ECLI:NL:RBOBR:2025:2521

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
01.375672.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk veroorzaken van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 november 2024 in Deurne een ontploffing heeft veroorzaakt. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aansteken van een explosief bij een woning, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het ten laste gelegde feit, waarbij het bewijs onder andere bestond uit DNA-sporen op een aansteker die bij de plaats delict was aangetroffen, alsook camerabeelden van de explosie. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, met een contact- en gebiedsverbod voor de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen werden deels toegewezen, waarbij elke benadeelde partij €1.500,- aan immateriële schadevergoeding kreeg toegewezen. De rechtbank overwoog dat de explosie een ernstige inbreuk op de veiligheid van de bewoners vormde, en dat de verdachte geen blijk had gegeven van inzicht in de ernst van zijn daden. De rechtbank achtte het recidiverisico hoog en legde daarom ook een vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van twee jaar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.375672.24
Datum uitspraak: 30 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2004] ,
wonende te [adres 1]
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 maart 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 november 2024 te Deurne, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door
- een explosief/vuurwerk aan te steken en/of (vervolgens)
- dit explosief/vuurwerk te plaatsen en/of te gooien naar de woning gelegen aan de [adres 2] , terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de brievenbus en/of voordeur en/of de woning en/of in die woning aanwezige goederen en/of overige onroerende dan wel roerende goederen die zich in de directe nabijheid van dat explosief bevonden en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] , in elk geval een of meer zich in die woning bevindende personen, te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op zaterdag 16 november 2024 omstreeks 03.23 uur kreeg de politie een telefonische melding dat in Deurne, ter hoogte van de [adres 2] , een ontploffing had plaatsgevonden. Verdachte wordt ervan verdacht deze ontploffing te hebben veroorzaakt middels het aansteken van een explosief in of bij de voordeur van de woning.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat.
De raadsvrouw van verdachte voert aan dat verdachte niet op plaats delict te plaatsen is. Verdachte is in de avond van 15 november 2024 naar België gegaan samen met een vriend omdat een vriendin van verdachte is bevallen van zijn kind. Later die avond heeft verdachte een scooterongeluk gehad waarbij hij letsel heeft opgelopen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Bewijsmiddelen
de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 16 april 2025, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
“U houdt mij voor dat de politie mij heeft zien lopen maar dat zij mij niet te pakken hebben gekregen, en u houdt mij hierbij voor dat dit zou kunnen passen bij de berichten in mijn telefoon waarin ik aangeef dat ik wordt opgepakt. Het zal waarschijnlijk ook zo zijn geweest dat de politie achter mij aan zat.
(…)
“U vindt het raar dat ik wegrende, terwijl ik eerder zelf de politie heb gebeld voor een situatie bij mijn handelspand, maar ik heb gewoon geen goede band met de politie.”
(…)
een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] op 16 november 2024, pag. 17, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:Hij deed aangifte mede namens het slachtoffer [slachtoffer 7] .
(…)
Ik doe aangifte van vernieling c.q. brandstichting van mijn moeders woning gelegen aan de [adres 2] te Deurne. Op zaterdag 16 november 2024 om 03.14 uur lagen mijn familie en ik te slapen toen wij wakker schrokken van een harde knal. Ik hoorde vervolgens glasgerinkel en ben naar beneden gerend. Ik zag rook bij de voordeur en een hoop schade, kapot glas, ontzette deur en de brievenbus opgeblazen.
