ECLI:NL:RBOBR:2025:2502

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
47780
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor voorbereidingshandelingen voor moord en gevangenisstraf voor explosie met gemeen gevaar voor goederen

Op 25 april 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van voorbereidingshandelingen voor moord en het opzettelijk teweegbrengen van een explosie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de voorbereidingshandelingen voor moord, omdat niet met de vereiste mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte de intentie had om een ander van het leven te beroven. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een explosie, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De explosie vond plaats op 12 mei 2024, toen een vuurwerkbom werd gegooid bij de voordeur van een woning in Geffen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de benadeelde partij. De rechtbank oordeelde dat de explosie aanzienlijke schade had veroorzaakt en gevoelens van onveiligheid had opgeroepen in de omgeving. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van 2.500 euro aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.172573.24
Datum uitspraak: 25 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1990]
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 augustus 2024, 4 november 2024, 15 januari 2025 en 11 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 juli 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 4 november 2024 op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering is aangepast, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2024 tot en met 24 mei 2024 te Oss
en/of te Geffen, in elk geval in Nederland,
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving
een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord als
bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk
- een of meer voorwerpen, te weten een vuurwapen en/of (bijbehorende)
munitie en/of een of meer met een 3d printer vervaardigde delen van een
(vuur)wapen, en/of
- een voertuig, te weten een BMW voorzien van kenteken [kenteken] en/of
- informatie met betrekking tot de verblijfplaats van [slachtoffer 1] ,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of
uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 24 mei 2024 te Geffen
- een wapen van categorie III, onder 1, te weten een pistool van het merk Walther, type P22, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen, en/of
- munitie van categorie III, te weten 49, in elk geval een aantal, centraalvuur knalpatronen en/of 9, in elk geval een aantal, centraalvuur pepperpatronen en/of 1 centraalvuur kogelpatroon,

voorhanden heeft gehad;

T.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te Geffen, gemeente Oss, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of opzettelijk brand heeft gesticht in/aan/nabij een woning gelegen aan de [adres 2] te Geffen
door opzettelijk
- een of meerdere cobra(‘s), althans een explosief voorwerp, aan/op een of meer butaangasfles(sen) te tapen/vast te plakken/te bevestigen en/of
- die butaangasfles(sen) met daarop/daaraan een of meerdere cobra(‘s), althans een explosief voorwerp, voor de voordeur, althans in de directe nabijheid, van de woning aan de [adres 2] te plaatsen en/of
- (vervolgens) die cobra(‘s), althans een explosief voorwerp, met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of tot ontbranding/ontploffing te brengen
terwijl daarvan gemeen gevaar voor aangrenzende en/of omliggende woning(en) en/of aldaar geparkeerde auto(‘s) in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was
en/of
levensgevaar althans gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in voornoemde woning bevindende personen, te weten onder andere [slachtoffer 2] en/of haar zoon, en/of anderen zich in aangrenzende/omliggende woningen bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 12 mei 2024 te Geffen, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of opzettelijk brand heeft gesticht in/aan/nabij een woning gelegen aan de [adres 2] te Geffen door opzettelijk
- een of meerdere cobra(‘s), althans een explosief voorwerp, aan/op een of meer butaangasfles(sen) te tapen/vast te plakken/te bevestigen en/of
- die butaangasfles(sen) met daarop/daaraan een of meerdere cobra(‘s), althans een explosief voorwerp, voor de voordeur, althans in de directe nabijheid, van de woning aan de [adres 2] te plaatsen en/of
- (vervolgens) die cobra(‘s), althans een explosief voorwerp, met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of tot ontbranding/ontploffing te brengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor aangrenzende en/of omliggende woning(en) en/of aldaar geparkeerde auto(‘s) in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was
en/of levensgevaar althans gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in voornoemde woning bevindende personen, te weten onder andere [slachtoffer 2] en/of haar zoon, en/of anderen zich in aangrenzende/omliggende woningen bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was,
welk hiervoor omschreven feit verdachte, op of omstreeks 12 mei 2024 te Geffen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben uitgelokt door giften en/of beloften en/of misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- op 12 mei 2024 omstreeks 22:44 uur via Whatsapp tegen die [medeverdachte 1] gezegd: “Bro, iemand gaat je bellen, komt van mij. Kijken of je fit bent. Beginnen klein”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- die [medeverdachte 1] een locatie van een adres gegeven/gestuurd (te weten het adres van [verdachte] ) en/of (vervolgens) aan die [medeverdachte 1] gevraagd naar die woning toe te gaan en/of
- dreigend tegen die [medeverdachte 1] gezegd: “gooi die twee cobra’s tegen het huis van die vrouw” en/of “als je dat niet doet, krijg je problemen met mij” en/of “als jij dit tegen iemand zegt, worden de problemen heel groot” en/of “ik heb een pistool”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- met die [medeverdachte 1] afspraken gemaakt over de locatie van voornoemde brandstichting en/of ontploffing en/of
- met die [medeverdachte 1] afspraken gemaakt over de wijze waarop voornoemde brandstichting en/of ontploffing moest plaatsvinden en/of
- die [medeverdachte 1] een of meerdere gasfles(sen) met daaraan vast getaped/vastgepakt een of meerdere cobra(‘s), althans een explosief voorwerp, gegeven en/of
- de hoogte van de beloning afgesproken met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 1] betaald voor het uitvoeren van voornoemde brandstichting en/of ontploffing.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar haar schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld dat alle drie de (primair) ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Wel heeft de officier van justitie ten aanzien van feit 1 partiële vrijspraak gevorderd voor zover de dagvaarding ziet op a. een of meer met een 3D-printer vervaardigde delen van een (vuur)wapen en b. een voertuig, te weten een BMW voorzien van kenteken [kenteken] .
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op de in de pleitnota genoemde gronden vrijspraak bepleit van feit 1. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit ter zake van levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Voor het ten laste gelegde onder feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

