ECLI:NL:RBOBR:2025:2523

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
01.274426.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie opgelegd voor ontploffing met explosief voorwerp nabij woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdachte, geboren in 2005, heeft op 12 mei 2024 in Geffen, gemeente Oss, samen met anderen een explosief voorwerp, een cobra, aan butaangasflessen bevestigd en deze voor de voordeur van een woning geplaatst. Vervolgens heeft hij deze met open vuur in aanraking gebracht, wat leidde tot een zware ontploffing en aanzienlijke schade aan de woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was, en heeft de verdachte op dat punt vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van 180 dagen opgelegd, waarvan 134 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van 2.500 euro voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de toepassing van het jeugdstrafrecht gerechtvaardigd op basis van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die op het moment van de feiten 20 jaar oud was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.274426.24
Datum uitspraak: 25 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboorteplaats] op [2005] ,
wonende te [adres 1]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 maart 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te Geffen, gemeente Oss, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of opzettelijk brand heeft gesticht in/aan/nabij een woning gelegen aan de [adres 2] te Geffen
door opzettelijk
- een of meerdere cobra(‘s), althans een explosief voorwerp, aan/op een of meer butaangasfles(sen) te tapen/vast te plakken/te bevestigen en/of die butaangasfles(sen) met daarop/daaraan een of meerdere cobra(‘s), althans een explosief voorwerp, voor de voordeur, althans in de directe nabijheid, van de woning aan de [adres 2] te plaatsen en/of
- (vervolgens) die cobra(‘s), althans een explosief voorwerp, met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of tot ontbranding/ontploffing te brengen
terwijl daarvan gemeen gevaar voor aangrenzende en/of omliggende woning(en) en/of aldaar geparkeerde auto(‘s) in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was
en/of
levensgevaar althans gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in voornoemde woning bevindende personen, te weten onder andere [slachtoffer] en/of haar zoon, en/of anderen zich in aangrenzende/omliggende woningen bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar haar schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich – overeenkomstig zijn overgelegde schriftelijke pleitnota – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wel heeft hij partiële vrijspraak bepleit van het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen
De rechtbank overweegt dat sprake is van een bekennende verdachte in de zin van
artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 13 mei 2024, p. 246;
Een proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 2] Geffen) van 20 juni 2024, p. 275;
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2025.
Levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander
De rechtbank stelt voorop dat voldoende uit het dossier blijkt dat er gemeen gevaar voor goederen is ontstaan door de ontploffing. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er daarnaast levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel door de ontploffing is veroorzaakt.
Om levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te kunnen aannemen, is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dat gevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Vaststaat dat er een zware ontploffing heeft plaatsgevonden die heeft geleid tot aanzienlijke schade aan voornamelijk de voordeur. Uit het dossier blijkt dat de bom bij de voordeur van de woning is gegooid en de ontploffing rond middernacht heeft plaatsgevonden. In de voordeur en in de directe omgeving hiervan was weliswaar glaswerk aanwezig, maar de rechtbank is van oordeel dat onder deze concrete feiten en omstandigheden - namelijk de tijd, plaats en wijze van uitvoering van de ontploffing- niet kan worden gesteld dat voor verdachte en medeverdachte in redelijkheid voorzienbaar was dat deze ontploffing zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar voor anderen teweeg zou brengen. Verdachte zal daarom ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgesomde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op of omstreeks 12 mei 2024 te Geffen, gemeente Oss,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht nabij een woning gelegen aan de [adres 2] te Geffen
door opzettelijk
- cobra‘s aan butaangasflessen te tapen en
- die butaangasflessen met daaraan cobra‘s, voor de voordeur van de woning aan de [adres 2] te plaatsen en
- (vervolgens) die cobra‘s aan te steken en tot ontploffing te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor aangrenzende en/of omliggende woning(en) en/of aldaar geparkeerde auto’s te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van drie jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat het adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) zal worden toegepast.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan die van het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman verzocht – mocht de rechtbank overwegen om naast de duur van het voorarrest een aanvullende straf op te leggen – dit te doen in de vorm van een taakstraf. Ten slotte heeft de raadsman verzocht het ASR toe te passen.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het teweeg brengen van een ontploffing door een vuurwerkbom bij de woning van aangeefster [slachtoffer] te gooien. De ontploffing had een harde knal en flinke materiële schade tot gevolg.
