ECLI:NL:RBOBR:2025:2460

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
01.353670.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling, diefstal en winkeldiefstal met bijzondere voorwaarden

Op 25 april 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, diefstal en winkeldiefstal. De verdachte is veroordeeld voor het steken van het slachtoffer met een mes tijdens een vechtpartij op 4 november 2024 in Eindhoven. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er opzet was op de dood van het slachtoffer. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, diefstal van een telefoon en winkeldiefstal van kleding. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en koppelde hieraan bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht bij de reclassering en een verbod op het gebruik van drugs en alcohol. Daarnaast moet de verdachte schadevergoeding betalen aan het slachtoffer van het geweldsdelict. De uitspraak volgde na een zitting op 11 april 2025, waar de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in haar oordeel meegenomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.353670.24
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 20.001052.22
Datum uitspraak: 25 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1981]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat van de zijde van verdachte/veroordeelde (hierna te noemen: verdachte) naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 december 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 4 november 2024 te Eindhoven
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans om aan die [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de schouder en/of hals en/of heup en/of hand heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
hij op of omstreeks 4 november 2024 te Eindhoven
een telefoon (met bijbehorende beveiligingscode), in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 1] een mes op de keel te zetten en hem de woorden toe te voegen "Geef mij nu de code";
feit 3:
hij op of omstreeks 4 november 2024 te Eindhoven
kleding (twee joggingbroeken, twee hoody's, twee sweaters en een t-shirt, allen van het merk Malelions), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan kledingzaak [slachtoffer 2] (gevestigd te [adres 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 20.001052.22 is aangebracht bij vordering van 19 december 2024. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 1 maart 2023. De vordering is in het digitale dossier gevoegd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs en bewijsoverwegingen.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft met betrekking tot feit 2 partiële vrijspraak gevorderd van het geweld.
De officier van justitie acht de poging doodslag van feit 1, de diefstal van feit 2 en de winkeldiefstal van feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit van feit 1 omdat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte aangever heeft gestoken met een mes.
Voor het geval de rechtbank daarover anders oordeelt, dan heeft de verdediging bepleit dat poging doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, maar enkel de poging tot zware mishandeling.
Het oordeel van de rechtbank.
Feit 1.
Vrijspraak poging doodslag.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt het volgende.
Er heeft op 4 november 2024 in Eindhoven een vechtpartij plaatsgevonden tussen verdachte en aangever. Er was minstens één mes betrokken, dat verdachte naar eigen zeggen bij zich had en dat hij later heeft weggegooid. Dat mes is teruggevonden en het bleek te gaan om een kartelmes.
Van de vechtpartij zijn camerabeelden opgenomen. De camera was een behoorlijk eind verwijderd van de plaats delict.
Op deze camerabeelden heeft de rechtbank kunnen waarnemen dat verdachte en aangever met elkaar gevochten hebben, maar de rechtbank heeft niet kunnen waarnemen op welke wijze aangever de verwondingen heeft opgelopen en ook niet of en zo ja, op welke wijze verdachte het slachtoffer heeft gestoken.
Wel is komen vast te staan dat aangever verwondingen heeft opgelopen en veel bloed heeft verloren. In die toestand heeft aangever zich op het politiebureau gemeld. De verwondingen zaten op de schouder, de heup en de hand van aangever.
De rechtbank dient als eerste de vraag te beantwoorden of verdachte aangever [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken en op die manier geprobeerd heeft hem opzettelijk van het leven te beroven. Zoals hierna onder ‘poging tot zware mishandeling’ nader uiteengezet zal worden, komt de rechtbank wel tot de conclusie dat verdachte aangever [slachtoffer 1] heeft gestoken met een mes. Dit op zichzelf is echter onvoldoende voor een veroordeling voor poging doodslag. Daarvoor is vereist dat verdachte opzet moet hebben gehad op de dood van het slachtoffer, al dan niet in voorwaardelijke zin.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de mogelijke dood van aangever [slachtoffer 1] – is aanwezig als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is gelet op de feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat door het handelen van verdachte sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever. De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie over de exacte aard van de verwondingen en de wijze waarop deze zijn toegebracht om te kunnen vaststellen dat deze aanmerkelijke kans op overlijden aanwezig is geweest. In het bijzonder speelt daarbij mee dat niet is gebleken dat het slachtoffer ook in zijn hals is gestoken, zoals wel in de tenlastelegging staat. De rechtbank zal verdachte daarom van de poging tot doodslag, zoals onder feit 1 is ten laste gelegd, vrijspreken.
