ECLI:NL:RBOBR:2025:2677

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
82.199061.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opzettelijk overtreden van de transportverordening (EG 1/2005) met betrekking tot dierenvervoer

Op 8 mei 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk overtreden van de transportverordening (EG 1/2005) met betrekking tot het vervoer van varkens. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard en dat bewijsuitsluiting van camerabeelden noodzakelijk zou zijn. De rechtbank komt tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de EU-regelgeving door herhaaldelijk elektrische schokken toe te dienen aan varkens die niet volwassen waren en die zich al in beweging bevonden. De feiten dateren uit de periode van 13 juni 2019 tot en met 12 augustus 2019. De rechtbank legt een voorwaardelijke taakstraf op van 200 uren met een proeftijd van twee jaren, waarbij rekening is gehouden met de omstandigheden van de verdachte en de tijd die sinds de feiten is verstreken. De rechtbank benadrukt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk niet naleven van de technische voorschriften van de EU.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82.199061.23
Datum uitspraak: 08 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 november 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 13 juni 2019 tot en met 12 augustus 2019 in de gemeente Voorst, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, als vervoerder van dieren, al dan niet opzettelijk heeft gehandeld in strijd met (een) bij de Regeling houders van dieren, aangewezen voorschrift(en) van (een) EU-verordening(en), te weten artikel 1.8 van bijlage I, hoofdstuk III, van verordening (EG) nr. 1/2005, immers heeft hij één of meer varken(s) aan één of beide oren opgetild en/of voortgetrokken waardoor de varkens onnodig lijden en/of pijn werd berokkend (p. 172);
en/of
artikel 1.9 van bijlage I, hoofdstuk III, van verordening (EG) nr. 1/2005 door bij het vervoer van varkens gebruik te maken van een apparaat waarmee elektrische schokken worden toegediend, terwijl verdachte:
- de schokken heeft toegediend op varkens die nog niet volwassen waren (13 juni 2019: p. 175-176, 24 juni 2019: p. 218, 2 juli 2019: p. 189-190, 15 juli 2019: p. 206, 12 augustus 2019: p. 199);
- de schokken heeft toegediend op varkens die al in beweging waren en dus niet weigerden om zich te verplaatsen (2 juli 2019: p. 187, 15 juli 2019: p. 203);
- de schokken heeft toegediend op varkens die geen ruimte vóór zich hadden om zich voort te bewegen (24 juni 2019: p. 215, 2 juli 2019: p. 186, 15 juli 2019: p. 203, 12 augustus 2019: p. 195);
- de aan de varkens toegediende schokken niet voldoende heeft gespreid (24 juni 2019: p. 216, 2 juli 2019: p. 186-187, 12 augustus 2019: p. 195-197);
- de schokken niet uitsluitend op de spieren van de achterpoten van de varkens heeft toegediend maar ook op de rug/op de flanken/in de nek/achter de oren/op de kop/in de hals/op en tussen de schouders (24 juni 2019: p. 216, 2 juli 2019: p. 185-187, 15 juli 2019: p. 203, 12 augustus 2019: p. 196);
- de schokken herhaaldelijk heeft toegediend (24 juni 2019: p. 216/218, 2 juli 2019: p. 186-187, 12 augustus 2019: p. 195-197);