een aanvullend verhoor van aangever [slachtoffer 1] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] op 22 november 2024, p. 28, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:V: Wie waren er op het moment van de explosie in de woning?
A: Mijn vriendin, [slachtoffer 2] . [slachtoffer 3] mijn zoontje. Broertjes [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , en zus [slachtoffer 6] .
Partner van mijn moeder [slachtoffer 8] . Die woont niet bij ons maar komt alleen in de weekenden.
En mijn moeder (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 7] ) (...).
een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] op 16 november 2024, pag. 32, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:Op zaterdag 16 november 2024 (...) omstreeks 03.25 uur kregen wij van het Operationeel Centrum om te gaan naar de [adres 2] te Deurne. Daar zou een explosief afgegaan zijn bij de woning. (...) Omstreeks 03.37 uur kwamen wij daar ter plaatse. Wij zagen dat de voordeur bij de brievenbus flink beschadigd was. Wij zagen dat de brievenbus volledig weg was.
Wij zagen dat de haldeur, ongeveer 2 meter, achter de voordeur ontzet was en dat het raam boven de haldeur volledig vernield was. Wij zagen dat onderdelen van de voordeur in de tuin lagen, op de openbare weg lagen en de buitenzijde van de brievenbus ongeveer op 40 meter afstand lag in de voortuin van [adres 3] . Wij zagen dat er een gordijn hing direct achter de voordeur. Wij zagen dat er brandgaten in het gordijn zaten en meerdere schroeiplekken.
Wij zagen dat de bewoner van [adres 2] , [slachtoffer 1] , ons camerabeelden toonde van de explosie. Op de beelden is te zien dat de dader iets bij de brievenbus doet en hierbij meerdere keren iets probeert aan te steken. Vervolgens loopt hij over het pad weg van de voordeur richting het trottoir. Als hij bijna op het trottoir is, is er een explosie waardoor de dader ten val komt op het pad bij het trottoir. Als wij daar vervolgens gaan kijken treffen wij daar een rode aansteker met brandschade aan. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , heb deze aansteker middels een DNA kit op de voorgeschreven wijze veiliggesteld.
een proces-verbaal vooronderzoek lab, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] op 27 november 2024, pag. 183 en 185, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:Sporendrager
SIN: AAPH4231NL
object (...) Aansteker (...)
kleur: rood
Veiliggesteld spoor:
Ik, verbalisant [verbalisant 6] , heb de gehele buitenzijde van de aansteker bemonsterd op humane biologische sporen. (...) Ik, verbalisant [verbalisant 5] , heb het spoor veiliggesteld, gewaarmerkt met SIN AARR8409NL, verpakt en verzegeld.
een schriftelijk bescheid, te weten een NFI-rapport DNA-onderzoek n.a.v. een explosie in Deurne op 16 november 2024 met zaaknummer 2024.12.11.162 d.d. 19 december 2024, pag. 192 en 193 en bijlage pag. 195, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
(...)
(...)
DNA-profiel AARR8409NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van [verdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige onbekende persoon.
(…)
AARR8409NL#01 (hele aansteker; AAPH4231NL)
DNA-profiel AARR8409NL#01 is op 18 december 2024 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Sindsdien wordt het vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Hierbij is een overeenkomst gevonden met het DNA-profiel van [verdachte] WABZ7263NL. (...) geboren op [2004] .
een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] op 16 november 2024, pag. 35, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:Omstreeks 03:25 horen wij dat de 3601 en 3641 naar Deurne worden gestuurd in verband met een explosie bij een woning gelegen aan de [adres 2] te Deurne. Ons is ambtshalve bekend dat er een conflict is tussen de bewoonster van het genoemde adres en de eigenaren van het [naam bedrijf] in Deurne, genaamd [verdachte] en [naam] . (...) Hierna vervolgde wij onze surveillance in de omgeving. Omstreeks 04:10 uur zagen wij een man rennen die volledig in het zwart gekleed was en een zwarte pet op had.