Feit 1 impliciet subsidiair, feit 2 en 3.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, genummerd PL2100-2024244476, gesloten op 5 februari 2025, aantal doorgenummerde pagina’s: 132.
Gebezigde bewijsmiddelen feit 1.
1) Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2025, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 4 november 2024 was ik nabij het treinstation van Eindhoven. Ik had die dag een kartelmes op zak. Ik was onder invloed van alcohol en drugs. Ik had daar ter plaatse een conflict met [slachtoffer 1] . Wij hebben gevochten. Wij zijn op de grond beland. Later, toen de politie kwam, heb ik het mes weggegooid.
2) Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 5 november 2024, p. 15 ev, voor zover inhoudende:Pleegdatum/tijd: Tussen maandag 4 november 2024 om 22:05 uur en maandag 4 november 2024 om 22:08 uur
Vandaag maandag 4 november 2024, zag ik een groep bekende gasten staan. Dit was op het station centrum in Eindhoven.
(…)
Ik zag dat [verdachte] op mij af kwam lopen. Hij kwam om mij heen hangen, soort van knuffelen. Ik voelde dat [verdachte] mijn mobiele telefoon uit mijn borstzak pakte. Daarna vroeg [verdachte] wat de code van mijn mobiele telefoon was. Mijn mobiele telefoon is een Oppo Reno6. (...) Ik zag dat hij met een mes op mij af kwam gelopen. (...)
Ik probeerde los te komen van [verdachte] en hierdoor werd het een vechtpartij. We kwamen in een worsteling terecht waardoor ik uiteindelijk op de grond viel. (...).Tijdens de vechtpartij op de grond werd ik meerdere keren gestoken door [verdachte] met het mes wat hij nog steeds vast had.
3) Proces-verbaal van bevindingen van 5 november 2024, p. 27 ev, voor zover inhoudende:Op maandag 4 november 2024 waren wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , belast met de
incidenten afhandeling in Eindhoven.
Wij hoorden dat de melding als volgt was: voor de ingang van het hoofdbureau in Eindhoven, gelegen aan de Mathildelaan 4, staat een man voor de deur die zegt drie keer te zijn gestoken.
(...)
Wij hoorden dat het slachtoffer daadwerkelijk gewond was en flink bloedverlies had. Wij hoorden dat het slachtoffer letsel had aan zijn vinger, zijn schouder en aan zijn zij. (...)
Wij hoorden dat de verdachte gekleed was in een groen trainingspak en
rasta haar had. Wij hoorden dat de verdachte betrof [verdachte] .
(...)
4) Proces-verbaal van bevindingen van 4 november 2024, p. 31, voor zover inhoudende:Op maandag 4 november 2024, omstreeks 22.12 uur, kwamen wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , ter plaatsen aan de voorzijde van het hoofdbureau, gelegen aan de Mathildelaan 4 te Eindhoven. Hier zagen wij voor de deur een man staan. Wij zagen dat de man op ons af kwam lopen. Wij zagen dat zijn rechterhand behoorlijk bebloed was.
(…)
Wij zagen dat hij op de bovenkant van zijn rechterhand tussen duim en wijsvinger een snee van ongeveer 4 centimeter lang had. Wij zagen dat de snee flink open stond.
(...)
Wij hebben het slachtoffer direct bekeken op meerdere verwondingen en zagen dat hij op zijn linkerschouder dan wel arm een snee van ongeveer 2 a 3 centimeter. (…) Wij zagen dat hij een vergelijkbare verwonding had in zijn rechterzij.
5) Proces-verbaal van bevindingen van 4 november 2024, p. 37 voor zover inhoudende:Ik werd door een collega gewezen op een aangetroffen mes. Ik zag dat het mes in de hoek van een portiek lag van [naam bedrijf] gelegen aan de [adres 2] te Eindhoven.
(...)
Ik zag dat het een steakmes betrof met een zwart handvat.
6) Proces-verbaal van bevindingen van 6 november 2024, p. 51, voor zover inhoudende:Ik bekeek de camerabeelden die beschikbaar waren gesteld door de Regionale Toezicht Ruimte (RTR) van de gemeente Eindhoven. Ik zag dat de beelden in kleur waren opgenomen, van goede kwaliteit waren, voorzien van datum en tijd weergave en dat er de mogelijkheid in het beeld zat om in en uit te zoomen.
Camera EHV05.1 Stationsplein Fietsenst:
(...)
