ECLI:NL:RBOBR:2025:2641

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
C/01/384324 / FA RK 22-3262
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over nevenvoorzieningen bij echtscheiding met betrekking tot hoofdverblijfplaats, zorg- en contactregeling en eenhoofdig gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 april 2025 een beschikking gegeven met betrekking tot de nevenvoorzieningen in het kader van een echtscheiding. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen vastgesteld bij de vrouw, terwijl de zorgregeling voor de kinderen is aangepast. De rechtbank heeft geconstateerd dat er signalen zijn van intieme terreur van de man richting de vrouw, wat heeft geleid tot een complexe gezinsdynamiek. De rechtbank heeft de eerdere voorlopige zorgregeling gehandhaafd, maar met enkele aanpassingen om de onrust voor de kinderen te verminderen. De man had verzocht om een co-ouderschapsregeling, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet in het belang van de kinderen was, gezien de huidige spanningen tussen de ouders. De rechtbank heeft ook het verzoek van de vrouw om eenhoofdig gezag toe te wijzen afgewezen, omdat het gezamenlijk gezag noodzakelijk is voor de ondertoezichtstelling en er hoop is op verbetering in de situatie. De rechtbank heeft bepaald dat de ouders de zorg- en opvoedingstaken op een andere manier moeten verdelen, waarbij de vrouw de hoofdverantwoordelijkheid blijft houden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
locatie 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/384324 / FA RK 22-3262
Beschikking d.d. 7 april 2025 betreffende nevenvoorzieningen bij het verzoek tot echtscheiding
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B. du Fossé, gevestigd te Eindhoven,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat thans: mr. A. van Eijkeren, gevestigd te ’s-Hertogenbosch, voorheen: mr. J.C. Lang, gevestigd te Oirschot.
Deze beschikking is een vervolg op de beschikking van deze rechtbank van 6 mei 2024.

1.De verdere procedure

1.1.
Bij voornoemde beschikking van 6 mei 2024 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en beslist op de verzochte nevenvoorzieningen over de kinderalimentatie, de gebruiksvergoeding en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De beslissing op de verzoeken van partijen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorg- en contactregeling is pro forma aangehouden in afwachting van een nader onderzoek en advisering door de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).
1.2.
Na de beschikking van 6 mei 2024 heeft de rechtbank kennisgenomen van:
- een brief van de raad van 9 oktober 2024 met als bijlage het raadsrapport, gedateerd 8 oktober 2024;
- een F9-formulier (met brief en producties 1 tot en met 7) van mr. du Fossé van 21 oktober 2024 tevens houdende een aanvulling van de verzoeken van de vrouw;
- een F9-formulier (met brief en producties 1 tot en met 8) van mr. van Eijkeren van 5 november 2024;
- een F9-formulier (met brief en producties 8 tot en met 18) van mr. du Fossé van 30 januari 2025;
- een F9-formulier van mr. du Fossé van 31 januari 2025;
- een F9-formulier (met brief en producties 9 tot en met 16) van mr. van Eijkeren van 31 januari 2025;
- een e-mailbericht (met brief en twee bijlagen) van de gecertificeerde instelling de [naam gecertificeerde instelling] (hierna: de GI) van 4 februari 2025.
1.3.
Een nadere mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 februari 2025. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door mr. du Fossé alsmede de man, bijgestaan door mr. van Eijkeren. Verder zijn verschenen [vertegenwoordigster raad] en [vertegenwoordigster raad] namens de raad en [vertegenwoordigster GI] en [vertegenwoordigster GI] namens de GI.
1.4.
De minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en hebben op 6 februari 2025 met de kinderrechter gesproken. De kinderrechter heeft van [minderjarige 3] een brief ontvangen. Die brief is door [minderjarige 1] aan de kinderrechter overhandigd tijdens het gesprek op 6 februari 2025.

2.De nadere feiten

2.1.
Bij beslissing van deze rechtbank van 17 mei 2024, op schrift gesteld op 31 mei 2024, is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd voor de duur van een jaar, met ingang van 6 juni 2024 tot 6 juni 2025.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Hoofdverblijfplaats en zorg- en contactregeling
3.1.1.
Ter beoordeling liggen nog voor de door partijen over en weer gedane verzoeken over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorg- en contactregeling. De vrouw heeft de rechtbank aanvankelijk verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen en om een zorg- en contactregeling (hierna: zorgregeling) vast te stellen op basis waarvan de kinderen een weekend per twee weken van vrijdagavond tot zondagavond bij de man verblijven. De man heeft de rechtbank aanvankelijk verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en om een zorgregeling vast te stellen op basis waarvan de kinderen een weekend per twee weken van vrijdagavond 19.00 uur tot maandagochtend aanvang school contact hebben met de vrouw, dan wel om een zorgregeling vast te stellen als de rechtbank in goede justitie meent te behoren.
3.1.2.
In de beschikking van 6 mei 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat het door de raad gedane onderzoek, dat heeft geleid tot het raadsrapport van 12 mei 2023, onvoldoende zorgvuldig was verricht. De rechtbank was van oordeel dat de raad bij dat onderzoek had nagelaten om kennis te nemen van verschillende stukken, waarvan de inhoud ten minste de indruk zou kunnen wekken dat sprake is geweest van eenzijdig partnergeweld. De rechtbank achtte zich op dat moment dan ook onvoldoende voorgelicht om te kunnen beslissen op de door partijen over en weer gedane verzoeken over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. De rechtbank heeft de raad daarom opgedragen een nader onderzoek te doen, waarbij de hiervoor genoemde stukken wel betrokken zouden worden, en in een nader rapport antwoord te geven op de vraag of het eerder door de raad in zijn rapport van 12 mei 2023 gegeven advies over de zorgregeling (kort samengevat: een co-ouderschapsregeling met het wisselmoment op maandag en een verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte), gelet op het nader onderzoek, bijstelling behoeft en, indien dat niet het geval is, waarom de raad tot die conclusie is gekomen.
3.1.3.
