ECLI:NL:RBOBR:2025:2544

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
24-005763
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van inbeslagname in België en het verschoningsrecht van een belastingadviseur

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 mei 2025 uitspraak gedaan over een klaagschrift van een in België gevestigde gecertificeerd belastingadviseur. Het klaagschrift betrof de inbeslagname van documenten die plaatsvond op 16 juni 2021, uitgevoerd naar aanleiding van een door Nederland uitgevaardigd Europees onderzoeksbevel (EOB). De klager stelde dat zijn verschoningsrecht was geschonden, omdat de inbeslagname onrechtmatig zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de rechtmatigheid van de uitvoering van het EOB door de Belgische autoriteiten niet ter toetsing voorlag aan de Nederlandse rechter. De rechtbank benadrukte dat de beslissingen van buitenlandse autoriteiten gerespecteerd moeten worden, tenzij onherroepelijk vaststaat dat het onderzoek niet in overeenstemming met de geldende rechtsregels is verricht. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het beroep op het verschoningsrecht en verklaarde het beklag ongegrond. De beslissing werd genomen door een meervoudige raadkamer, waarbij de rechters-commissarissen eerder hadden geoordeeld dat het verschoningsrecht niet van toepassing was. De rechtbank wees ook op de verdere rechtsbescherming die het Belgische recht biedt in vergelijking met het Nederlandse recht, waar een belastingadviseur geen verschoningsrecht heeft. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
raadkamernummer : 24-005763
datum : 2 mei 2025
beslissing van de meervoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 98, vierde lid, juncto 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verdachte] ,

kantoorhoudende [adres 1] ,
te deze woonplaats kiezend op het kantoor van [persoon 1] , [adres 2] .
hierna te noemen: klager.