De bewijsmiddelen.

Feit 2
Aangezien verdachte het ten laste gelegde onder feit 2 heeft bekend en er namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van aanhouding van verdachte [verdachte] van 24 mei 2024, p. 56;
Een proces-verbaal van binnentreden in woning van 24 mei 2024, p. 553;
Een proces-verbaal van onderzoek wapen van 2 juli 2024, p. 570;
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 13 augustus 2024,
p. 89.
Feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde onder feit 3 primair. Dat volgt uit de feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit de hieronder uitgewerkte bewijsmiddelen. Na de weergave van de bewijsmiddelen zal de rechtbank nog enkele bijzondere overwegingen wijden aan het bewijs. Omwille van de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank hierbij een andere volgorde hanteren.
1. Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 13 mei 2024, p. 246, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Pleegdatum/tijd: op 12 mei 2024 om 23:58 uur.
Ik doe aangifte van vernieling. De deur is kapot en alle ramen zijn eruit geblazen. Ik zat met [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] op de bank bij mij thuis aan de [adres 2] te Geffen. Rond 00.00 uur hoorden wij een hele harde knal. Ik zag in de hal kapot glas.
2) Een proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 2] Geffen) van 20 juni 2024, p. 275, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 13 mei 2024 omstreeks 01:45 uur kwamen wij, naar aanleiding van een melding van een explosie, voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres 2] , [adres 2] te Geffen.
Bevindingen
De voordeur was voorzien van vier ruiten onder elkaar. Wij zagen dat de onderste ruit van deze vier ruiten beschadigd was. De ruit betrof dubbel glas, waarvan beide ruiten beschadigd waren. Wij zagen dat er een gat was in beide ruiten en de glas in de sponning gebarsten was. In het hout van de deur, onder de onderste ruit, zagen wij tevens op verschillende plaatsen beschadigingen. Wij zagen ter hoogte van de deurgreep tevens een beschadiging, in de vorm van een barst, waarin zich ogenschijnlijk kartonrest bevond.
In de hal van de woning zagen wij dat de vloer bezaaid was met glas. Wij zagen dat de glassplinters zich voornamelijk aan de binnenzijde van de woning bevonden. Dit past in het beeld dat er krachtsinwerking vanaf de buitenzijde had plaatsgevonden. Op de stoep, ter hoogte van de scheiding tussen de voortuinen van huisnummer [nummer 1] en [nummer 2] , zagen wij twee metalen fragmenten. Wij zagen dat een fragment was voorzien van een etiket waaruit wij opmaakten dat het afkomstig was van een butaan gasfles. Wij zagen dat aan het fragment een cirkelvormig onderdeel zat, wat vermoedelijk de bodem van een gasfles was geweest. Wij zagen dat het andere fragment een spuitdop betrof. Ter hoogte van huisnummer [nummer 3] , op de openbare weg, zagen wij eenzelfde fragment met etiket van een butaan gasfles. Dit fragment bevond zich op circa 17 meter afstand van de voordeur van de woning met huisnummer [nummer 2] . In de nabije omgeving werden door ons meerdere, kleinere, fragmenten, vermoedelijk afkomstig van een butaan gasfles, aangetroffen. Wij troffen twee spuitdoppen aan. Vermoedelijk is gebruik gemaakt van ten minste twee butaan gasflessen.
De fragmenten werden door ons veiliggesteld en voorzien van Spoor Identificatie Nummer (SIN) AARD1277NL.
In de betegelde voortuin van de woning met huisnummer [nummer 2] zagen wij een blauwkleurig afdekdopje. In de voortuin van huisnummer [nummer 1] zagen wij, in een bosschage, een tweede blauwkleurig afdekdopje (zie foto 17 en 18). Beide doppen herkenden wij aan het formaat en kleur als zijnde mogelijk van een cobra 6 (2G). In het intacte dopje zagen wij de (fabrieksmatig aangebrachte) inscriptie "26".
Wij zagen dat zich in de nabije omgeving van de plaats van impact, meerdere restanten van een explosief bevonden. Wij zagen dat dit karton betrof, deels voorzien van etiket. Deze restanten werden door ons verzameld en bekeken. Wij zagen op enkele fragmenten herkenbare onderdelen van het etiket van het vuurwerk cobra
Gezien de aangetroffen restanten tape, karton (explosief etiket) en fragmenten van ten minste twee butaan gasflessen, is het mogelijk dat een zelfgemaakt explosief was gefabriceerd waarbij vuurwerk (Cobra) aan twee flessen met butaangas was bevestigd. Butaangas is bij kamertemperatuur gasvormig, waardoor dit niet direct een ontbrandbare vloeistof betrof, maar vermoedelijk is toegevoegd voor de vergroting van de drukgolf. Dit tezamen betrof een Improvised Explosive Device (IED) .
Gemeen gevaar
De explosie had plaatsgevonden aan de voordeur van de woning [adres 2] . Tijdens dit incident was gemeen gevaar voor goederen te duchten.