De raad heeft vervolgens een nader rapport uitgebracht, gedateerd 8 oktober 2024. In dit rapport concludeert de raad dat, gelet op de actuele situatie, een ander advies gepast is. De raad adviseert in het rapport om voor dit moment een zorgregeling vast te leggen conform de voorlopige zorgregeling zoals bepaald bij beschikking van 27 juli 2022 en aangevuld bij beschikking van 13 februari 2024, met daarop een kleine aanpassing vanwege het leefritme en de vrijetijdsbesteding van de kinderen. De raad adviseert om voor dit moment de navolgende zorgregeling vast te stellen:
[minderjarige 2] , [minderjarige 3] (en op termijn [minderjarige 1] ) verblijven bij de man:
  • gedurende de oneven weekenden van vrijdagavond 19.00 uur tot maandagochtend naar school;
  • wekelijks van woensdagavond 18.00 uur tot donderdagavond 20.00 uur;
  • op de twintig vrije woensdagen die de man in het jaar heeft, waarbij de man uiterlijk op de 15e van de maand aan de jeugdbeschermer doorgeeft op welke woensdagen de kinderen de daaropvolgende maand bij hem kunnen verblijven.
De vakanties, feestdagen en andere bijzondere dagen worden als volgt verdeeld:
  • zomervakantie: in de even jaren zijn de kinderen de eerste drie weken bij de man en de laatste drie weken bij de vrouw. In de oneven jaren is dit andersom;
  • herfstvakantie: in de even jaren zijn de kinderen bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
  • kerstvakantie: in de oneven jaren zijn de kinderen in de eerste week bij de man en in de tweede week bij de vrouw. In de even jaren is dit andersom;
  • voorjaarsvakantie: in de even jaren zijn de kinderen bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man;
  • meivakantie: in de oneven jaren zijn de kinderen de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man. In de even jaren is dit andersom;
  • waarbij alle vakanties starten op vrijdag om 19.00 uur en eindigen op vrijdag om 19.00 uur en het wisselmoment in alle vakanties op vrijdag om 19.00 uur is;
  • Pasen en Pinksteren: de kinderen verblijven op de paasmaandag en de pinkstermaandag bij de ouder bij wie zij conform de zorgregeling dat weekend zijn, tot dinsdagochtend naar school;
  • Hemelvaart, koningsdag en verjaardagen van de kinderen: de kinderen verblijven bij de ouder bij wie zij conform de regeling dan zijn;
  • verjaardagen van de ouders: worden gevierd met de kinderen als de kinderen conform de regeling bij de desbetreffende ouder zijn;
  • studiedagen: de kinderen verblijven bij de man wanneer de studiedagen aansluiten op weekenden/vakanties waarin de kinderen bij hem verblijven tot 19.00 uur. Als de studiedag voorafgaand aan het weekend/de vakantie van de man valt, verblijven de kinderen vanaf de dag voor de studiedag 19:00 uur bij de man. De man stuurt zodra de studiedagen bekend zijn voorafgaand aan het schooljaar een overzicht naar de jeugdbeschermer. De jeugdbeschermer informeert de vrouw. De overige studiedagen zijn de kinderen bij de vrouw;
  • ouders en kinderen wijken niet af van deze zorgregeling. Dit betekent dat de kinderen niet bij/in het huis van de andere ouder komen, tenzij dit noodzakelijk is om spullen op te halen.
Ten aanzien van [minderjarige 1] meent de raad dat zij met hulp zal moeten starten met het opbouwen van haar contact met de man om te komen tot deze regeling op het moment dat dit door hulpverlening, ouders en [minderjarige 1] haalbaar geacht wordt en op een manier die aansluit bij het opdoen van succeservaringen/relatieherstel. De raad adviseert om de regie daarover bij de GI te leggen.
De raad adviseert bovendien om vervolgens binnen de ondertoezichtstelling in afwachting van de (eerste) hulpverleningsresultaten en in afstemming met de ouders, hulpverlening en de GI, uiteindelijk toe te werken naar een co-ouderschapsregeling.
3.1.4.
De raad heeft zijn advies in het raadsrapport van 8 oktober 2024 als volgt onderbouwd.
De raad staat in de basis nog steeds staat achter het advies voor een zorgregeling zoals opgenomen in het rapport van 12 mei 2023 (een co-ouderschapsregeling). De raad meent echter dat de focus op dit moment eerst dient te liggen op het creëren van rust, voordat er een grote verandering in de zorgregeling tot stand kan worden gebracht. De raad benadrukt niet zozeer zorgen te hebben over het opvoedingsklimaat dat beide ouders de kinderen bieden. Voorts overweegt de raad op basis van de gesprekken met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] dat de elementen van intieme terreur die gezien worden van de man richting de vrouw niet gesignaleerd worden in het contact van de man met de kinderen. Indirect heeft het wel zijn weerslag op de kinderen, en met name op [minderjarige 1] , maar dit moet gaan afnemen als beide ouders met hulp aan hun eigen inzicht en gedrag gaan werken en er rust en afstand tussen de ouders ontstaat. Op dit moment is dat nog niet aan de orde. Er is al lange tijd sprake van een hoge mate van conflict en onrust tussen ouders waar de kinderen in opgroeien. Tussen ouders is nog geen duurzaam proces ingezet ter verbetering van deze situatie voor de kinderen. Door handhaving van de huidige regeling hebben de kinderen in ieder geval duidelijkheid en structuur in hun leven, in die zin dat zij weten waar ze wanneer zijn en vanuit welke ouder ze naar school gaan en gaan sporten. Aan handhaving van de huidige zorgregeling kleven in de visie van de raad op dit moment dan ook minder risico’s dan aan een verandering van de zorgregeling. Een verandering van de zorgregeling zal onrust met zich brengen, omdat alle gezinsleden aan de nieuwe structuur zullen moeten wennen, waardoor het risico bestaat dat loyaliteitsgevoelens (verder) onder druk komen te staan. Dit zal van alle gezinsleden te veel vergen in combinatie met de hoge mate van spanning/strijd en conflict die nu al gevoeld wordt. De raad denkt dat een duurzaam proces in gang moet worden gezet, voordat de zorgregeling kan worden aangepast. Daarbij acht de raad het van belang dat de nadruk wordt gelegd op het ontwikkelen van gezonde processen, het versterken van veerkracht, het proces van loslaten en het verhogen van flexibiliteit en het opbouwen van vertrouwen van ouders in zichzelf en elkaar. Dit biedt de meeste kans van slagen op duurzaam samenwerken. De raad meent dat, voordat daar aan gewerkt kan worden, het belangrijk is dat (acute) veiligheidsproblemen worden aangepakt. Binnen de ondertoezichtstelling moeten de elementen van intieme terreur van de man richting de vrouw een halt toe geroepen worden. Dit schadelijke gedrag van de man belemmert het werken naar een duurzaam proces. De raad signaleert overigens ook dat de vrouw, op basis van wat zij ervaren heeft met de man, geneigd is om al het gedrag van de man te interpreteren als intieme terreur. De raad adviseert daarom dat de vrouw hulpverlening krijgt om gebeurtenissen te verwerken en om gedragingen van de man in een ander perspectief te kunnen zien. De hulp aan ouders moet gaan inzetten op inzicht (zelfinzicht en inzicht in interpersoonlijke dynamiek), verwerking en het opbouwen van wederzijds vertrouwen.