Dit soort explosies zorgt niet alleen bij de aanwezigen in die woning, en de overige bewoners in de straat en de betreffende woonwijk, maar ook ver daarbuiten voor grote gevoelens van onveiligheid. Verdachte heeft hier door zijn handelen aan bijgedragen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft in de justitiële documentatie van verdachte gezien dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte zijn open proceshouding mee. Door een bekennende verklaring af te leggen heeft verdachte zijn verantwoordelijkheid genomen en laten zien dat hij de verwijtbaarheid van zijn handelen inziet.
Reclassering Nederland, afdeling Advies en Toezicht, heeft twee rapporten over verdachte opgemaakt, gedateerd 10 september 2024 en 24 maart 2025.
Uit het rapport van 10 september 2024 volgt dat bij de reclassering de indruk bestaat dat het leefgebied psychosociaal functioneren als risicoverhogende factor aan te merken is. Op basis van hetgeen verdachte heeft verteld, heeft de reclassering de indruk dat hij beïnvloedbaar is, hetgeen hij zelf ook heeft bevestigd. Daarnaast heeft de reclassering het vermoeden dat het probleemoplossend vermogen van verdachte onvoldoende is. Zelf geeft hij aan moeite te hebben met 'nee' zeggen. De reclassering heeft onvoldoende zicht op het psychosociaal functioneren en de mate van kwetsbaarheid van verdachte. Verder kan gesteld worden dat verdachte zijn overige leefgebieden op orde heeft. Hij woont bij zijn ouders, heeft dagbesteding in de vorm van een opleiding, hij beschikt over een steunend netwerk in de vorm van zijn ouders en er zijn geen indicaties waaruit blijkt dat er sprake zou zijn van middelenproblematiek.
In het rapport van 24 maart 2025 komt onder andere het volgende naar voren. Het risico op recidive wordt als laag ingeschat. De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen. Vanwege zijn leeftijd en wijze van functioneren komt verdachte in aanmerking voor het ASR. De reclassering heeft de indruk dat verdachte een jongen is die functioneert op LVB-niveau, dat hij beïnvloedbaar is, moeite heeft met het organiseren van zijn eigen gedrag en dat hij wat kinderlijker gedrag vertoont dan gezien zijn leeftijd verwacht zou worden (handelingsvaardigheden).
Op vlak van de pedagogische mogelijkheden merkt de reclassering op dat verdachte actief deelneemt aan een gezin, ontvankelijk lijkt voor ondersteuning vanuit zijn ouders en dat voortzetting van de schoolgang wenselijk is. Verdachte heeft daarnaast geen justitiële voorgeschiedenis, er is op basis van haar bevindingen en het consult van NIFP geen indicatie dat er sprake is van psychopathische trekken en de reclassering heeft niet de indruk dat verdachte er een criminele levensstijl op na houdt.
De reclassering ziet in verdachte een beïnvloedbare en kwetsbare jongen, die gebaat is bij de aanpak van de jeugdreclassering. Ook uit overleg met de jeugdreclassering blijkt dat zij, nu ze verdachte langere tijd al begeleiden, toepassing van het jeugdstrafrecht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering het meest passend vinden. Verder overweegt de reclassering dat een gevangenisstraf ervoor zou zorgen dat verdachte zijn opleiding zal moeten stoppen en dat het huidige hulpverleningstraject onderbroken/gestopt wordt, hetgeen door de reclassering niet wenselijk wordt geacht. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en hier drie bijzondere voorwaarden aan te koppelen, te weten begeleiding door jeugdreclassering, contactverbod en meewerken aan ambulante begeleiding/behandeling.