3) Een proces-verbaal van conclusie onderzoek dactyloscopische sporen van 12 juni 2024, p. 323, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het dactyloscopisch vergelijkend onderzoek wordt binnen het laboratorium uitgevoerd met behulp van de door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde ACE-V methode (ISO17025:2017 onder registratienummer L640 TESTEN).
Bij dit onderzoek werd het voor vergelijking geschikte spoor, AARZ2980NL, vergeleken met de aangeleverde dactyloscopische getuigensignalement(en).
SIN AARZ2980NL
Spoortype: Dacty
Spooromschrijving: Vingerafdruk
Plaats veiligstellen: op fragment gasfles aard1277nl
4) Een rapport dactyloscopisch sporenonderzoek van 12 juni 2024, p. 325, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij de aanvraag werden de volgende gegevens vastgelegd:
Datum invoer zaak: 12-06-2024
Kenmerk aanvrager: 2024101812
Kenmerk Havank: D00023733DE-001-01-02a
Zaakskenmerk: 061206240001
Kenmerk spoor: AARZ2980NL
Het vergelijkend onderzoek in Havank heeft geleid tot individualisatie van het spoor op een persoon geregistreerd in Havank onder:
Biometrienummer: 310001518865
SKN-nummer: 7709188
De gegevens behorende bij dit biometrienummer staan vermeld in de tabel op pagina 5 van dit rapport.
Het spoor D00023733DE-001-01-02a vertoont een zeer grote mate van overeenkomst en geen verschillen van dactyloscopische aard met de afbeelding van de rechter pink van biometrienummer: 310001518865.
Twee dactyloscopisch onderzoekers zijn ervan overtuigd dat het spoor door deze donor is geplaatst. De kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurig ander persoon is verwaarloosbaar klein.
5) Een proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] van
26 augustus 2024, p. 157, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Vertel maar wat je aan de politie wilt vertellen.
A: Ik had die dag een belletje gekregen van een mattie van mij. Die mattie zei dat ik naar een adres moest gaan. Ik ga naar dat adres waar dat ding is gebeurd. Toen deed daar een meneer de deur open. Binnen vertelde de meneer dat ik van hem een stuk vuurwerk moest afsteken bij de deur van een vrouw.
A: Hij liep toen weg en ik dacht hij gaat iets pakken voor mijn mattie [alias] . Hij kwam terug met die Cobra's.
V: Met hoeveel Cobra's
A: Twee.
A: Ik moest die twee Cobra's tegen het huis van die vrouw aangooien
V: Wanneer ben jij naar de woning van die vrouw gegaan?
A: Gelijk. Ik was bij die meneer thuis en ging daarna direct naar het huis van de vrouw en gooide het.
A: Ik loop naar het huis van de vrouw, sta voor deur, gooi dat ding en ren gewoon weg.
V: Je zei: Ik ben naar dat huis gegaan en heb die Cobra's aangestoken. Hoe ging dat?
A: Hij had die Cobra's aan elkaar getapet.
V: Wat herinner je nog van de klap?
A: Een harde knal van de Cobra.
6) Een proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] van
27 augustus 2024, p. 166, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Leg dat Tikkie eens uit voor mij? Hoe gaat dat?
A:ik stuur naar hem een tikkie. Ik had voor de grap tegen [alias] gezegd. Doe maar 200 euro. En dat heeft hij toen betaald. Ik keek op mijn bankrekening en zag dat hij dat stuurde.
V: Van wie heb jij die 200 euro gekregen?
A: Van die meneer. Hij heeft dat direct naar mij gestuurd. Hij had mijn telefoonnummer van [alias] gekregen en zo heeft hij die 200 euro gestuurd.
V: De politie heeft in het onderzoek gekeken in bankrekeningen van de bank. Hierin heeft de politie gezien dat jij op 13 mei 2024, om 00:39 uur, dus 40 minuten na de ontploffing geld hebt gekregen van iemand. De politie heeft gezien dat jij 200 euro heeft gekregen van [verdachte] en dat hij hier de tekst 'Bedankt [medeverdachte 1] ' bij heeft geschreven. Vertel eens wie is [verdachte] ?
A: Juist, dat is dan die meneer zijn naam.
V: Zaten er nog andere dingen aan die cobra's?
A: Je hebt gelijk er zaten twee flesjes bij. Maar hij heeft dat toen aan elkaar vastgemaakt.
7) Een proces-verbaal van verhoor bij het kabinet rechter-commissaris van medeverdachte [medeverdachte 1] van 10 maart 2025 [2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op vragen van de raadsman van de verdachte [medeverdachte 2] :
Op welke manier zou hij jou gaan helpen?
Met geld. Ik zou 200 euro krijgen. Ik heb met [verdachte] over geld gesproken.
Kan je vertellen hoe dat daarbinnen ging?
Ik liep naar binnen. Ik moest het vuurwerk voor de deur gooien van een mevrouw.
Hoe is het gegaan met die betaling?
Ik heb een betaalverzoek gestuurd.
Op vragen van de raadsman van de verdachte [verdachte] :
Je kende die persoon die belde wel of niet?
Hij belde en ik kende hem vanaf het moment dat ik hem zag. Ik weet zijn naam nu.