De raad vindt het creëren van contactherstel door het afdwingen van contact tussen [minderjarige 1] en de man niet de manier om tot op een positief en onbelast contact tussen man en [minderjarige 1] te komen. Zolang er nog geen proces doorlopen wordt richting het opbouwen van duurzaam samenwerken, is er nog geen (ontwikkeling in) basisvertrouwen en kan het opbouwen van contact op deze manier mogelijk zelfs schadelijk zijn. De raad vindt het belangrijk dat [minderjarige 1] en de man met ondersteuning van hulpverlening succeservaringen op kunnen gaan doen in het contact met elkaar en zo wederzijds vertrouwen opbouwen. Op die manier kan toegewerkt worden naar de vaste zorgregeling. De raad vindt het belangrijk voor [minderjarige 1] dat daar naartoe gewerkt wordt, omdat de uitzonderingspositie die [minderjarige 1] nu heeft niet goed is voor haar identiteitsontwikkeling, voor haar zelfvertrouwen/zelfbeeld en de relatie met haar zusje en broertje.
De raad ziet een co-ouderschapsregeling als een haalbare en passende regeling voor de toekomst. De beschreven doelen en hulp waarbij gewerkt wordt aan duurzaam samenwerken ziet de raad echter als voorwaarden voor het toewerken naar deze regeling. De raad ziet het als een taak van de GI om hier met ouders aan te werken, te toetsen hoe het verloopt en op een passend moment de afweging te maken of co-ouderschap haalbaar en in het belang van de kinderen is.
3.1.5.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de GI, in haar brief van 4 februari 2025, haar visie op de huidige situatie en het advies van de raad gegeven.
De GI schrijft dat zij de complexe dynamiek tussen partijen, zoals de raad die beschrijft, waarbij sprake is geweest van elementen van intieme terreur, er signalen zijn van oudervervreemding, er sprake is van financiële strijd, een niet afgehandelde echtscheidingsprocedure en een zorgregeling die nog niet definitief is, onderschrijft. De GI geeft wel aan dat reeds een start is gemaakt met het in gang zetten van een duurzaam proces, zoals de raad adviseert. De GI voert daartoe aan dat binnen de ondertoezichtstelling de acute veiligheidsproblemen een halt zijn toegeroepen. Zo is er een communicatiestop ingelast, waarbij er alleen nog contact kan zijn tussen partijen via e-mail, welk contact verloopt via de jeugdbeschermers, en is er een WhatsAppgroep enkel voor noodgevallen. De jeugdbeschermers zien dat de man zich lerend opstelt en aan de slag gaat met de feedback die hij krijgt. De man heeft zich ingezet voor hulpverlening. Hij heeft de diagnostiekfase van het [naam] traject afgerond. Daarin is geen grond gezien voor het starten van een behandelfase. Verder heeft hij gesprekken gevoerd bij het [naam] van [organisatie] en is onder behandeling bij zijn eigen psycholoog. De man houdt actief contact met de jeugdbeschermers en volgt hun adviezen op. De intakegesprekken ten behoeve van het [naam] traject hebben met beide partijen plaatsgevonden. Ten behoeve van het opstellen van de hulpvraag voor dit traject is erop gewezen dat de intieme terreur daarin moet worden meegenomen, omdat die van invloed is op de ontstane dynamiek.
De GI ziet bij beide ouders nog geen intrinsieke verandering, maar enkel verandering op basis van de sturing die de GI geeft. Door die gestelde kaders is de hinder die de vrouw ondervindt van de elementen van intieme terreur wel voldoende ingeperkt.
Nu een start is gemaakt met het in gang zetten van een duurzaam proces, en nu, in de visie van de GI, de huidige zorgregeling bijdraagt aan de schadelijke onderlinge dynamiek tussen partijen, meent de GI dat er zo snel mogelijk duidelijkheid moet komen over onder meer de zorgregeling, zodat ouders zich op hun eigen proces kunnen gaan focussen en om dreigend contactverlies af te wenden. De GI pleit voor een co-ouderschapsregeling, waarbij er sprake is van een gelijk opvoederschap tussen ouders, zodat daarover geen strijd meer kan bestaan, met duidelijke afspraken over wisseldagen- en tijden. Een dergelijke regeling is ook beter werkbaar voor de GI, omdat zij bij een gelijke verdeling van de zorgtaken ook een gelijke begrenzing kunnen stellen. De GI meent dat een opbouw naar een co-ouderschapsregeling niet nodig is, omdat de kinderen nu ook al weken bij de man verblijven in de vakantieperiodes. De man werd op afstand door [minderjarige 1] afgewezen, maar het contact dat er een enkele keer wel was verliep goed, zelfs zonder tussenkomst van een hulpverlener. De GI meent daarom dat het van belang is dat beide ouders uitstralen dat [minderjarige 1] naar vader moet gaan en dat het goed is dat [minderjarige 1] gaat. Wanneer er problemen spelen tussen ouders, die [minderjarige 1] meekrijgt, dreigt er contactverlies tussen haar en de man. Het is dan ook essentieel om de dynamiek tussen ouders te verbeteren, waarbij de GI er op wil inzetten dat ook [minderjarige 1] wordt meegenomen in het traject bij [naam] .
3.1.6.
Naar aanleiding van de brief van de GI en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de raad tijdens de mondelinge behandeling zijn advies gewijzigd. De raad heeft aangegeven dat er inmiddels een aantal maanden verstreken is sinds de raad zijn rapport heeft uitgebracht en dat er meer rust is ontstaan door de inspanningen van de GI. Er is meer afstand gecreëerd tussen ouders en er wordt hulpverlening ingezet. De raad meent dat duidelijkheid voor partijen nodig is en kan daarom achter de visie van de GI staan. Ook de raad meent dat voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op dit moment een co-ouderschapsregeling vastgesteld zou kunnen worden, dan wel dat een regeling vastgesteld kan worden conform de wens van [minderjarige 2] in die zin dat de huidige regeling in de week dat de kinderen in het weekend bij de vader zijn wordt uitgebreid met de vrijdag. Het onderliggende conflict tussen partijen is een belemmering en maakt de situatie zeer complex. Als de GI echter als schot tussen deze partijen in blijft staan is een co-ouderschapsregeling in de visie van de raad mogelijk. Met inzet van de hulpverlening hoopt de raad dat de situatie op termijn zal verbeteren, zodat ouders het op den duur zelf kunnen gaan doen. Bovendien, zo stelt de raad, zal er door het vaststellen van een co-ouderschapsregeling voor het gevoel van de man een gelijkwaardig ouderschap ontstaan, waardoor de raad verwacht dat de frictie tussen ouders zal verminderen.