Ik zag dat het slachtoffer op de grond viel en dat de verdachte het slachtoffer vasthield. Vervolgens zag ik dat het slachtoffer op probeerde te staan maar direct weer op de grond geduwd werd door de verdachte. (...) Ik zag dat de verdachte korte bewegingen maakte met zijn arm in de richting van het slachtoffer, dit leek op steek bewegingen door de zeer korte en snelle bewegingen van de arm van de verdachte.
7) Schriftelijk bescheid, zijnde medische informatie van medewerkers van het Catharina Ziekenhuis Eindhoven over [slachtoffer 1] , periode 1-11-2024 tm 26-11-2024, p. 119-120, voor zover inhoudende:
-steekverwonding rechterduim en linkerschouder zonder verder (pees)letsel;
-wonden verdoofd, gespoeld, schoongemaakt en gesloten middels surgipro 3.0: tweemaal linkerschouder, eenmaal rechterduim. (…)
Second survey:
- schouder links: (…) oppervlakkige steekverwonding. (…) Ongeveer 2 cm. (…)
- flank rechts: oppervlakkige snijverwonding/schaafverwonding, niet-abdominale steekverwonding.
-hand rechts: (…) steekwond van 1 cm, diepte niet goed in te schatten. (…) Geen peesletsel, neurovasculair intact.
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte aangever [slachtoffer 1] met een mes in de schouder, heup en hand heeft gestoken. De aangever heeft letsel dat past bij het steken en snijden met een mes. De aangever kwam hevig bloedend aan bij het politiebureau, zeer kort nadat het incident met de verdachte had plaatsgevonden. Over het steken verklaart de verdachte bij de rechter-commissaris dat hij hem zeker niet opzettelijk gestoken heeft, als hij al gestoken is. De verdachte heeft echter wel erkend dat hij een mes bij zich had, dat hij dat ook getrokken heeft tijdens de ruzie met de aangever en dat hij dat mes heeft weggegooid vlak voordat hij werd aangehouden. De rechtbank is er dan ook van overtuigd dat de verdachte het hiervoor beschreven letsel bij aangever heeft veroorzaakt met een mes.
De volgende vraag die de rechtbank zal moeten beantwoorden is of door het handelen van de verdachte sprake is van een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank antwoordt die vraag bevestigend.
Het handelen van de verdachte kan naar de uiterlijke verschijningsvorm ervan worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder meegewogen de aard van het letsel van aangever en de plekken waar hij is geraakt. Door tijdens een gevecht of worsteling meerdere keren op iemand in te steken met een zeer scherp en puntig voorwerp is er een geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat daardoor vitale organen beschadigd raken.
Feit 2.
Verdachte bekent de diefstal van de telefoon en de rechtbank acht dit ook bewezen. Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank het geweld in feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen en zij zal verdachte van dat onderdeel vrijspreken.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen met betrekking tot de diefstal van de telefoon van aangever.
  • De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2025;
  • Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 5 november 2024, p. 15, voor zover het betreft het pakken van de mobiele telefoon uit zijn borstzak.
Feit 3.
De diefstal van kledingstukken wordt eveneens bekend door verdachte. Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen.
  • De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2025;
  • Het proces-verbaal van aangifte door [naam] van 5 november 2024, p. 60.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
feit 1
op 4 november 2024 te Eindhoven
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in de schouder en heup en hand heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 4 november 2024 te Eindhoven
een telefoon die aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 3
op 4 november 2024 te Eindhoven
kleding (twee joggingbroeken, twee hoody's, twee sweaters en een t-shirt, allen van het merk Malelions), die aan kledingzaak [slachtoffer 2] (gevestigd te [adres 1] ), toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de oplegging gevorderd van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering is geadviseerd in het rapport van 4 maart 2025.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de ondergane voorlopige hechtenis. Ook wanneer de rechtbank tot bewezenverklaring van poging zware mishandeling komt, rechtvaardigen de feiten 1 tot en met 3, gelet op vergelijkbare zaken, niet een nog langere onvoorwaardelijke vrijheidsstraf dan die de verdachte nu in voorarrest heeft ondergaan.
De raadsman heeft om opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis verzocht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling door het slachtoffer met een mes te steken. Verdachte verkeerde op dat moment onder invloed van alcohol en drugs, waarvan hij de negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen. Desondanks heeft hij die stoffen toch gebruikt. Het is niet dankzij verdachte dat het bij een poging is gebleven, want het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen had veel zwaarder kunnen zijn. Het handelen van verdachte en de gevolgen ervan hebben bij het slachtoffer veel onrust en stress teweeggebracht, wat niet ten goede komt aan zijn hulpverleningstraject. Ook heeft hij nog altijd pijn aan zijn hand.
