ECLI:NL:RBOBR:2025:2726

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
01/258669-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het jeugdstrafrecht bij poging tot doodslag en vernieling door een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en het opzettelijk beschadigen van een auto. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 augustus 2024 in Vught zijn vader heeft geprobeerd te wurgen tijdens een woede-uitbarsting, wat leidde tot ernstige angst en gevaar voor het leven van het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte de auto van zijn moeder beschadigd. De rechtbank heeft de zaak behandeld in het kader van het jeugdstrafrecht, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn beperkte handelingsvaardigheden. De rechtbank heeft een jeugddetentie van 300 dagen opgelegd, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht van de jeugdreclassering, klinische opname en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, waaronder een autismespectrumstoornis en een depressieve stoornis, en heeft geoordeeld dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van de verdachte en de impact van zijn daden op zijn ouders en de medewerkers van de zorginstelling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.258669.24
Datum uitspraak: 12 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2006] ,
wonende te [adres] ,
op het moment van de zitting gedetineerd te: P.I. Vught, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 november 2024, 3 februari 2025 en 28 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 oktober 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij op of omstreeks 11 augustus 2024 te Vughtter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om[slachtoffer 1] (zijnde verdachte's vader) opzettelijk van het leven te beroven,een verwurging en/of nekklem heeft aangelegd en/ofde keel van die [slachtoffer 1] heeft dicht geknepen en/of dicht geknepen gehouden,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 augustus 2024 te Vughtter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf omaan [slachtoffer 1] (zijnde verdachte's vader)opzettelijkzwaar lichamelijk letsel toe te brengen een verwurging en/of nekklem heeft aangelegd en/ofde keel van die [slachtoffer 1] heeft dicht geknepen en/of dicht geknepen gehouden,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2hij op of omstreeks 11 augustus 2024 te Vughtopzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Renault Captur, kenteken[kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2]en/of aan [slachtoffer 1] (zijnde verdachte's ouders), in elk geval aan een andertoebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/ofweggemaakt

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder 2 ten laste gelegde vernieling of beschadiging wettig en overtuigend bewezen
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak van feit 1 primair bepleit.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 heeft de raadsman aangegeven dat deze feiten bewezen kunnen worden.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