3.1.7.
De vrouw kan zich niet vinden in het advies van de raad. Over het nader rapport van de raad heeft de vrouw aangegeven dat zij ook dit rapport ondeugdelijk vindt, omdat de raad in haar visie het eenzijdig partnergeweld wederom onvoldoende onderzocht en doorgrond heeft en er nog altijd ten onrechte wordt verwezen naar een dynamiek tussen ouders. De vrouw meent dan ook dat zij en de kinderen door de raad nog altijd onvoldoende beschermd worden. In de visie van de vrouw onderkent de raad de ernst van de intieme terreur niet en schuiven zij een en ander door naar de GI, terwijl de raad weet dat de vrouw zich door de GI onvoldoende beschermd voelt en de raad de GI bovendien onvoldoende sturing geeft over hoe dit geweld door de man gestopt moet worden. De koers die de GI sinds april 2024 vaart heeft geleid tot een ernstige vertrouwensbreuk tussen de vrouw en de GI. Zo heeft de GI de vrouw allereerst ten onrechte een schriftelijke aanwijzing gegeven over de zomervakantie en hebben zij haar vervolgens een schriftelijke aanwijzing gegeven over het meegaan van [minderjarige 1] in de zorgregeling vanaf de periode na de zomervakantie, tegen het eerdere advies van de raad in zijn rapportage van 12 mei 2023 in, terwijl het aanvullend onderzoek van de raad nog niet was afgerond en terwijl er bovendien niet is onderzocht waarom het in de relatie tussen [minderjarige 1] en de man steeds fout gaat. Bij deze stand van zaken heeft de GI ook een verzoek tot wijziging van de voorlopige zorgregeling ingediend met als streven toe te werken naar een co-ouderschapsregeling. In de afgelopen maanden leken de raad en de GI dan ook niet op één lijn te zitten over welke stappen in het belang van de kinderen gezet dienden te worden. Op basis van het advies in de raadsrapportage van oktober 2024 meende de raad nog dat de huidige regeling bevroren zou moeten worden en er eerst een duurzame verandering zou moeten komen voordat toegewerkt kon worden naar een co-ouderschapsregeling, terwijl de GI destijds al van mening was dat overgegaan kon worden naar een co-ouderschapsregeling. De vrouw acht het onbegrijpelijk dat de raad daarover in zijn rapport niets heeft vermeld en de regie toch volledig bij de GI heeft neergelegd. De vrouw verzet zich uitdrukkelijk tegen dit advies van de raad, omdat de GI de terreur onvoldoende erkent en daartegen onvoldoende optreedt, de GI niet of nauwelijks voorwaarden stelt aan het toewerken naar co-ouderschap, terwijl de raad die voorwaarden wel expliciet stelt en de GI een andere kijk heeft op het herstel van het contact tussen [minderjarige 1] en de man dan de raad en gelet op de ernstige vertrouwensbreuk die is ontstaan tussen de vrouw en de GI. De regie over de zorgregeling bij de GI leggen zou desastreus zijn voor de vrouw en de kinderen en het geweld zal blijven doorgaan.
De vrouw stelt dat de benodigde specifieke kennis over eenzijdig partnergeweld bij de raad en de GI niet lijkt te bestaan. De vrouw wijst op artikel 31 van het verdrag van Istanbul inhoudende dat geweld een relevante factor is bij het vaststellen van een zorgregeling. De vrouw meent dat hiermee in het advies van de raad onvoldoende rekening is gehouden. Het geweld door de man is niet gestopt, wordt door hem niet erkend en gaat gewoon door, weliswaar op een wijze die veel minder zichtbaar is dan voorheen en die door de raad en de GI ook onvoldoende is en wordt doorzien. Een communicatiestop heeft enige rust gebracht, maar er gaat ook nog veel niet goed. Een voorbeeld daarvan is dat de man verschijnt bij de hockeytraining van de kinderen op dagen dat de kinderen bij de vrouw zijn of dat de man zich aanmeldt voor het rijden naar hockeywedstrijden in weekenden van de vrouw. Daarin wordt de man in de visie van de vrouw door de GI te weinig begrensd. Zolang het geweld niet stopt kan in de visie van de vrouw niet toegewerkt worden naar een co-ouderschapsregeling. Een co-ouderschapsregeling houdt in de visie van de vrouw in dat partijen met elkaar kunnen communiceren en overleggen en dat er wederzijds respect is. Dat is niet aan de orde. Gelet op de houding van de man acht de vrouw het ook onwaarschijnlijk dat er op korte termijn verbetering te verwachten valt. Er is weliswaar een start gemaakt met het toewerken naar een duurzaam proces ter verbetering van de situatie, door onder meer de invoering van de communicatiestop en de inzet van een hulpverleningstraject, maar dit is nog broos en van een duurzame gedragsverandering is absoluut nog geen sprake. De vrouw vindt het dan ook onbegrijpelijk dat de raad nu aangeeft dat een co-ouderschapsregeling kan worden vastgesteld. De vrouw verzet zich ook tegen dit advies. De vrouw meent dat een co-ouderschapsregeling in de situatie van partijen niet haalbaar is. In de visie van de vrouw dient de huidige voorlopige zorgregeling te worden ingeperkt. Die regeling is namelijk te onrustig en legt bij de vrouw een te grote druk. De vrouw handhaaft haar aanvankelijk gedane verzoeken en meent dat een zorgregeling van één weekend per twee weken van vrijdagavond tot zondagavond 19.00 uur het maximaal haalbare is, waarbij ten aanzien van [minderjarige 1] middels hulpverlening moet worden bezien of zij te zijner tijd in deze regeling mee kan gaan.
3.1.8.
