echtgenoot, het slachtoffer, samen in de echtelijke woning aan [adres] in ’s-Hertogenbosch in de keuken. Verdachte heeft toen een kogel in de heup van haar echtgenoot geschoten.
Kwalificatie
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd.
Om te komen tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, moet verdachte minst genomen het voorwaardelijke opzet hebben gehad op de dood van haar echtgenoot. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat haar echtgenoot door de gedragingen van haar zou komen te overlijden. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging(en) en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo'n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden niet zonder meer kan volgen dat zij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank kan aan de hand van het dossier niet vaststellen dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van de echtgenoot van verdachte. Nu medische gegevens ontbreken. kan niet worden vastgesteld waar de kogel het slachtoffer precies heeft geraakt of op welke manier verdachte op het lichaam van haar echtgenoot heeft gericht. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of verdachte haar echtgenoot zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, zoals subsidiair ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt wederom dat in het dossier geen medische verklaring of een ander objectief bewijsmiddel te vinden is ten aanzien van het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen. Omdat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om het letsel van het slachtoffer te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel, zal de rechtbank verdachte ook van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling vrijspreken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dat ook hier vast moet komen te staan dat verdachte minst genomen het voorwaardelijke opzet moet hebben gehad op zware mishandeling van het slachtoffer en dus bewust de aanmerkelijke kans moet hebben aanvaard dat het slachtoffer door de gedragingen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte heeft het vuurwapen, terwijl zij op korte afstand (‘nog niet eens een meter’) van het slachtoffer stond, in de richting van het slachtoffer gehouden en afgevuurd, waarna de kogel in de heup van het slachtoffer is beland. De rechtbank concludeert dat naar algemene ervaringsregels er een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bestaat bij het afvuren van een vuurwapen op het lichaam van het slachtoffer op een dergelijke korte afstand. De rechtbank concludeert verder uit de gebezigde bewijsmiddelen dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ook heeft aanvaard. Verdachte wist dat er vuurwapens in huis waren. Zij heeft tegen de politie verklaard dat zij het vuurwapen zag liggen in de keuken toen zij achter het slachtoffer aan terug de woning in liep en het slachtoffer met een mes in zijn hand stond. Uit de beschrijving van de camerabeelden is op te maken dat verdachte om 22:46 uur terug de woning in gaat. Het schot is pas om 23:25 uur. Tijdens de zitting is verdachte niet terug gekomen op deze verklaring, ook niet nadat zij geconfronteerd werd met de diverse tijdstippen. Hieruit volgt dat verdachte ruimschoots een half uur op de hoogte is geweest van de aanwezigheid van het vuurwapen in de keuken, voordat zij dit vuurwapen heeft gepakt en daarmee op haar echtgenoot heeft geschoten. Daarbij heeft verdachte verklaard dat zij het wapen pakte omdat zij geen andere keuze had. De rechtbank maakt daaruit op dat verdachte wist dat ze een vuurwapen in handen nam waarmee zij zichzelf kon verdedigen. Het richten van het wapen op haar echtgenoot en het afvuren ervan kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als gericht op het toebrengen van letsel. De door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring dat zij niet wist dat zij een vuurwapen van het aanrecht pakte, acht de rechtbank om voorgaande redenen ongeloofwaardig.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, terwijl het slachtoffer haar echtgenoot is.
Feit 2
De rechtbank concludeert op basis van de bewijsmiddelen dat verdachte de ten laste gelegde goederen voorhanden heeft gehad op 17 december 2022. Ten aanzien van het gaspistool, de patroonmagazijnen en de busjes pepperspray acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze in vereniging voorhanden heeft gehad. Ten aanzien van het pistool, kaliber 9 mm, stelt de rechtbank vast dat er met een dergelijk pistool door verdachte op het slachtoffer is geschoten. Dit volgt voor de rechtbank uit het feit dat verdachte op het slachtoffer heeft geschoten, het kogelgat in de heup van het slachtoffer en de 9 mm huls die kort na het incident op de vloer van de woonkamer is aangetroffen. Nu verdachte hiermee geschoten heeft, heeft zij ook een pistool, kaliber 9 mm, voorhanden gehad.
Feit 3
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde munitie in vereniging voorhanden heeft gehad.