De bewijsmiddelen

Ten aanzien van feit 1:
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 26-28)
Op 11 augustus 2024 kwamen mijn vrouw en ik op de [bedrijf] te Vught.
Hier zat mijn zoon, [verdachte] , in een psychiatrische instelling.
Wij klopten op zijn kamer. Hij deed open en ik zag bloed op de grond en op het bed. Later bleek dat hij zich in zijn been had gesneden. Hij snijdt zich sinds het afgelopen jaar om zijn spanning kwijt te kunnen..
Er ontstond een discussie, [verdachte] zei ons dat hij alleen gehecht wilde worden als hij daarna mee naar huis mocht met mij en mijn vrouw. Wij wilden niet dat [verdachte] met ons mee naar huis ging maar terug naar de medium care in Vught.
Toen werd [verdachte] boos.
(…)
Mijn vrouw en ik zaten op de stoelen op het terras voor de kamers.
Ik zag dat [verdachte] een stoel pakte. Ik zag dat hij op mij af kwam lopen met een versnelde pas. Alsof hij mij iets daarmee wilde aandoen. Ik zag dat een begeleider de stoel uit zijn handen trok voordat hij mij kon bereiken.
Ik zag dat [verdachte] zonder stoel doorliep naar mij. Ik zag dat hij achter me ging staan.
Ik voelde dat [verdachte] mij beet pakte en achteruit de stoel in drukte. Ik voelde dat hij de stoel achterover trok waarop ik op de grond viel. Ik stond op en ik liep richting de heg die om de zitplaats stond, om weg te komen. Ik wilde erg graag weg komen. Toen ik naar de heg liep duwde hij mij van achteren en vielen we samen door de heg heen. Het gebeurde erg snel. Ik lag op mijn beuk (de rechtbank leest: buik in plaats van beuk) op het grasveld aan de andere kant van de heg.
[verdachte] lag bovenop mij en ik voelde een arm om mijn nek. Dat kon niet anders dan de arm van [verdachte] zijn geweest. Ik voelde dat de arm harder en strakker om mijn nek en keel werd geknepen. Ik kreeg geen lucht meer. Ik voelde dat ik aan het stikken was. Het duurde erg lang. Ik was bang dat ik dood ging. Het voelde alsof ik dood ging. Ik denk dat het wurgen ongeveer een minuut duurde. Ik kreeg na ongeveer een minuut een hand onder de arm van [verdachte] . Dit zorgde ervoor dat ik weer lucht kreeg. Ik kwam onder [verdachte] vandaan, hoe weet ik niet meer precies. Toen ik er onderuit kwam en omdraaide zag ik meerdere personeelsleden van de instelling bovenop [verdachte] liggen. Die waren gekomen omdat de mentor van [verdachte] de paniekknop had ingedrukt. Zeker drie of vier mensen. Ik denk dat ik mede door hen kon ontsnappen. Ik denk dat zij mij van de dood redden op dat moment.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 34-35)
Ik was op 12 augustus 2024 samen met mijn man [slachtoffer 1] bij mijn zoon [verdachte] op de medium care instelling [bedrijf] in Vught. Wij zijn met zijn drieën en de begeleider van [verdachte] naar buiten gelopen om daar te gaan zitten. Mijn zoon had zichzelf gesneden. De verpleegkundige van de instelling had de wond beoordeeld en
gezegd dat [verdachte] naar het ziekenhuis moest om de wond te laten hechten. [verdachte] gaf aan alleen naar het ziekenhuis te willen als hij daarna naar huis mocht. Dat vonden wij geen goed idee. Daarop ontstond een discussie. [verdachte] werd boos, [verdachte] zei iets in de trant van: 'Nu is het genoeg geweest.'
Toen stapte hij naar voren, pakte een stoel van het terras en liep richting [slachtoffer 1] . Ik heb niet gezien wat er met die stoel is gebeurd maar die stoel was weg en [verdachte] liep door naar [slachtoffer 1] . Ik zag dat [verdachte] achter [slachtoffer 1] ging staan, die in een stoel zat en [verdachte] deed zijn arm om de nek van [slachtoffer 1] . Het leek erop dat hij [slachtoffer 1] probeerde te wurgen. Na ongeveer tien seconden trok [verdachte] , terwijl hij [slachtoffer 1] nog in een soort van nek klem had, naar achter op de grond.
Ik dacht dat ik die arm los moest krijgen maar er was snel personeel bij.
[slachtoffer 1] kwam overeind waarop [verdachte] zich losrukte en [slachtoffer 1] een maal met gebalde vuist vol op het borstbeen raakte.
Ik stond tijdens dit alles te gillen ook omdat het voor mijn gevoel lang duurde voordat er hulp kwam. Ik vreesde voor [slachtoffer 1] zijn leven.
Een proces-verbaal van bevindingen afgesloten op 3 oktober 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 38)
Naar aanleiding van het geweldsincident wilden medewerkers van de [bedrijf] geen
getuige verklaring afleggen.
Op donderdag 19 september ontving ik verbalisant per email de bevindingen van de
kinderpsychiater namens zijn collega's.
Een schriftelijk bescheid/geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5°, Sv,
te weten een verklaring van kinderpsychiater drs. J. Steenmeijer van 19 september 2024, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 40)
Verklaring omtrent beloop incident [verdachte] op 11 augustus 2024:
Op 11 augustus zijn betrokkene en zijn ouders aanwezig.
Betrokkene raakt in discussie met ouders, waarna op een gegeven moment de discussie escaleert in een vechtpartij tussen betrokkene en vader. Hierbij zijn er vanuit betrokkene meerdere pogingen geweest om vader te stranguleren, waarbij uiteindelijk door het personeel is ingegrepen om vader te bevrijden. Betrokkene is hierna een korte periode door 8 medewerkers fysiek ingeperkt.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1.

Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat verdachte boos was en zijn vader op een agressieve wijze heeft benaderd. Verdachte heeft zijn vader in een nekklem genomen en de keel van zijn vader gedurende enige tijd dichtgeknepen. Zowel de vader als de moeder van verdachte hebben verklaard dat het dichtdrukken van de keel enige tijd duurde. Vader heeft verklaard dat hij geen lucht meer kreeg en dat hij voelde dat hij aan het stikken was. Aan deze situatie kwam pas een einde door ingrijpen van meerdere personeelsleden van de kliniek.
Op grond van deze gedragingen van verdachte concludeert de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte boos opzet op de dood van zijn vader heeft gehad. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van zijn vader heeft gehad.
Beoordeeld naar de uiterlijke verschijningsvorm is het handelen van verdachte gericht geweest op het doden van zijn vader. Het is een feit van algemene bekendheid dat door een nekklem aan te leggen, de keel dicht te knijpen en enige tijd dichtgeknepen te houden, de kans aanmerkelijk is dat het slachtoffer het leven laat. Verdachte heeft door zijn handelen deze aanmerkelijke kans dan ook welbewust aanvaard. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat aan het dichtknijpen door verdachte van de keel van zijn vader pas een einde is gekomen door ingrijpen van het personeel, waarbij meerdere personeelsleden nodig waren om verdachte uiteindelijk te kunnen ontzetten.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen, voor zover hierna bewezen is verklaard.

Ten aanzien van feit 2.