De bewijsoverwegingen.

Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
In de nacht van 12 op 13 mei 2024 is er een vuurwerkbom aangestoken en vervolgens gegooid bij de voordeur van de woning aan de [adres 2] te Geffen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie en later ook bij de rechter-commissaris verklaard dat hij degene was die deze bom heeft aangestoken en gegooid. Op dat moment waren o.a. aangeefster [slachtoffer 2] en haar zoon in de woning aanwezig. Zij hoorden rond 00:00 uur een harde knal. Door de ontploffing was de voordeur zwaar beschadigd en lag er glas in de hal van de woning.
Feit 3
De betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1]
Anders dan de verdediging heeft bepleit, heeft de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] . De rechtbank zal deze verklaringen dan ook gebruiken voor het bewijs. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
De verklaringen van [medeverdachte 1] zijn op belangrijke onderdelen consistent en worden op een groot aantal wezenlijke onderdelen in afdoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen. Naar aanleiding van de ontploffing heeft de politie dactyloscopisch onderzoek verricht naar een onderdeel van (één van) de op de plaats delict aangetroffen gasfles(sen). Hierop is een vingerafdruk van verdachte aangetroffen. Deze gasfles heeft onderdeel uitgemaakt van de bom. Daarnaast is gebleken dat er op 13 mei 2024 te
00:39 uur, kort na het incident, vanaf de rekening van verdachte een bedrag van € 200,00 is overgeboekt naar de rekening van medeverdachte [medeverdachte 1] , met de omschrijving:
'Bedankt [medeverdachte 1] '.Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij dit bedrag als beloning heeft ontvangen voor het gooien van de bom en dat hij kort daarvoor de bom had gekregen van verdachte.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] betrouwbaar en daarmee – voor zover redengevend – bruikbaar voor bewijs.
Levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander
De rechtbank stelt voorop dat voldoende uit het dossier blijkt dat er gemeen gevaar voor goederen is ontstaan door de ontploffing. De vraag die de rechtbank verder moet beantwoorden is of er door de ontploffing ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt.
Om levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te kunnen aannemen, is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat een dergelijk gevaar te duchten was. En tevens dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Vaststaat dat er een zware ontploffing heeft plaatsgevonden. Die heeft geleid tot aanzienlijke schade aan voornamelijk de voordeur en de daar achtergelegen hal. Uit het dossier blijkt dat de bom bij de voordeur van de woning is gegooid en de ontploffing rond middernacht heeft plaatsgevonden. Er waren geen personen in de hal aanwezig en op straat was niemand aanwezig, behalve de medeverdachte. Nabij de voordeur en in de directe omgeving hiervan waren weliswaar glasscherven aanwezig als gevolg van de ontploffing, maar de rechtbank is van oordeel dat onder deze concrete feiten en omstandigheden
– namelijk de tijd, plaats en wijze van uitvoering van de ontploffing – niet kan worden gesteld dat voor verdachte en zijn medeverdachte in redelijkheid voorzienbaar was dat deze ontploffing aan één of meer derden zwaar lichamelijk letsel of erger teweeg had kunnen brengen. Verdachte zal daarom ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Medeplegen
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het handelen van verdachte aangemerkt kan worden als medeplegen.
De rechtbank stelt vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] de opdracht van verdachte heeft gekregen om een bom bij de voordeur van de woning van aangeefster te gooien. De bom is door verdachte zelf in elkaar gezet, en hij heeft die vervolgens aan medeverdachte [medeverdachte 1] overhandigd. Ook heeft hij medeverdachte [medeverdachte 1] verteld waar hij de bom diende te gooien. Bovendien heeft verdachte voorafgaand aan het uitvoeren van de ontploffing aan medeverdachte [medeverdachte 1] een beloning in het vooruitzicht gesteld en heeft hij deze beloning kort na de ontploffing ook verstrekt. De communicatie is voorafgaand aan de ontmoeting tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] verlopen via een derde, te weten medeverdachte Heidendal.
De bijdrage van verdachte, zoals hiervoor uiteengezet, is van voldoende gewicht om te kunnen spreken van een volledige, nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is daarom van oordeel dat medeplegen kan worden bewezen.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een explosie, terwijl gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