Verdachte heeft die dag ook een telefoon van het slachtoffer weggenomen en hij heeft zich schuldig gemaakt aan een brutale winkeldiefstal, waarbij hij dure kleding heeft meegenomen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen, niet zijnde een vuurwapen, is een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden. In de onderhavige zaak gaat het om een poging daartoe.
Het oriëntatiepunt voor een winkeldiefstal met veelvuldige recidive is een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
De rechtbank heeft rekening gehouden met een uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 7 maart 2025 met betrekking tot de verdachte. Daaruit volgt dat verdachte voorafgaand aan het begaan van de bewezen verklaarde feiten veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten, onder meer tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen en tweemaal tot de ISD-maatregel. Deze eerdere veroordelingen waren ten tijde van de bewezen verklaarde feiten onherroepelijk. De veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. Er is derhalve sprake van veelvuldige recidive. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting. Evenals de diefstal van de telefoon die de rechtbank heeft bewezen verklaard.
Uit het door de reclassering over de persoon van verdachte uitgebrachte rapport van 4 maart 2025 is gebleken dat na het wegvallen van de stabiliteit van de ISD verdachte relatief snel is teruggevallen in middelengebruik. Daarvóór had hij met hulp van begeleiders veel bereikt op het gebied van wonen en werk. Hoewel er bij de reclassering twijfels zijn over de vraag of een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden hem van recidive kan weerhouden, komt zij toch tot dat advies. Ook de rechtbank heeft zorgen over het snelle terugvallen in middelengebruik en crimineel gedrag, maar de rechtbank is, evenals de officier van justitie, van oordeel dat verplichte betrokkenheid van de reclassering gedurende een lange proeftijd zijn persoonlijke omstandigheden mogelijk weer een positieve wending kunnen geven. Ter voorkoming van recidive is het essentieel dat verdachte niet opnieuw terugvalt in middelengebruik. Het is de verwachting van de rechtbank dat de betrokkenheid van de reclassering hier behulpzaam bij kan zijn. Ter terechtzitting heeft verdachte laten zien dat hij zeer goed weet wat hij te verliezen heeft bij nog een terugval en ook dat Eindhoven niet de omgeving is waar hij zijn verdere toekomst wil opbouwen.
De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
De rechtbank zal van deze straf een gedeelte van 9 maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank komt immers niet tot bewezenverklaring van de poging doodslag en de rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Gezien de veroordeling tot voormelde gevangenisstraf wijst de rechtbank het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij geheel toewijsbaar. Dit komt neer op een bedrag van € 229,80 materiële schade en € 3.500,- immateriële schade.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering omdat vrijspraak van feit 1 dient te volgen. In het geval de rechtbank toch tot enige bewezenverklaring van feit 1 komt, dan heeft de verdediging bepleit de toewijzing van de immateriële schade te matigen tot een bedrag van maximaal € 1.000,-. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het onder feit 1 bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,- en materiële schadevergoeding tot het gevorderde bedrag van € 229,80.
De vergoeding van materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 09 april 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
De vergoeding van de immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot immateriële schadevergoeding voor zover dit het toegewezen bedrag overstijgt. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering in zoverre zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt de verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
De vergoeding van materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 09 april 2025 tot aan de dag der algehele voldoening
De vergoeding van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 20.001052.22.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan, zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 302, 310 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart feit 1 impliciet primair niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1: poging tot zware mishandeling;
feit 2: diefstal;
feit 3: diefstal.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel.
(ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3:)
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
9 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 3 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de verslavingsreclassering van Novadic-Kentron op het adres dr. Poletlaan 74-76 te Eindhoven. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- dat de veroordeelde verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- dat de veroordeelde zich laat behandelen door de ambulante verslavingszorg van Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- dat de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Hierbij gelden als voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
- meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
ten aanzien van feit 1:
 legt aan de verdachte op de
verplichting tot betalingaan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van
€ 1.229,80.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 22 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 229,80 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 09 april 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 04 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 1.229,80, bestaande uit € 229,80 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 09 april 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 04 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de (proces)kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
bepaalt dat indien en voor zover verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 maart 2023, gewezen onder parketnummer
20-001052-22, te weten: een taakstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis.
wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. E.C.L. Pechaczek en mr. A. van der Hilst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 25 april 2025.