waarbij voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een bedrijf.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Door de verdediging is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat er geen inzicht is gegeven in de afweging om te kiezen voor een strafrechtelijke vervolging in plaats van afdoening via bestuursrechtelijke handhaving. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat het Openbaar Ministerie is belast met de vervolgingsbeslissing, waardoor het Openbaar Ministerie die afweging behoort te maken. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken van handelen dat in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Dit is bovendien door de verdediging niet gesteld of op een andere manier aannemelijk geworden. De officier van justitie kan naar het oordeel van de rechtbank in de vervolging worden ontvangen, de rechtbank verwerpt het verweer. Evenmin zijn er gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevorderd om tot een bewezenverklaring te komen van het aan verdachte ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
Primair heeft de verdediging de rechtbank verzocht om verdachte vrij te spreken. Daartoe heeft de verdediging verzocht om bewijsuitsluiting van de videobeelden omdat dit een schending zou zijn van de artikelen 6, 8 en 13 van het EVRM. Omdat er geen ander zelfstandig bewijs is, dient verdachte te worden vrijgesproken.
Subsidiair is door de verdediging aangevoerd dat de handelingen van 13 juni 2019 niet door verdachte zijn uitgevoerd en verdachte geen varkens aan de oren heeft opgetild. Daarnaast zouden de dieren op de beelden
volwassendieren zijn. Slechts op 16 juli en 12 augustus 2019 zou door verdachte de veeprikker onjuist zijn gebruikt, op de andere data is hooguit sprake van incidenteel verkeerd gebruik. Ten aanzien van de feiten die zijn gepleegd op de andere data dan 16 juli en 12 augustus 2019, heeft de verdediging bepleit dat er geen sprake is van opzettelijk handelen. Deze feiten zijn dan hooguit aan te merken als overtredingen, maar die zijn inmiddels verjaard. Bovendien kan medeplegen niet bewezen worden.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere bewijsoverwegingen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het gebruik van de camerabeelden als volgt. Door een stagiair zijn heimelijk met een bodycam camerabeelden opgenomen die uiteindelijk beschikbaar zijn gesteld aan de Stichting Varkens in Nood. In december 2022 heeft RTL-Nieuws een item uitgezonden met gedeelten van deze beelden. Naar aanleiding van deze uitzending is door de NVWA een eigen onderzoek gestart, dit past ook binnen de taak van het NVWA. De rechtbank stelt vast dat er geen vormverzuimen hebben plaatsgevonden binnen het onderzoek van de NVWA en dat er ook geen afstemming en/of beïnvloeding is geweest door of vanwege de NVWA en/of het Openbaar Ministerie waar het gaat over het opnemen van de beelden door de stagiair voorafgaand aan het onderzoek door de NVWA. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek en acht de rechtbank de gegevens daarom bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank verwerpt het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting.
Ten aanzien van het optillen van de varkens bij de oren overweegt de rechtbank dat verdachte op 13 juni 2019 éénmaal een varken bij één oor heeft opgetild. Daarnaast blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de veterinaire verklaringen dat de varkens op alle beschreven beelden niet volwassen waren ten tijde van het vervoer. De rechtbank overweegt dat daarmee vast komt te staan dat het gebruik van de elektrische veeprikker niet was toegestaan. Daarnaast kan op basis van de camerabeelden worden vastgesteld dat op alle ten laste gelegde data, met uitzondering van 13 juni 2019, sprake is van routinematig gebruik van de veeprikker. Te zien is dat op die data varkens herhaaldelijk werden geprikt met de elektrische veeprikker en de elektrische veeprikker werd gebruikt op andere plekken dan de achterpoten, hetgeen extra pijnlijk is voor de varkens. Verdachte heeft de gedragingen verricht en daarmee opzettelijk gehandeld. Opzet ziet in het economisch strafrecht immers op de uiterlijk waarneembare, dus feitelijke gedragingen van verdachte en het opzet hoeft niet gericht te zijn op het overtreden van wet- of regelgeving. Op grond van inhoud van de camerabeelden is het opzet naar het oordeel van de rechtbank duidelijk vast komen te staan.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het medeplegen, omdat dit naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen kan worden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsmiddelenbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
hij in de periode van 13 juni 2019 tot en met 12 augustus 2019 in de gemeente Voorst, althans in Nederland, als vervoerder van dieren, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met bij de Regeling houders van dieren, aangewezen voorschriften van een EU-verordening, te weten
artikel 1.8 van bijlage I, hoofdstuk III, van verordening (EG) nr. 1/2005, immers heeft hij één varkens aan een oor opgetild waardoor het varken onnodig lijden en/of pijn werd berokkend (p. 172);
en
artikel 1.9 van bijlage I, hoofdstuk III, van verordening (EG) nr. 1/2005 door bij het vervoer van varkens gebruik te maken van een apparaat waarmee elektrische schokken worden toegediend, terwijl verdachte:
- de schokken heeft toegediend op varkens die nog niet volwassen waren 24 juni 2019: p. 218, 2 juli 2019: p. 189-190, 15 juli 2019: p. 206, 12 augustus 2019: p. 199);
- de schokken heeft toegediend op varkens die al in beweging waren en dus niet weigerden om zich te verplaatsen;
- de schokken heeft toegediend op varkens die geen ruimte vóór zich hadden om zich voort te bewegen;
- de aan de varkens toegediende schokken niet voldoende heeft gespreid;
- de schokken niet uitsluitend op de spieren van de achterpoten van de varkens heeft toegediend maar ook op de rug/op de flanken/in de nek/achter de oren/op de kop/in de hals/op en tussen de schouders;
- de schokken herhaaldelijk heeft toegediend.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevorderd om aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uur, waarvan 120 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om aansluiting te zoeken bij de hoogte van de bestuurlijke boetes die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met het feit dat de feiten zouden zijn gepleegd in 2019, verdachte al ernstig is benadeeld door de publicatie van de beelden en dat er veranderingen op het bedrijf hebben plaatsgevonden ten aanzien van de handelswijze.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer vergelijkbare feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het zich opzettelijk niet houden aan de technische voorschriften die door de Europese Unie zijn opgesteld in bijlage I onder hoofdstuk 1 van Verordening 1/2005 ten aanzien van het transport van dieren. Verdachte heeft daarbij éénmaal een varken opgetild aan het oor, hetgeen onnodig leed veroorzaakt bij het dier, en heeft bij andere gelegenheden een elektrische veeprikker veelvuldig onjuist gebruikt. Door het overtreden van voornoemde regels is aan die varkens tijdens hun vervoer onnodig lijden toegebracht. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 29 november 2024 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat de feiten inmiddels zes jaar geleden zijn gebeurd. In de periode vanaf 2019 tot heden zijn de gedachten binnen het bedrijf omtrent het gebruik van de veeprikker duidelijk veranderd. Daarbij heeft verdachte verklaard dat hij in die tijdsgeest is meegegaan en de veeprikker thans op een andere, meer verantwoorde, manier gebruikt en zal gebruiken. De rechtbank overweegt dat, hoewel een forse taakstraf een voor de hand liggende strafmodaliteit is, gelet op de ernst van de feiten, in deze oude zaak voor deze verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf afdoende en daarmee passend is.
Alles overziend zal de rechtbank aldus aan verdachte opleggen, een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht
2.5
en 6.2 van de Wet dieren
4.8
van de Regeling houders van dieren
6 Verordening (EG) nr. 1/2005
1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk begaan van een overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 6.2, eerste lid van de Wet dieren, meermalen gepleegd;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

* een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis;

bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat verdachte voor het einde van een
proeftijd van 2 jaarde hierna te noemen voorwaarde niet heeft nageleefd;
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Langstraat, voorzitter,
mr. W.A.F. Damen en mr. C.M Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.P.H. Kirkels, griffier,
en is uitgesproken op 08 mei 2025.