Vrijspraak feit 1

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op grond van artikel 46 van het wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld strafbaar (onder meer) wanneer de dader opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft.
Met ‘dat misdrijf’ in artikel 46 Sr wordt gedoeld op het misdrijf dat volgens de dagvaarding is voorbereid en dus niet op de voorbereiding zelf. Dat misdrijf moet met voldoende bepaaldheid blijken, maar niet is vereist dat de tijd, plaats en de wijze van uitvoering (al) vaststaat.
Uit de rechtspraak over dit artikel blijkt dat moet worden beoordeeld of de voorbereidingsmiddelen naar hun uiterlijke verschijningsvorm in een voldoende concrete mate bestemd zijn tot het begaan van het misdrijf als bedoeld in artikel 46, eerste lid, 1 Sr. Dit houdt in dat beoordeeld moet worden of deze middelen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van de middelen voor ogen had.
Verdachte heeft verklaard dat hij slechts een gesprek wilde voeren met [slachtoffer 1] , en verder geen kwade bedoelingen had.
Vastgesteld kan worden dat verdachte in het bezit was van een wapen, een gaspistool. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij hier een functionerend vuurwapen van wilde maken.
Uit het dossier blijkt verder dat verdachte op zoek is geweest naar [slachtoffer 1] , en dat hij daarbij bereid was om hier een aanzienlijk geldbedrag voor te geven.
In een telefoongesprek zegt de toenmalige vriendin van verdachte dat
“ [slachtoffer 1] sowieso kapot gaat”,waarop verdachte reageert met “
Dat is nog soft uitgedrukt wat je nu zegt
.
In een ander chatgesprek zegt verdachte: “
Kom lokken die [slachtoffer 1] a.u.b. ergens heen
.Daarnaast wordt in een ander telefoongesprek door verdachte gezegd dat aangeefster [slachtoffer 2] een “
kankersnitch” is.
Daar komt bij dat verdachte – gelet op het bewezenverklaarde onder feit 3 – een vuurwerkbom heeft laten gooien bij de woning van [slachtoffer 2] , een vriendin van [slachtoffer 1] .
Uit bovenstaande leidt de rechtbank af dat verdachte, anders dan hij stelt, op agressieve wijze met [slachtoffer 1] in contact wilde komen en bereid was hiervoor een vergaande mate van agressie toe te passen, waaronder het laten gooien van een bom bij een woning van een vriendin van [slachtoffer 1] .
Desalniettemin kan de rechtbank op basis van het dossier niet met de wettelijk vereiste mate van zekerheid vaststellen dat verdachte aldus ook daadwerkelijk de intentie heeft gehad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven en dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen bestemd waren voor dit doel.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van feit 2:
op 24 mei 2024 te Geffen
- een wapen van categorie III, onder 1, te weten een pistool van het merk Walther, type P22, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen, en
- munitie van categorie III, te weten 49 centraalvuur knalpatronen en 9 centraalvuur pepperpatronen en 1 centraalvuur kogelpatroon,

voorhanden heeft gehad;

Ten aanzien van feit 3:
op of omstreeks 12 mei 2024 te Geffen, gemeente Oss,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht nabij een woning gelegen aan de [adres 2] te Geffen
door opzettelijk
- cobra‘s aan butaangasflessen te tapen en
- die butaangasflessen met daaraan cobra‘s, voor de voordeur van de woning aan de [adres 2] te plaatsen en
- (vervolgens) die cobra‘s aan te steken en tot ontploffing te brengen,