Wij herkenden deze persoon als [verdachte] .
een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 9] op 20 november 2024, pag. 82, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:Op zaterdag l6 november 2024 omstreeks 4.08 uur zien collega's [verbalisant 7] en [verbalisant 8] [verdachte] rennen, komend uit de Lindenlaan.
Op de video-opname van de deurbel van [adres 4] zag ik het volgende. De video is gericht op de openbare weg, in de richting van de Kerkstraat. Plots komt er een persoon in beeld lopen die bezig is op vermoedelijk een gsm. De persoon is geheel in het donker gekleed, donkerkleurige broek, donkerkleurige hoody en donkerkleurige pet.
Ik kan zeggen dat de persoon die ik op beeld zie lopen van de camera [adres 4] gelijkend is qua kleding en postuur als de verdachte van de bomaanslag van de [adres 2] eerder op die nacht.
Op de beelden staat geen datum en tijdstip vermeld. Voorts heb ik mevr. [naam bewoner] , bewoonster van [adres 4] gebeld met de vraag of zij hier uitsluitsel over kon geven. Ik hoorde dat zij zei dat de beelden die ik toegestuurd had gekregen waren van zaterdag 16 november 2024, tijdstip 4.07 uur.
een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 9] op 16 november 2024, pag. 60, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:Op zaterdag 16 november 2024 was ik verbalisant belast met het onderzoek van de explosie/ aanslag op het woonhuis, [adres 2] te Deurne.
Ik kreeg van bewoner, [slachtoffer 1] , een video opname te zien van de persoon die uiteindelijk een explosief goed heeft afgestoken bij de voordeur.
Ambtshalve is mij bekend dat er tegen het huis rechtsboven tegen de voorgevel, een camera hangt. Deze camera heeft ook de opname gemaakt.
Ik zag op de beelden het volgende:
“rechtsboven in beeld zie ik een datum, 16-11-2024 met tijdstip 03:13:55. Ik zie dat de camera een beeldbereik heeft van de openbare weg, gericht in de richting van het centrum Deurne. Ik zie dat er een persoon voorovergebogen bij de voordeur van het pand staat.
Om 03.14.20 uur zie ik dat er een flinke lichtflits bij de voordeur ontstaat. Om 03.14.23 uur zie ik de persoon weglopen vanaf de voordeur.
Ik zie dat terwijl de persoon van de voordeur wegloopt, er vonken vanaf de linkerhand van de persoon afkomen. (...)
Om 03.14.27 uur zie ik dat er een flinke explosie volgt waardoor de persoon achterover op de grond wordt geblazen.”
een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 10] op 4 december 2024, pag. 91-126, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik zag dat de tijd, weergegeven op de telefoon 1 uur achter liep op de werkelijke tijd. 00:00:00 uur is dus 01:00:00 uur.
In dit Proces Verbaal houd ik de werkelijke tijd aan.
(…)
Ik zag in de WhatsApp-gesprekken een gesprek met [vader verdachte] .
(…) Ik zag dat in dit gesprek op 16 november 2024 [verdachte] tussen 03:46 uur en 04:14 uur met [vader verdachte] de volgende berichten:
[verdachte] : Pap snel doen: Anders ben ik de lul
[vader verdachte] : Ben onderweg
[verdachte] : Zet op je telefoon Rabobank Deurne in
[vader verdachte] : Nog 20 minuten
[verdachte] : Oké; Ik hoop dat ik het haal, want met mij gaat het goed maar blauwe moeten mij
oppakken; Rijd toch maar naar waar jij mij hebt afgezet
[vader verdachte] : Oké
[verdachte] : Het staat hier vol politie moet heel stil zijn; Maak serieus geen grap; Als jij er zo
Bent moet je kijken of je woute ziet; Als je die niet ziet moet je me appen
[vader verdachte] : oke
[verdachte] : Kom naar Rabo toch; Zeg als je daar bent kom ik uit de bosjes
[vader verdachte] : 5 min
[verdachte] : oké; ( [verdachte] stuurt locatie door met google maps coördinaten [coördinaten]
)
een proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] op 1 januari 2025, pag. 216-223, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
V: Wat had en heb je voor een letsel?
A. Ik had een schedelbreuk op mijn linker voorhoofd. Het hersenvlies kwam daar doorheen zetten. (…)
V: Wil je verder nog iets over je letsel verklaren?
A: Ik heb nog fysiotherapie met name voor mijn rug.