Ter zitting is mevrouw A.S. Westerik, jeugdreclasseerder, als deskundige gehoord. Zij heeft toegelicht op welke wijze de keuze voor de toepassing van het ASR tot stand is gekomen. Ook heeft zij bevestigd dat betrokkenheid vanuit de reclassering passend is en meerwaarde heeft. Hierbij heeft zij opgemerkt dat er enige tijd nodig zal zijn voor verdachte en dat hij zich behoorlijk in zal moeten spannen voor de begeleiding.
Adolescentenstrafrecht
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten was verdachte 20 jaar oud, zodat in beginsel het commune strafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, als de rechter daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het/de feit(en) is/ zijn begaan.
Gelet op voormelde reclasseringsrapporten, het standpunt van de officier van justitie en de raadsman en al hetgeen overigens uit het dossier en ter zitting is gebleken over de persoon van verdachte, zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen.
De op te leggen straf
Duidelijk is dat verdachte een ernstig feit heeft gepleegd, dat in beginsel een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie zou kunnen rechtvaardigen. Toch ziet de rechtbank in deze zaak geen noodzaak voor het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van een langere duur dan die van het voorarrest, gelet op de hierboven genoemde strafmatigende omstandigheden en inhoud van de reclasseringsadviezen.
De rechtbank zal alles overziend een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank uit een oogpunt van vergelding en ter bescherming van de maatschappij en in verband met een juiste normhandhaving, een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, waarvan 134 dagen voorwaardelijk, passend en geboden. Ter voorkoming van herhaling van strafbare feiten en ter bevordering van stabiliteit in het leven van verdachte, zullen aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Hier zal een proeftijd van drie jaren aan worden gekoppeld, omdat de deskundige van de reclassering ter zitting heeft aangegeven dat voor een succesvolle begeleiding langere tijd nodig zal zijn en van verdachte daarbij de nodige inspanning zal worden gevraagd. Gelet hierop zal de rechtbank afzien van het daarnaast opleggen van een werkstraf.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het tegen verdachte verleende maar reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade voldoende is onderbouwd en geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.De raadsman heeft primair verzocht de vordering in haar geheel niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen, omdat er geen causaal verband is aan te tonen tussen de angstgevoelens bij de benadeelde en het handelen van verdachte. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering fors te matigen.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien het strafdossier en gelet op de onderbouwing van de vordering, vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde immateriële schade heeft geleden. Bij het bepalen van de hoogte van deze schade heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van 2.500 euro billijk. Verdere bespreking en beoordeling van de vordering zou uitgebreide nadere standpuntwisseling vragen, en voor dat gedeelte levert de vordering een onevenredige belasting op van het strafgeding.
De rechtbank zal daarom de vordering tot een bedrag van 2.500 euro toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank thans zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in het restant van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

Motivering van de hoofdelijkheid.

Omdat verdachte de onrechtmatige daad ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met twee anderen heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat verdachte, voor zover [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een bedrag aan de benadeelde partij hebben betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 47, 77c, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 157 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 134 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren.
De rechtbank stelt daarbij de volgende voorwaarden.
Als algemene voorwaarden gelden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
1. meewerkt aan het toezicht door de jeugdreclassering en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
2. meewerkt aan hulpverlening gericht op sociale en cognitieve (probleemoplossings)vaardigheden, indien dit door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht;
3. op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt contact met [medeverdachte 1] (geboren op [1990] ), [medeverdachte 2] (geboren op [1998] ) en
[slachtoffer] (geboren op [1974] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
De rechtbank geeft aan William Schrikker Groep de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot hoofdelijke betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 2.500,00 euro, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot hoofdelijke betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 2.500,00 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 35 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag door medeveroordeelden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen.
De rechtbank heft op het tegen verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. W. Heijninck en mr. E.L. Traag, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmuş, griffier,
en is uitgesproken op 25 april 2025.