terwijl daarvan gemeen gevaar voor aangrenzende en/of omliggende woning(en) en/of aldaar geparkeerde auto’s te duchten was.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van
  • een contactverbod met aangeefster [slachtoffer 1] in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, voor de duur van vijf jaren, met 30 dagen vervangende hechtenis bij elke overtreding met een maximum van zes maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om verdachte, mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf – conform het advies van de reclassering – op te leggen. De raadsman heeft verder verzocht af te zien van het opleggen van een locatie- en/of contactverbod met [slachtoffer 1] .
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het teweeg brengen van een ontploffing door zijn mededader een vuurwerkbom bij een woning te laten gooien. Ook heeft hij de bom in elkaar gezet en heeft hij medeverdachte [medeverdachte 1] een beloning gegeven voor het gooien van de bom. De ontploffing had een harde knal en flinke materiële schade tot gevolg.
Dit soort explosies zorgt bij de aanwezigen in die woning, de overige bewoners in de straat en de betreffende woonwijk, en ver daarbuiten voor grote gevoelens van onveiligheid. Verdachte heeft hier door zijn handelen aan bijgedragen. Hij heeft zich op geen enkel moment druk gemaakt over de mogelijke gevolgen van zijn handelen.
Daarnaast heeft verdachte een gaspistool voorhanden gehad dat verdachte heeft geprobeerd om te bouwen naar een (echt) functionerend vuurwapen. Het onbevoegd voorhanden hebben van een dergelijk wapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft in de justitiële documentatie van verdachte gezien dat verdachte niet recent is veroordeeld voor soortgelijke misdrijven.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsrapport van 31 juli 2024. Uit dit rapport volgt dat de leefgebieden relatie met gezin en het psychosociaal functioneren bij een bewezenverklaring de belangrijkste criminogene factoren zijn. Verdere problematiek is gelegen op het gebied van dagbesteding en de relatie met een ex van verdachte. De omgang met de kinderen was kort voor onderhavige detentie op gang gekomen. Uitgesproken beschermende factoren zijn door de reclassering niet gevonden. Verdachte beschikt over stabiele huisvesting en zegt dat hij zijn rol als vader serieus wil nemen. Deze omstandigheden kunnen als enigszins beschermend worden gezien, maar hebben bij een bewezenverklaring justitiecontact niet kunnen voorkomen. Vanwege de grotendeels ontkennende houding kan de kans op recidive niet worden ingeschat. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en hier drie bijzondere voorwaarden aan te koppelen, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een contactverbod met [slachtoffer 1] .
De op te leggen straf
Alles afwegende acht de rechtbank uit een oogpunt van vergelding en ter bescherming van de maatschappij en in verband met een juiste normhandhaving, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Ter voorkoming van herhaling van strafbare feiten en ter bevordering van stabiliteit in het leven van verdachte, zullen aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Als bijzondere voorwaarde zal de rechtbank tevens een contactverbod opleggen met mevrouw [benadeelde] . De ontploffing kan niet los worden gezien van de (blijkbaar) zeer diepgewortelde negatieve gevoelens van verdachte ten opzichte van mevrouw [benadeelde] , partner van de overleden broer van verdachte. Het contactverbod dient om duidelijk te maken dat verdachte op geen enkele wijze contact mag opnemen met haar. Ook wil de rechtbank op deze wijze de persoonlijke veiligheid van mevrouw [benadeelde] zo veel mogelijk bevorderen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat verdachte van de voorbereidingshandelingen voor moord zal worden vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade voldoende is onderbouwd en geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.De raadsman heeft primair verzocht de vordering in haar geheel niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de gevorderde immateriële schade fors te matigen.
