ECLI:NL:RBOBR:2025:2674

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
82.199046.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opzettelijk overtreden van de transportverordening (EG 1/2005) door een rechtspersoon in de uitoefening van zijn bedrijf

Op 8 mei 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die beschuldigd werd van het opzettelijk overtreden van de transportverordening (EG 1/2005) in de periode van 13 juni 2019 tot en met 12 augustus 2019. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard en dat bewijsuitsluiting van camerabeelden noodzakelijk zou zijn. De rechtbank komt tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de EU-regelgeving, waarbij varkens onnodig pijn en lijden is berokkend. De rechtbank legt een geldboete op van € 15.000, waarvan € 7.500 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 24 april 2025, waarbij de rechtbank kennis heeft genomen van de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging. De rechtbank oordeelt dat de gedragingen van de medewerkers van de verdachte kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon, en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen en komt tot de conclusie dat de opgelegde straf passend is.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82.199046.23
Datum uitspraak: 08 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] .,

gevestigd op het adres: [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 november 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 13 juni 2019 tot en met 12 augustus 2019 in degemeente Voorst, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meerander(en), althans alleen, varkens heeft vervoerd, waarbij de natuurlijke persoon[medeverdachte] , als vervoerder van de dieren, al dan niet opzettelijk heeft gehandeldin strijd met (een) bij de Regeling houders van dieren, aangewezen voorschrift(en)van (een) EU-verordening(en), te weten artikel 1.8 van bijlage I, hoofdstuk III, van verordening (EG) nr. 1/2005, immers heeft hij één of meer varken(s) aan één of beide oren opgetild en/of voortgetrokken waardoor de varkens onnodig pijn en/of onnodig lijden werd berokkend (p. 172);en/ofartikel 1.9 van bijlage I, hoofdstuk III, van verordening (EG) nr. 1/2005 door bij hetvervoer van varkens gebruik te maken van een apparaat waarmee elektrischeschokken worden toegediend, terwijl [medeverdachte] :- de schokken heeft toegediend op varkens die nog niet volwassen waren (13 juni2019: p. 175-176, 24 juni 2019: p. 218, 2 juli 2019: p. 189-190, 15 juli 2019: p. 206, 12augustus 2019: p. 199);- de schokken heeft toegediend op varkens die al in beweging waren en dus nietweigerden om zich te verplaatsen (2 juli 2019: p. 187, 15 juli 2019: p. 203);- de schokken heeft toegediend op varkens die geen ruimte vóór zich hadden omzich voort te bewegen (24 juni 2019: p. 215, 2 juli 2019; p. 186, 15 juli 2019: p. 203, 12augustus 2019: p. 195);- de aan de varkens toegediende schokken niet voldoende heeft gespreid (24 juni2019: p. 216, 2 juli 2019: p. 186-187, 12 augustus 2019: p. 195-197);- de schokken niet uitsluitend op de spieren van de achterpoten van de varkensheeft toegediend maar ook op de rug/op de flanken/in de nek/achter de oren/op dekop/in de hals/op en tussen de schouders (24 juni 2019: p. 216, 2 juli 2019: p.185- 187, 15 juli 2019: p. 203, 12 augustus 2019: p. 196);- de schokken herhaaldelijk heeft toegediend (24 juni 2019: p. 216/218, 2 juli 2019: p.186- 187, 12 augustus 2019: p. 195-197);waarbij voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een bedrijf.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Door de verdediging is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat er geen inzicht is gegeven in de afweging om te kiezen voor een strafrechtelijke vervolging in plaats van afdoening via bestuursrechtelijke handhaving. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat het Openbaar Ministerie is belast met de vervolgingsbeslissing, waardoor het Openbaar Ministerie die afweging behoort te maken. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken van handelen dat in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Dit is bovendien door de verdediging niet gesteld of op een andere manier aannemelijk geworden. De officier van justitie kan naar het oordeel van de rechtbank in de vervolging worden ontvangen, de rechtbank verwerpt het verweer. Evenmin zijn er gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevorderd om tot een bewezenverklaring te komen van het aan verdachte ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