De bewezenverklaring

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen is dat
Feit 1
meer subsidiair
zij op 17 december 2022 te 's-Hertogenbosch
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan haar echtgenoot [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] met een vuurwapen een kogel in de heup heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
zij op 17 december 2022 te 's-Hertogenbosch,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een pistool, kaliber 9 mm,
en een gaspistool, merk Zoraki, kaliber 9 mm,
telkens zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool,
en twee patroonmagazijnen,
telkens zijnde een onderdeel van wezenlijke aard van een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool,
en wapens van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten 6 busjes pepperspray,
telkens zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen,
voorhanden heeft gehad;
Feit 3
zij op 17 december 2022 te 's-Hertogenbosch,
tezamen en in vereniging met een ander,
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
182 kogelpatronen en 1 hagelpatroon voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte ten aanzien van feit 1 heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dan wel putatief noodweer, dan wel (putatief) noodweerexces. De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Daartoe zijn door de verdediging de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd. De echtgenoot heeft gedreigd verdachte neer te steken en dood te slaan, zoals op de beelden te horen is. Ook heeft hij gezegd dat hij een pistool zou pakken, die hij op zolder zou hebben. Ook is op de beelden te zien dat de echtgenoot verdachte heeft geslagen en verdachte heeft verklaard dat haar echtgenoot haar heeft gesneden met een mes in haar linkerarm. Vervolgens is verdachte naar boven gegaan en later weer beneden gekomen. Verdachte heeft verklaard met haar rug tegen het aanrecht aan te hebben gestaan en dat het pistool op het fornuis lag. De echtgenoot en verdachte stonden bijna kop tegen kop. Verdachte heeft verklaard doodsangsten uit te hebben gestaan dat haar echtgenoot haar dood zou steken of dood zou slaan. Hij had daarbij een dreigende houding. Daarop heeft verdachte zich omgedraaid, het vuurwapen gepakt en is het vuurwapen afgegaan.
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. Op de geluiden bij de camerabeelden is te horen dat op 17 december 2022 tussen 22:48:02 uur en 22:58:19 uur verdachte en haar echtgenoot, het latere slachtoffer, ruzie maken. Hij zegt onder andere "ik sla je dood echt waar" en om 22:50:55 uur "ik steek je kapot". Verdachte zegt onder andere diverse keren "doe maar, kom maar, steek mij maar" en soortgelijke zinnen. De echtgenoot zegt nogmaals "ik steek je kapot". Om 22:52:32 uur zegt de echtgenoot "ik pak een pistool", "boven, die heb ik boven, boven op zolder". Verdachte zegt "schiet dan". Vervolgens is alleen achtergrondruis te horen en om 22:53:45 klinkt de ruzie verder weg. Tussen 22:58:42 uur en 23:06:18 uur zijn verdachte en het latere slachtoffer te horen terwijl zij discussiëren over sleutels, maar dit is niet woordelijk te verstaan. Vervolgens is tussen 23:23:15 uur en 23:25:43 uur vooral achtergrondgeruis te horen. Om 23:25:10 uur zegt het latere slachtoffer iets, dit is kort en onverstaanbaar. Direct hierna is een harde knal te horen, vermoedelijk het geluid van een schot, gevolgd door harde schreeuwen van pijn. Verdachte roept onder andere iets als “nou mij bellen ook” en “teringzak”. Om 23:25:28 uur komt verdachte door de voordeur op haar sokken de woning uit.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden geen beroep op noodweer rechtvaardigen. De rechtbank overweegt daartoe dat de bedreigingen door het latere slachtoffer ongeveer een halfuur voorafgaand aan het schietmoment zijn geuit. Dit is ook het moment waarop verdachte volgens haar met het mes is gesneden door haar echtgenoot. Verdachte is naar eigen zeggen vervolgens naar boven gegaan en later weer naar beneden gegaan en naar de keuken gelopen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat haar echtgenoot geen mes meer in zijn handen had toen zij vlak voor het schietmoment in de keuken stonden. Waaruit de dreiging vanuit haar echtgenoot op dat moment precies bestond, behalve dat hij dichtbij stond en een dreigende houding had, is onduidelijk gebleven. Ook is op de beelden vlak voor het schietmoment geen ruzie tussen verdachte en het slachtoffer te horen, terwijl eerdere bedreigingen wel duidelijk hoorbaar waren. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een (onmiddellijk dreigend gevaar voor een) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer en noodweerexces, wordt verworpen.
De rechtbank overweegt verder niet aannemelijk is geworden dat verdachte redelijkerwijs mocht menen dat zij zich moest verdedigen op de wijze zoals zij heeft gedaan, omdat zij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Het beroep op putatief noodweer(exces) wordt eveneens verworpen.
Er zijn geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of van verdachte uitsluiten.
Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 500 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 240 uren gevorderd, te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens verdachte bepleit geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van haar echtgenoot, door een kogel in zijn heup te schieten. Zij heeft door op hem te schieten het risico gelopen hem (zeer) ernstig te verwonden. De rechtbank kan weliswaar niet wettig en overtuigend bewezen verklaren dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, maar uit de diverse verklaringen lijkt wel te kunnen worden opgemaakt dat het heupbot van het slachtoffer door de impact is gespleten, dat de kogel voor altijd in zijn lichaam zal achterblijven en dat hij langere tijd heeft moeten revalideren. Dat het slachtoffer niet nog ernstiger letsel heeft opgelopen, is niet aan het handelen van verdachte te danken. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan wapenbezit, waaronder vuurwapens. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
De rechtbank overweegt dat de ernst van de gepleegde feiten een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De rechtbank weegt echter in het voordeel van verdachte mee dat sinds het tijdstip waarop de door haar gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgevonden geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. De redelijke termijn is ook overschreven en daar zal de rechtbank ook in strafmatigende zin rekening mee houden. Verder heeft verdachte aangegeven dat de verhouding tussen verdachte en haar echtgenoot snel weer is genormaliseerd en dat zij hun relatie en leven samen hebben voortgezet. Verdachte heeft vaardigheidscursussen gevolgd en de betrokken hulpverleningsinstanties hebben aangegeven dat op dit moment sprake is van rust en stabiliteit. De reclassering schat het recidiverisico in als laag en ziet geen noodzaak tot verdere reclasseringsinterventies. Verder ziet de rechtbank dat het slachtoffer zich ook niet onbetuigd heeft gelaten in de escalatie van het conflict met verdachte. Het slachtoffer heeft zich voorafgaand aan het schietmoment gewelddadig en bedreigend naar verdachte geuit, waarbij hij haar in ieder geval heeft geslagen.
De rechtbank volgt de eis van de officier van justitie en legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 500 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een taakstraf op voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.

Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 57, 302, 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het onder 1 meer subsidiair en onder 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1 meer subsidiair
poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot;
feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, met uitzondering van onderdeel 2º of onderdeel 7º, meermalen gepleegd;
feit 3
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straffen:
een gevangenisstrafvoor de duur van 540 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 500 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
een taakstrafvoor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte, met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. van der Hilst, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. E.C.L. Pechaczek, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Warners, griffier,
en is uitgesproken op 25 april 2025.