De man heeft ten aanzien van het rapport van de raad van oktober 2024 aangegeven dat hij dit te eenzijdig en onvolledig vindt, omdat de vraag of er eveneens sprake is van partnergeweld van de vrouw richting de man niet in het onderzoek is betrokken en omdat bovendien onderbelicht is gebleven of sprake is van ouderverstoting. De man benadrukt dat de raad in zijn rapport enkel elementen van intieme terreur van de man richting de vrouw heeft geconstateerd en dan tijdens de relatie van partijen, maar dat die daarna (nagenoeg) niet meer aanwezig zijn. Daarmee heeft de raad in de visie van de man niet gezegd dat hij intieme terreur heeft gepleegd. De man beseft dat hij in het verleden op diverse punten te ver is gegaan en anders had moeten handelen dan hij heeft gedaan. De man bagatelliseert dat niet, maar wil wel benadrukken dat het in zijn visie in de dynamiek tussen partijen zit, waarbij er juist sprake is van intieme terreur van de vrouw richting de man en waarbij de vrouw doet aan ouderverstoting. In de visie van de man is het een samenspel, waarin de vrouw een veel grotere rol heeft, omdat zij op dit moment de hoofdverzorger van de kinderen is. Hoe langer dit voortduurt, hoe moeilijker het contactherstel met de kinderen wordt. De man meent dan ook dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij alles op alles zet om ervoor te zorgen dat het beter gaat met de kinderen, maar dat doet zij niet. In plaats daarvan focust de vrouw, in de visie van de man, op de strijd met de man en de GI, waardoor de door de GI ingezette hulpverlening ( [naam] en [naam] ) niet of nauwelijks van de grond komt. In de afgelopen twee jaar is de vrouw niet in staat gebleken om de kinderen onbelast contact te laten hebben met hun vader. De vrouw blijft vastzitten in haar eigen perspectief op de zaak en is daarin niet begeleidbaar en stuurbaar. De man verwacht niet dat dit zal veranderen of doorbroken kan worden. De man heeft daarentegen zijn eigen rol in de ontstane situatie wel ingezien, volgt de door de GI aangeboden trajecten en stelt zich begeleidbaar op. De man kan er wel voor zorgen dat de kinderen een onbelast contact hebben met hun moeder. Hij staat achter dit contact en een gelijke verdeling van de zorg. De man meent daarom dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij hem zouden moeten hebben en hij handhaaft dan ook zijn verzoek daartoe. Subsidiair verzoekt de man om de hoofdverblijfplaats van de kinderen tussen partijen te verdelen (bijvoorbeeld [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de man en [minderjarige 1] bij de vrouw).
Ten aanzien van de zorgregeling meent de man dat in de situatie van partijen gekomen moet worden tot een solo parallel ouderschap waarbij de zorg voor de kinderen gelijk tussen partijen wordt verdeeld. Dat een gelijke verdeling van de zorgtaken niet mogelijk zou zijn, omdat partijen dan teveel contact en communicatie zouden moeten hebben, zoals de vrouw stelt, is in de visie van de man een volledig achterhaald standpunt. Ook in complexe situaties, zoals de situatie van partijen, kan de zorg gelijk worden verdeeld, mits daarbij een solo parallel ouderschap wordt gehanteerd met duidelijke afspraken. De man kan zich dan ook vinden in het advies van de raad en het standpunt van de GI dat een co-ouderschapsregeling vastgesteld kan worden. In de visie van de man zal een verdeling van de zorg bij helfte bijdragen aan rust, stabiliteit en gelijkwaardigheid tussen partijen en zal dat de angel uit het conflict halen. De rechtbank begrijpt dan ook dat de man zijn verzoek wijzigt in die zin dat hij primair verzoekt om met onmiddellijke ingang een co-ouderschapsregeling vast te stellen. Namens de man is tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de man zijn verzoek tot vaststelling van een opbouwregeling, zoals gedaan in zijn brief bij het F9-formulier van 31 januari 2025, handhaaft als subsidiair verzoek. De man heeft de volgende opbouwregeling voorgesteld:
  • tot aan de meivakantie loopt een regeling waarbij de kinderen in de even weken vanaf woensdag 18.00 uur tot vrijdagochtend voor school en in de oneven weken vanaf vrijdag 19.00 uur tot maandagochtend bij de man zijn;
  • na de meivakantie zal gedurende vier weken een regeling lopen waarin de kinderen in de even weken vanaf woensdag 18.00 uur tot vrijdagochtend voor school en in de oneven weken vanaf woensdag 18.00 uur tot maandagochtend bij de man zijn;
  • na deze vier weken zal tot aan de zomervakantie een regeling lopen waarbij de kinderen in de oneven weken vanaf dinsdag 19.00 uur tot maandagochtend bij de man zijn;
  • na de zomervakantie start de week op/week af regeling waarin de kinderen in de oneven weken bij de man zijn en het wisselmoment op de maandag is om 08.30 uur en de spullen op maandagavond in overleg tussen de ouders worden gewisseld.
Daarbij heeft de man aangegeven dat hij bereid is om mee te denken over een andere opbouwregeling, maar dat zijn uitgangspunt wel is dat de opbouwregeling voor alle drie de kinderen geldt (tenzij [naam] anders adviseert) en dat er in ieder geval na de zomervakantie 2025 een co-ouderschapsregeling geldt met het wisselmoment op maandag.
3.1.9.
De rechtbank overweegt als volgt.
De raad, alsmede de GI, adviseren de rechtbank om over te gaan tot vaststelling van een co-ouderschapsregeling. De rechtbank is van oordeel dat dit advies geen logisch gevolg is van de bevindingen uit het door de raad verrichte onderzoek en voorts op gespannen voet staat met de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de eerste mondelinge behandeling op 30 januari 2024. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
Uit het rapport van de raad volgt onder meer dat er signalen zijn van intieme terreur van de man jegens de vrouw. Uit het rapport van de raad volgt, en dit is ook door de rechtbank vastgesteld op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde op zitting, dat de gezinsdynamiek na het uiteengaan van partijen ernstig verstoord is geraakt. Enig constructief overleg tussen ouders rechtstreeks is niet meer mogelijk. Daarom hebben de jeugdbeschermers een communicatiestop ingelast. Er kan op dit moment alleen nog via de jeugdbeschermers contact zijn tussen partijen. Daarnaast is er een WhatsAppgroep die alleen voor noodgevallen gebruikt kan worden. Uit het onderzoek van de raad noch uit het verslag van de GI blijkt dat er reële aanwijzingen zijn dat in deze situatie op termijn verbetering te verwachten valt. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de brief van de jeugdbeschermers van 4 februari 2025 waarin zij hebben aangegeven dat zij bij beide ouders nog geen intrinsieke verandering zien, maar enkel verandering op basis van de sturing die de GI geeft.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden een co-ouderschapsregeling die inhoudt dat de zorgtaken gelijk tussen de ouders worden verdeeld niet passend is.