Primair heeft de verdediging de rechtbank verzocht om verdachte vrij te spreken. Daartoe heeft de verdediging verzocht om bewijsuitsluiting van de videobeelden omdat dit een schending zou zijn van de artikelen 6, 8 en 13 van het EVRM. Omdat er geen ander zelfstandig bewijs is, dient verdachte te worden vrijgesproken.
Subsidiair is door de verdediging aangevoerd dat de handelingen van 13 juni 2019 niet door verdachte zijn uitgevoerd en verdachte geen varkens aan de oren heeft opgetild. Daarnaast zouden de dieren op de beelden
volwassendieren zijn. Slechts op 16 juli en 12 augustus 2019 zou door verdachte de veeprikker onjuist zijn gebruikt, op de andere data is hooguit sprake van incidenteel verkeerd gebruik. Ten aanzien van de feiten die zijn gepleegd op de andere data dan 16 juli en 12 augustus 2019, heeft de verdediging bepleit dat er geen sprake is van opzettelijk handelen. Deze feiten zijn dan hooguit aan te merken als overtredingen, maar die zijn inmiddels verjaard. Bovendien kan medeplegen niet bewezen worden.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere bewijsoverwegingen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het gebruik van de camerabeelden als volgt. Door een stagiair zijn heimelijk met een bodycam camerabeelden opgenomen die uiteindelijk beschikbaar zijn gesteld aan de Stichting Varkens in Nood. In december 2022 heeft RTL-Nieuws een item uitgezonden met gedeelten van deze beelden. Naar aanleiding van deze uitzending is door de NVWA een eigen onderzoek gestart, dit past ook binnen de taak van het NVWA. De rechtbank stelt vast dat er geen vormverzuimen hebben plaatsgevonden binnen het onderzoek van de NVWA en dat er ook geen afstemming en/of beïnvloeding is geweest door of vanwege de NVWA en/of het Openbaar Ministerie waar het gaat over het opnemen van de beelden door de stagiair voorafgaand aan het onderzoek door de NVWA. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek en acht de rechtbank de gegevens daarom bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank verwerpt het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting.
Ten aanzien van het optillen van de varkens bij de oren overweegt de rechtbank dat de medewerker op 13 juni 2019 éénmaal een varken bij één oor heeft opgetild. Daarnaast blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de veterinaire verklaringen dat de varkens op de beelden niet volwassen waren. De rechtbank overweegt dat daarmee vast komt te staan het gebruik van de elektrische veeprikker door de medewerkers niet was toegestaan. Daarnaast kan op basis van de camerabeelden worden vastgesteld dat op alle ten laste gelegde data met uitzondering van 13 juni 2019 sprake is van routinematig gebruik van de veeprikker. Te zien is dat op die data varkens herhaaldelijk werden geprikt met de elektrische veeprikker en de elektrische veeprikker werd gebruikt op andere plekken dan de achterpoten, hetgeen extra pijnlijk is voor de varkens.
Verdachte is tekortgeschoten in zijn plicht om tijdig de werkwijze aan te passen aan de (nieuwe) regels voor vervoer, waardoor de betreffende medewerkers duidelijk vaker onjuist hebben gehandeld bij het vervoer van de varkens. Zij heeft daarbij opzettelijk gehandeld naar het oordeel van de rechtbank. Uit niets blijkt dat de gewijzigde inzichten uit de EU-regeling tijdig en op afdoende wijze zijn vertaald naar concrete gedragingen binnen de uitvoering van de werkzaamheden van het bedrijf. Dat door de medewerkers opzettelijk is gehandeld, volgt reeds uit de wijze waarop feitelijke gedragingen worden beoordeeld in het economisch strafrecht. Op grond van de camerabeelden is dat opzet van de medewerkers voldoende vast komen te staan.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het medeplegen, omdat dit naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen kan worden.