Bewijsoverwegingen.

De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
DNA dat met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid het DNA van verdachte is, is aangetroffen op een aansteker met brandschade die de desbetreffende nacht is gevonden op de plek voor de woning waar degene die het explosief aanstak na de explosie is gevallen. Dit laatste is gezien door verbalisanten die de camerabeelden bekeken. Verdachte heeft die nacht letsel opgelopen dat past bij de explosie en daaropvolgende val die gezien is op de beelden.
Verdachte is die nacht bovendien in de omgeving van het plaats delict gesignaleerd door de politie. Verdachte heeft ook erkend die nacht voor de politie te zijn gevlucht. Hij heeft zich die nacht in Deurne op straat verstopt voor de politie en een half uur na de explosie aan zijn vader gevraagd hem op te halen zonder dat de politie het ziet.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het vorenstaande – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, inhoudende dat de verdachte de ontploffing teweeg heeft gebracht met een explosief/vuurwerk.
Het alternatieve scenario, zoals door de raadsvrouw en verdachte naar voren gebracht, komt de rechtbank, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, volstrekt onaannemelijk voor, is niet verifieerbaar en is zelfs uiterst onnavolgbaar en onduidelijk. Gelet op hetgeen uit de bewijsmiddelen blijkt, schuift de rechtbank het alternatieve scenario van de verdediging ter zijde.
Gevaarzetting bij explosies.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Daarnaast acht de rechtbank ook bewezen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was. Zij overweegt daartoe het volgende.
Uit jurisprudentie volgt dat het bestaan van gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij personen kan komen vast te staan als uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dergelijk gevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het gevaar ten tijde van de explosie naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Dat de dader zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien, is in dat verband niet van belang.
De rechtbank concludeert dat het gevaar op zwaar lichamelijk letsel voor een ander op het moment van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. Dat volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de kracht van de explosie die onder meer af te leiden is uit de schade die is ontstaan aan de voordeur en de hal van de woning. Gebleken is onder andere dat de brievenbus volledig weg was, de haldeur ontzet was, het raam boven de haldeur volledig was vernield, er onderdelen van de voordeur in de tuin en op de openbare weg lagen en dat de buitenzijde van de brievenbus ongeveer op 40 meter afstand bij de buren in de voortuin lag. Ook is op beelden te zien dat verdachte door de kracht van de explosie achterover valt. Indien zich een persoon in de (nabijheid van de) hal van de woning zou hebben bevonden – bijvoorbeeld doordat deze gerommel bij de voordeur hoorde – zou deze ernstige verwondingen hebben kunnen oplopen als gevolg van rondvliegend materiaal/glas, dan wel weggeblazen hebben kunnen worden door de kracht van de explosie (verdachte heeft zelf ook een schedelbreuk opgelopen als gevolg van de explosie). In dit licht is tevens relevant het tijdstip waarop de ontploffing teweeg is gebracht, namelijk omstreeks 03.23 in de nacht, waarmee aannemelijk was dat bewoners aanwezig waren in de woning.
Partiële vrijspraak.
De rechtbank overweegt dat niet buiten redelijke twijfel uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de kracht van de explosie zodanig is geweest dat deze tot het overlijden van een der bewoners had kunnen leiden. Om dat te kunnen vast stellen had er meer duidelijkheid moeten zijn over het gebruikte explosieve materiaal. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat er een aanmerkelijke kans bestond (een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten) dat de bewoners (genoemd in de tenlastelegging) door het handelen van verdachte, te weten het veroorzaken van een explosie, zouden komen te overlijden. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat er door de ontploffing ook levensgevaar te duchten is geweest. Verdachte zal ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen eventueel in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 16 november 2024 te Deurne, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door
- een explosief/vuurwerk aan te steken en
- dit explosief/vuurwerk te plaatsen in/aan de woning gelegen aan de [adres 2] ,

terwijl daarvan

- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de brievenbus en voordeur en de woning en in die woning aanwezige goederen en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] , te duchten was;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een locatieverbod voor de woning van aangevers en een contactverbod ten aanzien van [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 7] , door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel uit artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Deze maatregel dient te worden opgelegd voor een periode van vijf jaren, dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard en bij iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan dient vervangende hechtenis te worden toegepast voor de duur van 1 maand, met een maximum van 6 maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft primair algehele vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht de hoogte van de straf te matigen, en daarbij gewezen op uitspraken in volgens haar vergelijkbare zaken. Er zijn geen slachtoffers met letsel waardoor er enkel materiële schade is ontstaan. Verder heeft verdachte geen relevant strafblad.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het bewezenverklaarde feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ontploffing bij een woning. Verdachte veroorzaakte de ontploffing op een tijdstip dat de bewoners – waaronder (jonge) kinderen – in de woning lagen te slapen. Verdachte heeft hen daarmee in groot gevaar gebracht. Dergelijke explosies zijn bovendien uiterst bedreigend en beangstigend voor de bewoners van de desbetreffende woning, een plek waar men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Dat hier in dit geval sprake van is, volgt uit de slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen en de onderbouwing van de vorderingen die zijn ingediend.
Ook leidt een ontploffing voor omwonenden in het bijzonder en in algemene zin in de samenleving tot onrust en gevoelens van angst en onveiligheid. De huidige tendens waarbij kennelijk zeer lichtvaardig wordt overgegaan tot deze vorm van nietsontziend geweld is zeer kwalijk. De verdachte heeft bijgedragen aan deze zeer intimiderende vorm van geweld. Dat de gevolgen van ontploffing beperkt zijn gebleven tot materiële schade en dat er dus geen letsel is ontstaan bij anderen, is niet aan het handelen van verdachte te danken. Tot slot speelt voor de rechtbank mee dat verdachte niet heeft getoond dat hij enig besef heeft van de ernst van zijn handelen en de gevolgen daarvan.
Persoon van verdachte en persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport dat op 28 maart 2025 over verdachte is uitgebracht en op de inhoud van het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 6 maart 2025.
Verdachte werd niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld. Wel neemt de rechtbank in haar oordeel mee dat de reclassering in haar rapport aangeeft dat zij het recidiverisico als hoog categoriseert.
De op te leggen straf.
Gelet op de feiten en de omstandigheden in de zaak – waarbij schade is toegebracht aan een woning en gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel van personen – is de rechtbank van oordeel dat een forse gevangenisstraf passend is.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij deze straf op zijn plaats.
De rechtbank zal daarmee een gevangenisstraf opleggen van kortere duur dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf. De rechtbank heeft er bij het bepalen van de straf rekening mee gehouden dat zij, anders dan de officier van justitie, niet bewezen acht dat levensgevaar te duchten was. De rechtbank is verder van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De op te leggen maatregel.
Gelet op de aard van het feit, en het door de reclassering als hoog ingeschatte recidiverisico, zal de rechtbank ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen voor de duur van 2 jaren.
Deze maatregel zal inhouden dat verdachte zich zal onthouden van contact met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 7] en dat verdachte zich niet zal bevinden in de [adres 2] te Deurne. Voorts zal de rechtbank bepalen dat de vervangende hechtenis zal worden toegepast van 1 week voor iedere keer dat niet aan deze maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.
De rechtbank ziet – anders dan de officier van justitie – geen aanleiding de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