Uit een onderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van het WODC (Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum) [1] volgt dat een vergelijking met andere landen, waar een co-ouderschap als prioritair model is ingevoerd, heeft geleerd dat co-ouderschap ten eerste geen oplossing is om tot meer communicatie en/of samenwerking tussen ouders te komen en ook niet om conflicten tussen ouders te beheersen en ten tweede dat in een dergelijke regeling er teveel wordt uitgegaan van de ouders, die een gelijke zorgverdeling als ‘recht’ gaan beschouwen, waardoor de belangen van de kinderen uit het oog worden verloren. Dit heeft ertoe geleid dat in landen waar co-ouderschap als prioriteit model was ingevoerd, zoals bijvoorbeeld Zweden en Australië, alweer hervormingen van het wettelijk systeem hebben plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op vorenstaande er door de raad voldoende feiten en omstandigheden hadden moeten worden aangevoerd die een co-ouderschap toch rechtvaardigen. In het rapport van de raad ontbreekt echter iedere onderbouwing daarvoor. Uit hetgeen door de raad en de GI tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd blijkt dat beide instanties een gelijke verdeling van de zorgtaken tussen de ouders met name in het belang van de kinderen vinden omdat daardoor de weerstand van de man zal afnemen en daardoor ook de spanningen tussen partijen. De raad heeft namelijk gesteld dat door een co-ouderschapsregeling voor het gevoel van de man een gelijkwaardig ouderschap zal ontstaan, als gevolg waarvan de raad verwacht dat de frictie tussen ouders zal verminderen. De GI heeft gepleit voor een co-ouderschapsregeling zodat daarover geen strijd meer kan bestaan. Een dergelijke regeling is ook beter werkbaar voor de GI, zo heeft zij gesteld, omdat zij bij een gelijke verdeling van de zorgtaken ook een gelijke begrenzing kan stellen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat enkel het subjectieve gevoel van de man, dat partijen pas gelijkwaardig ouders zijn als sprake zou zijn van een co-ouderschapsregeling, niet leidend kan zijn.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de huidige contactregeling tussen de man en de kinderen, anders dan de GI stelt, geen gevaar vormt voor oudervervreemding/ dreigend contactverlies. [minderjarige 3] en [minderjarige 2] hebben op zeer regelmatige basis contact met de man. De relatie en verstandhouding tussen de man en [minderjarige 1] is weliswaar zeer moeizaam, maar de rechtbank ziet ook dat er een voorzichtige verbetering te zien is in het contact tussen hen beiden. Naar de rechtbank begrijpt gaat [minderjarige 1] inmiddels eens per twee weken een dag naar de man inclusief een overnachting.
Verder is de rechtbank van oordeel dat zowel de raad als ook de GI voorbij zijn gegaan aan het feit dat een gelijkwaardige verdeling van de zorgtaken veel meer afstemming tussen de ouders vereist dan een regeling waarbij het accent ten aanzien van de opvoeding van de kinderen bij een van de ouders ligt. Ondanks dat er wellicht door inzet van de GI enige rust is gebracht in de verhoudingen tussen de ouders en een hulpverleningstraject is ingezet, acht de rechtbank het, zoals hiervoor ook al is overwogen, gelet op de heftigheid en hardnekkigheid van de strijd tussen partijen die er nog altijd is en het grote wantrouwen tussen hen, niet reëel te verwachten dat daarin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Daarnaast kan het ook niet zo zijn dat een co-ouderschapsregeling enkel uitvoerbaar is door de jeugdbeschermer als schot tussen de ouders te plaatsen, zoals door de raad tijdens de mondelinge behandeling is aangegeven.
Ook een co-ouderschapsregeling die om succesvol te zijn uitgevoerd zou moeten worden door een solo-parallel ouderschap is naar het oordeel van de rechtbank niet in het belang van de kinderen. Gelet op de complexe strijd tussen ouders zou ook deze vorm van een co-ouderschapsregeling teveel druk op de kinderen gaan leggen, omdat zij dan zelf moeten gaan zorgen voor de verbinding tussen de situaties bij hun beide ouders. Bovendien bestaat dan het risico dat de kinderen, nog meer dan de rechtbank thans bij bijvoorbeeld [minderjarige 2] al ziet, zich gaan aanpassen aan de twee werelden waarin zij leven, waardoor zij hun eigenheid zouden kunnen gaan verliezen hetgeen aan hun ontwikkeling in de weg zal staan.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat niet alleen de kinderen al jaren in een gespannen situatie leven maar ook elk van de ouders. Dat zal het nodige van hen hebben gevergd en nog steeds vergen. Het is in het belang van de kinderen dat ouders in het kader van de ingezette hulpverlening niet overvraagd gaan worden waardoor hun draagkracht uit balans raakt. Ouders moeten in staat blijven om, naast hun banen als medisch specialist, die het nodige van elke van hen zullen vergen hun zorgtaken te kunnen blijven uitvoeren. Daarnaast geldt dat de kinderen inmiddels een leeftijd hebben waarin zij zich moeten kunnen richten op hun school, vrienden en sportactiviteiten. Voor hen moet er rust en duidelijkheid komen. De rechtbank is van oordeel dat de raad en de GI zich hier in hun advisering onvoldoende rekenschap van hebben gegeven.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de raad en de GI niet volgt in hun advies en dat de rechtbank bovendien het primair en subsidiaire verzoek (nu dit ook leidt tot uiteindelijk vaststelling van een co-ouderschapsregeling) van de man zal afwijzen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het niet in het belang van de kinderen is dat de GI in de nabije toekomst gaat toewerken naar een co-ouderschap. De rechtbank schat in dat een vooruitzicht op een gelijke verdeling van de zorgtaken er aan de zijde van de man toe zal leiden dat hij druk zal blijven uitoefenen op in ieder geval de GI om dit doel te verwezenlijken. Dit zal niet bijdragen aan het verminderen van de spanningen tussen partijen.
3.1.10.
De vraag die vervolgens voorligt is welke zorgregeling op dit moment het meest in het belang van de kinderen kan worden geacht. Is dat handhaving van de huidige voorlopige zorgregeling, handhaving van de frequentie van de huidige voorlopige zorgregeling, maar op andere dagen, een inperking van de huidige voorlopige zorgregeling of toch een uitbreiding van de huidige voorlopige zorgregeling?