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen aan de verdachte als rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Of een gedraging redelijkerwijs kan worden toegerekend aan een rechtspersoon dient te worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij is het van belang of de gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. De rechtbank stelt vast dat de gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon, immers zijn de handelingen begaan door personen die bij de rechtspersoon in dienst waren, passen de gedragingen bij de normale bedrijfsvoering, zijn de gedragingen de rechtspersoon dienstig geweest en de feitelijke gang van zaken werd door de rechtspersoon aanvaard. Daartoe verwijst zij naar hetgeen hiervoor al werd overwogen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelenbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 13 juni 2019 tot en met 12 augustus 2019 in degemeente Voorst, althans in Nederland varkens heeft vervoerd, waarbij de natuurlijke persoon[medeverdachte] , als vervoerder van de dieren, opzettelijk heeft gehandeldin strijd met bij de Regeling houders van dieren, aangewezen voorschriftenvan een EU-verordening, te wetenartikel 1.8 van bijlage I, hoofdstuk III, van verordening (EG) nr. 1/2005, immers heefthij één varken aan één oor opgetild waardoor het varken onnodig pijn en/of onnodig lijden werd berokkend (p. 172);enartikel 1.9 van bijlage I, hoofdstuk III, van verordening (EG) nr. 1/2005 door bij hetvervoer van varkens gebruik te maken van een apparaat waarmee elektrischeschokken worden toegediend, terwijl [medeverdachte] :- de schokken heeft toegediend op varkens die nog niet volwassen waren (24 juni 2019: p. 218, 2 juli 2019: p. 189-190, 15 juli 2019: p. 206, 12augustus 2019: p. 199);- de schokken heeft toegediend op varkens die al in beweging waren en dus nietweigerden om zich te verplaatsen;- de schokken heeft toegediend op varkens die geen ruimte vóór zich hadden omzich voort te bewegen;- de aan de varkens toegediende schokken niet voldoende heeft gespreid;- de schokken niet uitsluitend op de spieren van de achterpoten van de varkensheeft toegediend maar ook op de rug/op de flanken/in de nek/achter de oren/op dekop/in de hals/op en tussen de schouders;- de schokken herhaaldelijk heeft toegediend;waarbij voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een bedrijf.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte op te leggen een geldboete ter hoogte van € 15.000,00 waarvan € 5.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om aansluiting te zoeken bij de hoogte van de bestuurlijke boetes die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met het feit dat de feiten zouden zijn gepleegd in 2019, verdachte al ernstig is benadeeld door de publicatie van de beelden en dat er veranderingen op het bedrijf hebben plaatsgevonden ten aanzien van de wijze van het varkensvervoer.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer vergelijkbare feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met verdere omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt het zich opzettelijk niet houden aan de technische voorschriften die door de Europese Unie zijn opgesteld in bijlage I onder hoofdstuk 1 van Verordening 1/2005 ten aanzien van het transport van dieren. Een medewerker van verdachte heeft daarbij een varken opgetild aan het oor, hetgeen onnodig leed veroorzaakt bij het dier, en deze medewerker heeft veelvuldig een elektrische veeprikker onjuist gebruikt en een andere medewerker heeft op 16 juli 2019 eveneens de elektrische veeprikker onjuist en onnodig gebruikt Door het overtreden van voornoemde regels is aan deze varkens tijdens hun vervoer onnodig lijden toegebracht. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 29 november 2024 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat de feiten hebben plaatsgevonden in 2019. De rechtbank acht het van belang dat er een stok achter de deur is om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal de op te leggen geldboete dan ook voor de helft voorwaardelijk opleggen.
Alles overziend acht de rechtbank een geldboete passend ter hoogte van € 15.000,00 waarvan € 7.500,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren .

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht
2.5
en 6.2 van de Wet dieren
4.8
van de Regeling houders van dieren
6 van de Verordening (EG) nr. 1/2005
1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk begaan van een overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 6.2, eerste lid van de Wet dieren, begaan in de uitoefening van zijn bedrijf, meermalen gepleegd;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

* een geldboete ter hoogte van € 15.000,00;

bepaalt dat een gedeelte van deze geldboete, te weten
€ 7.500,00, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat verdachte voor het einde van een
proeftijd van 2 jaarde hierna te noemen voorwaarde niet heeft nageleefd;
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Langstraat, voorzitter,
mr. W.A.F. Damen en mr. C.M Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.P.H. Kirkels, griffier,
en is uitgesproken op 08 mei 2025.