Feiten

Op 16 juni 2021 heeft een doorzoeking en inbeslagname plaatsgevonden op het kantoor van [bedrijf] , ter uitvoering van een door Nederland uitgevaardigd Europees onderzoeksbevel (hierna: EOB). Klager is hier werkzaam als gecertificeerd belastingadviseur.
Ook op het woonadres van de heer [persoon 2] en mevrouw [persoon 3] , cliënten van klager, heeft een doorzoeking en inbeslagname plaatsgevonden. Deze personen zijn als verdachten aangemerkt in het onderzoek Milwaukee. Onder de inbeslaggenomen documenten bevinden zich documenten die afkomstig zijn van [bedrijf] en/of klager.
De inbeslaggenomen documenten zijn door de Belgische autoriteiten overgedragen aan Nederland.
Voor het onderzoek Milwaukee hebben de rechters-commissarissen van de rechtbank Oost-Brabant een geheimhouders-procedure opgestart.
Op 31 januari 2024 hebben de rechters-commissarissen een beslissing gegeven op de voet van artikel 98, derde lid, Sv. De rechters-commissarissen hebben beslist dat klager geen beroep op het verschoningsrecht ex artikel 218 Sv toekomt en dit dan ook niet aan vrijgave van het beslag in de weg staat.
Op 13 februari 2024 heeft klager tegen deze beslissing van de rechters-commissarissen een klaagschrift ingediend.
Het klaagschrift is op 18 april 2025 in openbare raadkamer behandeld. Klager en zijn advocaten mr. C.J.M. Perraud en mr. M. Prins zijn in raadkamer verschenen.
Het standpunt van klager.Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat hem als gecertificeerd belastingadviseur in België een beroep op het verschoningsrecht toekomt. Als gevolg van de schending van het verschoningsrecht zijn de desbetreffende stukken op zijn kantooradres en op het woonadres van zijn cliënten onterecht in beslag genomen. Dit Belgische verschoningsrecht dient in Nederland te worden erkend en moet worden gerespecteerd in de filtering die door de Nederlandse rechters-commissarissen plaatsvindt. Het klaagschrift moet gegrond worden verklaard en de verschoningsgerechtigde gegevens van klager moeten worden vernietigd.
Het standpunt van de officieren van justitie.De officieren van justitie hebben zich primair op het standpunt gesteld dat het klaagschrift niet ontvankelijk moet worden verklaard, nu dit niet tijdig is ingediend. Subsidiair is aangevoerd dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard, omdat het EOB is uitgevoerd naar Belgisch recht. Klager had, als het hij oneens was met de inbeslagname, daar in België rechtsmiddelen tegen moeten aanwenden. Op basis van het vertrouwensbeginsel dient ervan te worden uitgegaan dat de Belgische autoriteiten conform hun eigen regelgeving hebben gehandeld en dat de inbeslagname rechtmatig is. Dat de Nederlandse rechters-commissarissen de inbeslaggenomen stukken in Nederland nog eens ten overvloede naar Nederlands recht filteren maakt dat niet anders.
Het oordeel van de rechtbank.
De ontvankelijkheid van het klaagschriftDe rechtbank begrijpt dat klager een klaagschrift heeft ingediend op de voet van artikel 98, vierde lid, in samenhang met 552a Sv, nu klager zich niet kan vinden in de beslissing van de rechters-commissarissen dat hem geen verschoningsrecht toekomt en dit niet aan vrijgave van het beslag aan het onderzoeksteam in de weg staat. De rechtbank stelt vast dat de beslissing van de rechters-commissarissen ex artikel 98 Sv is gedateerd op 31 januari 2024. Op grond van artikel 98, vierde lid, Sv kan binnen 14 dagen tegen deze beslissing een klaagschrift worden ingediend bij de rechtbank. Op 13 februari 2024 is het klaagschrift ontvangen op de griffie van de rechtbank. Daarmee is het klaagschrift tijdig ontvangen en is klager ontvankelijk in het klaagschrift.
De inhoud van het klaagschriftHet klaagschrift is gebaseerd op de stelling dat de inbeslagname in België onrechtmatig is omdat het verschoningsrecht van klager is geschonden. Hierdoor moeten de verschoningsgerechtigde gegevens volgens klager worden vernietigd en niet aan het onderzoeksteam beschikbaar worden gesteld.
De gegevens zijn in beslag genomen door Belgische autoriteiten op grond van een door Nederland uitgevaardigd EOB. In een geval als het onderhavige geldt het door de Hoge Raad in zijn arrest van 13 juni 2023 geformuleerde toetsingskader (in het bijzonder in de paragrafen 6.5.2, 6.16.2 en 6.16.3). [1] Daaruit volgt dat
de Nederlandse rechter(wel) mag beoordelen of de beslissing tot het uitvaardigen van de EOB in overeenstemming met artikel 5.4.21, tweede lid, Sv is genomen. Dit omvat een beoordeling van de materiële gronden voor
de uitvaardigingvan het EOB. Het staat de autoriteiten van
de uitvoerende lidstaatnamelijk niet vrij om in deze beoordeling te treden. Voor zover over de uitvaardiging van het EOB al is beslist door de rechter-commissaris, kan de zittingsrechter in de strafzaak beoordelen of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel over die uitvaardiging heeft kunnen komen.
De rechter in de Nederlandse strafzaak moet zich echter onthouden van een toetsing van de wijze waarop, na uitvaardiging van het EOB, de resultaten zijn verkregen. Voor zover het EOB ertoe strekt dat één of meer specifieke onderzoeksmaatregelen worden uitgevoerd met het oog op het verkrijgen van bewijsmateriaal, geldt dat het aan de autoriteiten van
de uitvoerende lidstaatis om te bepalen of die uitvoering mogelijk is gelet op Richtlijn 2014/41/EU. Daarbij is van belang dat op grond van artikel 14, eerste lid, Richtlijn 2014/41/EU de lidstaten erin moeten voorzien dat op de in het EOB aangegeven onderzoeksmaatregelen rechtsmiddelen toepasselijk zijn die gelijkwaardig zijn met die welke in een vergelijkbare binnenlandse zaak mogelijk zijn. Mede gelet hierop moet ervan worden uitgegaan dat in de uitvoerende lidstaat wordt of kan worden getoetst of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, wat betreft de aan die bevoegdheid verbonden formaliteiten, rechtmatig is toegepast.
De rechtbank is van oordeel dat de vraag of de wijze waarop de Belgische autoriteiten uitvoering hebben gegeven aan het EOB rechtmatig is, dus niet ter toetsing voor ligt aan de Nederlandse rechter. Zou de Nederlandse strafrechter wel tot zo’n toetsing overgaan, dan levert dat een aantasting op van de soevereiniteit van dat land. De beslissingen van de buitenlandse autoriteiten die aan het verrichte onderzoek ten grondslag liggen, moeten worden gerespecteerd en er moet van worden uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. Dat is uitsluitend anders als in het betreffende land onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels is verricht. Een dergelijke uitzondering doet zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Integendeel, uit (passages uit) de briefwisseling tussen de Nederlandse rechter-commissaris en de Belgische onderzoeksrechters volgt dat de Belgische onderzoeksrechter niet is gebleken van onrechtmatigheden. Overigens biedt het Belgische recht in dit geval zelfs een verderstrekkende rechtsbescherming dan het Nederlandse recht waar zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad een belastingadviseur geen verschoningsrecht heeft.
Dat er door de Nederlandse rechters-commissarissen in Nederland naar Nederlands recht ten overvloede nog een extra filtering op de inbeslaggenomen documenten plaatsvindt, maakt het voorgaande niet anders.
Op grond het voorstaande komt klager geen beroep toe op een verschoningsrecht ex artikel 218 Sv en is er geen grond de verkregen onderzoeksresultaten te vernietigen. Het beklag zal ongegrond worden verklaard.
Gelet op het voorgaande wordt het (voorwaardelijke) verzoek van de verdediging om bij tussenbeschikking de rechter-commissaris opdracht te geven nader onderzoek te doen naar de vraag of klager in België een verschoningsrecht toekomt eveneens afgewezen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de raadkamer,
mr. C.M. Zandbergen, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. M.J.C. van der Vegte, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.H.C. Persoons, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 02 mei 2025.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.

Voetnoten

1.HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913.