Uit het gesprek dat de kinderrechter met [minderjarige 2] heeft gehad heeft zij begrepen dat [minderjarige 2] de huidige regeling in de week dat zij het weekend bij de man verblijft te onrustig vindt, omdat er dan een wisseling tussen ouders plaatsvindt op donderdag en op vrijdag. Op donderdag gaan [minderjarige 3] en [minderjarige 2] namelijk aan het einde van de dag naar de vrouw en op vrijdagmiddag weer naar de man. [minderjarige 2] stelt daarom voor om in die week de vrijdag aan de zorgregeling toe te voegen. [minderjarige 3] heeft in zijn brief aangegeven dat hij wil dat de regeling in de basis blijft zoals die is, omdat hij aan die regeling al gewend is, maar dat daaraan wel wordt toegevoegd de vrijdag in de week dat hij in het weekend bij de man is. [minderjarige 3] wil geen co-ouderschapsregeling, omdat hij dat te lang vindt.
De rechtbank begrijpt dat het op en neer gaan van de kinderen van hun vader naar hun moeder en omgekeerd binnen een kort tijdsbestek onrustig voor hen is. Daaraan zal zeker niet hebben bijgedragen, zo veronderstelt de rechtbank, dat het uitwisselen van kleding, sportattributen en dergelijke ook een bron van onrust vormt. De rechtbank acht een uitbreiding van de regeling met de betreffende vrijdag echter niet in het belang van de kinderen. Zoals hiervoor al is overwogen acht de rechtbank het, gelet op de verstandhouding tussen partijen, van belang dat de zorg en opvoeding van de kinderen in overwegende mate bij een van de ouders ligt. Een uitbreiding van de zorgregeling druist in tegen dit uitgangspunt. Dit betekent dat de rechtbank de huidige frequentie van de zorgregeling zal handhaven. De rechtbank heeft erover nagedacht hoe toch aan de wensen van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] kan worden tegemoet gekomen. Dat kan door te bepalen dat de kinderen bij de man zijn in de ene week van donderdag 19.00 uur tot zondag 20.00 uur en in de andere week van donderdag 19.00 uur tot vrijdag 20.00 uur. De rechtbank verplaatst daarom de doordeweekse dag dat de kinderen bij de man zijn in de week dat ze niet het weekend bij hem zijn van de donderdag naar de vrijdag. In verband daarmee zullen de kinderen elke week op donderdagavond naar de man toegaan. Verder zal de rechtbank, in de week dat de kinderen in het weekend bij de man zijn, het wisselmoment verplaatsen van de maandag naar school naar de zondagavond. De rechtbank is van oordeel dat ook dit bijdraagt aan rust voor de kinderen en partijen, doordat er dan niet twee keer, zoals thans het geval is, een wisseling van spullen hoeft plaats te vinden (op zondag en maandag), maar de wissel van de spullen beperkt blijft tot de zondagavond.
De rechtbank realiseert zich dat beide ouders mogelijk - als gevolg van de gewijzigde zorgregeling die de rechtbank zal vaststellen - hun wekelijkse vrije dag(en) zullen moeten aanpassen. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen hier echter rekening mee hebben gehouden, nu de vrouw heeft verzocht om een weekendregeling te bepalen als gevolg waarvan zij gedurende doordeweekse dagen de zorg voor de kinderen zou hebben moeten dragen en nu de man een co-ouderschapsregeling heeft verzocht op basis waarvan hij ten minste de helft van de tijd er voor de kinderen had moeten zijn. Om partijen gelegenheid te geven om eventuele roosterwijzigingen in hun werkrooster aan te brengen zal de rechtbank bepalen dat de gewijzigde zorgregeling eerst ingaat op 1 september 2025. Indien het aanbrengen van roosterwijzigingen voor partijen niet noodzakelijk is dan kan de gewijzigde regeling die de rechtbank zal vaststellen onmiddellijk ingaan.
3.1.11.
De rechtbank zal voor [minderjarige 1] geen vaste regeling bepalen. De rechtbank meent dat op [minderjarige 1] nu geen druk moet worden gelegd om mee te gaan in die regeling. Gebleken is namelijk dat zonder druk en met begeleiding er ruimte is gekomen voor [minderjarige 1] deel te nemen aan een deel van de zorgregeling. De rechtbank gaat er vooralsnog van uit dat door deze lijn aan te houden die ruimte in de toekomst zal toenemen.
3.1.12.
De rechtbank overweegt voorts dat wanneer de ouder op een van de dagen dat de kinderen bij hem of haar zijn een (werkgerelateerde) verplichting heeft het op de weg ligt van de betreffende ouder om een oppas voor de kinderen te regelen.
3.1.13.
Ten aanzien van de vakanties en feestdagen heeft de man in de brief bij zijn F9-formulier van 31 januari 2025 opgemerkt dat de vakanties en feestdagen reeds door de rechtbank zijn vastgelegd. De rechtbank gaat ervan uit dat de man daarmee doelt op de door de rechtbank bij beschikking van 13 februari 2024 vastgestelde voorlopige zorgregeling tijdens de vakanties en feestdagen en dat hij dus wenst dat deze regeling voor de vakanties en feestdagen ook als definitieve regeling wordt vastgesteld. Nu de vrouw in deze procedure niets heeft gesteld over een regeling voor de vakanties en feestdagen zal de rechtbank de man volgen en de eerder, bij beschikking van 13 februari 2024, vastgestelde voorlopige regeling voor de vakanties en feestdagen als definitieve regeling vaststellen zoals in het dictum van deze beschikking bepaald. De rechtbank acht het van belang dat er voor partijen ook duidelijkheid bestaat over de regeling tijdens vakanties en feestdagen, zodat dit geen nieuw discussiepunt tussen hen zal worden. De rechtbank zal wel een wijziging aanbrengen ten aanzien van eerder vastgestelde regeling ten aanzien van de paasdagen en pinksterdagen. De rechtbank acht het namelijk in het belang van de kinderen dat deze feestdagen gelijk tussen ouders worden verdeeld. Als gevolg van de bij deze beschikking vast te stellen zorgregeling zou dat namelijk mogelijk niet het geval zijn. De rechtbank zal daarom bepalen dat de kinderen in de even jaren op eerste paasdag en eerste pinksterdag bij de man verblijven en op tweede paasdag en tweede pinksterdag bij de vrouw en in oneven jaren andersom, waarbij het wisselmoment plaatsvindt op eerste paas-/pinksterdag om 20.00 uur, respectievelijk op tweede paas-/pinksterdag om 20.00 uur. Indien de kinderen volgens deze regeling op eerste paas-/pinksterdag bij de man zijn, maar zij volgens de reguliere zorgregeling in dat weekend niet bij de man verblijven zullen zij om 10.00 uur bij de man zijn, en in de situatie dat de kinderen volgens deze regeling op eerste paas-/pinksterdag bij de vrouw zijn, maar zij in dat weekend volgens de reguliere regeling bij de man verblijven, zullen zij om 10.00 uur bij de vrouw zijn.