Beoordeling.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
De benadeelde partij kan deze vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade voldoende is onderbouwd en geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering in haar geheel niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht bij de bepaling van de hoogte van het toe te kennen schadebedrag aansluiting te zoeken bij de bedragen genoemd in de uitspraken die in de pleitnota zijn vermeld, liggend tussen 250 en 2.500 euro.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien het strafdossier en gelet op de onderbouwing van de vordering, vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden. Bij het bepalen van de hoogte van deze schade heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de ernstige nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden in deze zaak en de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van 2.500 euro billijk. Verdere bespreking en beoordeling van de vordering zou uitgebreide nadere standpuntwisseling vragen, en voor dat gedeelte levert de vordering een onevenredige belasting op van het strafgeding. Om die reden zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal daarom de vordering tot een bedrag van 2.500 euro toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank thans zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in het restant van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

Motivering van de hoofdelijkheid.

Omdat bij het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, naast verdachte twee anderen zijn betrokken, zijn zij alle drie daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat verdachte, voor zover de medeverdachten een bedrag aan de benadeelde partij hebben betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 47, 157 Wetboek van Strafrecht
26, 55 Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 2, feit 3 primair:
Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 8 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank stelt daarbij de volgende voorwaarden.
Als algemene voorwaarden gelden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
1. zich binnen 48 uur meldt bij Reclassering Nederland, Eekbrouwersweg 6 te 's-Hertogenbosch, tel. 088-8041504. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. zich laat behandelen door GGZ Oost Brabant locatie Oss in het kader Samenwerkwijze Oss (samenwerking OM en reguliere hulpverlening) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
De behandeling start zo spoedig mogelijk na ontslag uit de PI. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
3. op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt contact met [slachtoffer 1] (geboren op [1992] ), [slachtoffer 2] (geboren op [1974] ) en [medeverdachte 2] (geboren op [2005] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
De rechtbank geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
T.a.v. feit 3 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot hoofdelijke betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 2.500,00 euro, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
T.a.v. feit 3 primair:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot hoofdelijke betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 2.500,00 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
12 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag door zijn medeveroordeelden ( [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ) is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. W. Heijninck en mr. E.L. Traag, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmuş, griffier,
en is uitgesproken op 25 april 2025

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche 's-Hertogenbosch, met onderzoeksnummer OB1R204065 en OB1R024068, onderzoeksnaam NANOUK - DIEGO, BVH nummer 2024111531, afgesloten op 24 oktober 2024, pag. 1 tot en met pag. 684.
2.Dit betreft een apart opgemaakt proces-verbaal (p. 1-12)