De vorderingen van de benadeelde partijen.

Door de volgende benadeelden zijn gelijkluidende vorderingen ingediend:
  • [slachtoffer 1] ;
  • [slachtoffer 7] ;
  • [slachtoffer 4] ;
  • [slachtoffer 5] ;
  • [slachtoffer 6] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden afgewezen vanwege de bepleite vrijspraak.
Beoordeling.
De rechtbank overweegt dat in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat recht op vergoeding van immateriële schade kan bestaan in geval van een aantasting in de persoon “op andere wijze”.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in dit geval meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelden zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Door alle benadeelde partijen is bovendien – beknopt weergegeven – aangevoerd dat zij kampen met angstgevoelens en verhoogde waakzaamheid. [slachtoffer 7] heeft daarbij onweersproken gesteld en met informatie van de huisarts onderbouwd dat zij last heeft van psychische klachten (geestelijk letsel).
Daarmee is vast komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid voor alle benadeelde partijen, gelet op het gegeven dat zij allen in de woning aanwezig waren en op dezelfde wijze geconfronteerd zijn met de explosie, worden vastgesteld op € 1.500,- per benadeelde partij, zodat de vorderingen tot dit bedrag zullen worden toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de gevorderde immateriële schade, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van het resterende deel van deze vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partijen kunnen de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal telkens voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 38v en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen.
Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
legt de veroordeelde op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 jaren,inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:

Zich te onthouden van contact - direct of indirect – met:

- [slachtoffer 7] , geboren op [1979] , en;
- [slachtoffer 1] , geboren op [1999] .

Zich niet te bevinden in de [adres 2] te Deurne.

beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, vervangende hechtenis wordt toegepast
voor de duur van 1 week;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
de vervangende hechtenis zal in totaal ten hoogste zes maanden bedragen;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4] , van een bedrag van 1.500 euro, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Maatregel van schadevergoeding.
Legt aan de veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 4] , van een bedrag van 1.500,00 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 5] , van een bedrag van 1.500 euro, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Maatregel van schadevergoeding.
Legt aan de veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 5] , van een bedrag van 1.500,00 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 6] , van een bedrag van 1.500 euro, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Maatregel van schadevergoeding.
Legt aan de veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 6] , van een bedrag van 1.500,00 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 7] , van een bedrag van 1.500 euro, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Maatregel van schadevergoeding.
Legt aan de veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 7] , van een bedrag van 1.500,00 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 1.500 euro, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Maatregel van schadevergoeding.
Legt aan de veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 1.500,00 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. F. van Buchem en mr. I.M. Rinzema, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.P.A. Willems en mr. N.P.M. van de Wouw, griffiers,
en is uitgesproken op 30 april 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, met dossiernummer OB3R024060, onderzoek Marieke, afgesloten op 8 januari 2025, aantal doorgenummerde bladzijden: 252.