3.1.14.
Op basis van de zorgregeling die de rechtbank zal vaststellen ligt het zwaartepunt van de verzorging en opvoeding van de kinderen bij de vrouw. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen toewijzen, onder afwijzingen van het primaire en subsidiaire verzoek van de man.
3.2.
Eenhoofdig gezag
3.2.1.
In haar brief van 21 oktober 2024 heeft de vrouw haar verzoeken aangevuld in die zin dat zij de rechtbank vraagt om op grond van artikel 1:251a BW het gezamenlijk gezag van partijen te beëindigen en de vrouw alleen te belasten met het gezag over de kinderen. Ter onderbouwing van dit verzoek stelt de vrouw dat het geweld van de man jegens haar nu ruim twee jaar na de verbreking van de samenwoning nog niet gestopt is, maar onverminderd doorgaat en dat er geen zicht is op verbetering. De vrouw acht dit een contra-indicatie voor gezamenlijk gezag. Zij meent dat als ouders samen beslissingen moeten nemen over hun kinderen de vrouw zich veilig moet voelen. Dat is niet het geval. Bovendien stelt de vrouw dat partijen over geen enkel onderwerp overeenstemming kunnen krijgen. De vrouw meent dan ook dat zowel sub a) als sub b) van artikel 1:251 a BW van toepassing zijn.
3.2.2.
De man heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek van de vrouw. Hij meent dat er geen enkele reden is om het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag toe te wijzen. De man staat achter de hulpverlening en frustreert die niet, zoals de vrouw dat wel doet. De man stelt zich begeleidbaar op, is in staat om naar zijn eigen handelen te kijken en daarvan te leren en om zijn visie buiten de belangen van de kinderen te plaatsen. Bovendien geeft de man altijd akkoord voor zaken die voor de kinderen nodig zijn. De man stelt dat het juist de vrouw is die zaken die in het belang zijn van de kinderen vanuit haar gezagspositie tegenhoudt, waardoor bijvoorbeeld [minderjarige 1] nog steeds niet de geadviseerde zorg heeft gekregen. De man meent dat de oplossing voor de situatie die tussen partijen is ontstaan niet is het vragen van eenhoofdig gezag. Hij meent dat partijen juist moeten gaan leren om het gezag beter gezamenlijk te gaan uitoefenen. De man stelt bovendien dat het in het kader van de ondertoezichtstelling niet helpend zal zijn als slechts een van de ouders belast is met het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.2.3.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt van de wetgever is dat beide ouders het gezag dragen over hun kinderen, ook na de ontbinding van het huwelijk. De mogelijkheden om het gezamenlijk gezag te beëindigen zijn dan ook beperkt. Slechts (1) wanneer er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of (2) als blijkt dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is, kan een verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag worden toegewezen (artikel 1:251a BW). Gelet op de complexe ouderstrijd is het de rechtbank duidelijk dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] klem zitten tussen hun ouders. Het is naar het oordeel van de rechtbank echter te vroeg om te oordelen dat de situatie voor de kinderen niet meer zal verbeteren. Door duidelijkheid te geven over de contactregeling die zal gelden hoopt de rechtbank dat er rust komt en de kinderen uit de strijd tussen de ouders raken.
Bovendien acht de rechtbank het op dit moment gelet op de ondertoezichtstelling van belang dat beide ouders met het gezag blijven belast zodat de GI aan beiden instructies kan blijven geven.
De rechtbank acht een wijziging van het gezag ook niet anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk.
3.2.4.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het verzoek van de vrouw tot wijziging van het gezag zal afwijzen.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
  • [naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
4.2.
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
  • [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven bij de man volgens een tweewekelijks schema in de ene week van donderdag 19.00 uur tot zondag 20.00 uur en in de andere week van donderdag 19.00 uur tot vrijdag 20.00 uur, welke zorgregeling – in het geval partijen wijzigingen in hun werkrooster dienen aan te brengen - zal ingaan op 1 september 2025;
  • de vakanties en feestdagen worden als volgt verdeeld:
 zomervakantie: in de even jaren zijn de kinderen in de eerste drie weken bij de man en in de laatste drie weken bij de vrouw en in de oneven jaren andersom, waarbij het wisselmoment op vrijdag zal zijn;
 herfstvakantie: in de even jaren zijn de kinderen bij de man, in de oneven jaren bij de vrouw;
 kerstvakantie: in de oneven jaren zijn de kinderen in de eerste week bij de man en in de tweede week bij de vrouw en in de even jaren andersom;
 voorjaarsvakantie: in de even jaren zijn de kinderen bij de vrouw, in de oneven jaren bij de man;
 meivakantie: in de oneven jaren zijn de kinderen in de eerste week bij de vrouw en in de tweede week bij de man, in de even jaren andersom;
 Pasen en Pinksteren: de kinderen verblijven in de even jaren op eerste paasdag en op eerste pinksterdag bij de man en op tweede paasdag en tweede pinksterdag bij de vrouw en in de oneven jaren andersom, waarbij het wisselmoment plaatsvindt op eerste paas-/pinksterdag om 20.00 uur, respectievelijk tweede paas-/pinksterdag om 20.00 uur. Indien de kinderen volgens deze regeling op eerste paas-/pinksterdag bij de man zijn, maar zij volgens de reguliere zorgregeling in dat weekend niet bij de man verblijven zullen zij om 10.00 uur bij de man zijn, en in de situatie dat de kinderen volgens deze regeling op eerste paas-/pinksterdag bij de vrouw zijn, maar zij in dat weekend volgens de reguliere regeling bij de man verblijven, zullen zij om 10.00 uur bij de vrouw zijn;
 Hemelvaart, koningsdag en verjaardagen van de kinderen: de kinderen verblijven bij de ouder bij wie zij conform de zorgregeling dan zijn;
 verjaardagen van de ouders: worden gevierd met de kinderen als de kinderen conform de zorgregeling bij de desbetreffende ouder zijn;
4.3.
verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de zorg- en contactregeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
4.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. ter Braak, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 7 april 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!

Voetnoten

1.S. Berends & L. Buimer, ‘Omgangsregeling tussen ouders na scheiding’, 1 juli 2020, Regioplan Beleidsonderzoek WODC, WODC Rapport 3035.