De rechtbank volstaat ten aanzien van feit 2 met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit.
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 april 2025 [2] en een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] [3] acht de rechtbank het ten laste gelegde onder 2 wettig en overtuigend bewezen, voor zover hierna bewezen is verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.op 11 augustus 2024 te Vught ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] (zijnde verdachtes vader) opzettelijk van het leven te beroven,een verwurging en nekklem heeft aangelegd en de keel van die [slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2op 11 augustus 2024 te Vught opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, Renault Captur, kenteken [kenteken] , die aan [slachtoffer 2] (zijnde verdachtes moeder), toebehoorde, heeft beschadigd en onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft toepassing van het jeugdstrafrecht gevorderd.
De officier van justitie heeft verder een gevangenisstraf gevorderd van 300 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden -kort gezegd- zich houden aan de meldplicht bij de reclassering, meewerken aan een klinische opname, meewerken aan ambulante behandeling (waaronder meewerken aan klinische opname van maximaal 7 weken en het innemen van medicatie), meewerken aan begeleid wonen en toezicht van de jeugdreclassering.
Nu de officier van justitie de toepassing van het adolescentenstrafrecht heeft gevorderd, verstaat de rechtbank de eis van de officier van justitie aldus dat in plaats van een gevangenisstraf een jeugddetentie is gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft twijfels bij de meerwaarde van een voorwaardelijk deel van eventuele jeugddetentie. De raadsman heeft aangegeven dat verdachte in het kader van een civiele zorgmachtiging kan worden opgenomen in de Catamaran. In dit kader kan worden vertrouwd op de expertise van deze kliniek, zodat het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie achterwege kan worden gelaten.
De raadsman heeft, indien de voorlopige hechtenis niet wordt opgeheven, zich aangesloten bij het verzoek van de officier van justitie de voorlopige hechtenis te schorsen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Toepassing van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van de diverse over de persoon van verdachte uitgebrachte rapporten, in het bijzonder het rapport van de Reclassering Nederland van 18 maart 2025 en de rapporten van respectievelijk psycholoog drs. A.P. van der Burg en de psychiater prof. dr. D.J. Vinkers van 31 januari 2025.
In voornoemde rapporten wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank ziet in de rapportages en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen over de persoon van verdachte aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen.
Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde 18 jaar oud. Er is sprake van beperkte handelingsvaardigheden van verdachte en een pedagogische beïnvloeding is mogelijk en geïndiceerd. Daarnaast zijn er geen contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht.
Ten aanzien van de delicten.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, terwijl hij verbleef in een zorginstelling, tijdens een woede-uitbarsting geprobeerd zijn vader te verwurgen. Daarnaast heeft verdachte de auto van zijn moeder beschadigd door de spiegels van de auto te trekken en een stoel op de auto te gooien.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij dit geweld tegen zijn ouders heeft gepleegd.
Deze feiten leveren gevoelens van onrust, angst en onveiligheid op. Uit het dossier volgt dat verdachte door zijn handelen schade en overlast heeft veroorzaakt en in de eerste plaats heeft gezorgd voor pijn en angst bij zijn ouders en zusje.
Daarnaast moet het handelen van verdachte, zoals voor wat betreft de medewerkers ook wel blijkt uit het dossier, impact hebben gehad op de medewerkers en medepatiënten van de afdeling waar verdachte verbleef.
Strafblad.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 4 oktober 2024, betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Rapportages.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de hiervoor al vermelde rapportages van Reclassering Nederland van 18 maart 2025 en de rapporten van respectievelijk psycholoog drs. A.P. van der Burg en de psychiater prof. dr. D.J. Vinkers van 31 januari 2025 en de toelichting ter terechtzitting van 28 april 2025 van de deskundigen, psychiater D.J. Vinkers en reclasseringswerker M.W.B.L. de Bekker.
Strafmatigende omstandigheden.
De psychiater en de psycholoog, voornoemd, hebben in hun respectievelijke rapportages gerapporteerd dat verdachte een autismespectrumstoornis en een depressieve stoornis heeft. Dit was ook ten tijde van het ten laste gelegde het geval. Verdachte was, aldus de deskundigen, slechts in beperkte mate in staat om gedragskeuzes te maken. De psycholoog en de psychiater adviseren verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van het bewezen verklaarde.
De straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een jeugddetentie van 300 dagen met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank zal deze jeugddetentie voor een gedeelte van 40 dagen voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 28 april 2025 begrepen dat er een civiele zorgmachtiging met betrekking tot verdachte is afgegeven op 25 april 2025. Op grond daarvan kan verdachte op zeer korte termijn ter behandeling worden opgenomen in kliniek De Catamaran. De rechtbank vindt het van belang dat verdachte zo snel mogelijk kan aanvangen met de behandeling bij De Catamaran.
De rechtbank heeft dan ook de voorlopige hechtenis bij beschikking van 28 april 2025 opgeheven en zal een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen, gelijk aan het voorarrest.
Ter terechtzitting is uit de verklaringen van de deskundigen Vinkers en De Bekker gebleken dat een lange behandeling van verdachte noodzakelijk is.
Reclasseringswerker De Bekker heeft ter terechtzitting verder aangegeven dat de jeugdreclassering, naast de civiele zorgmachtiging, een rol kan spelen bij het houden van toezicht op verdachte en het proces. Zij heeft als mogelijke bijzondere voorwaarden genoemd het zich houden aan de meldplicht bij de jeugdreclassering, een klinische opname, aansluitend een ambulante behandeling met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname van maximaal 7 weken en meewerken aan beschermd wonen.
Voor het inperken van het door de deskundigen geconstateerde hoge recidiverisico en in verband met de inschatting door de deskundigen van de benodigde behandelduur acht de rechtbank het van belang dat verdachte in het kader van de bijzondere voorwaarden langdurig behandeld en begeleid kan worden, ook als het kader van de civiele zorgmachtiging onverhoopt zou wegvallen.
Verder kan de jeugdreclassering een rol spelen bij het goed laten aansluiten van de ambulante zorg op de daaraan voorafgaande klinische behandeling en bij het op termijn vinden van een geschikte woonplek voor verdachte.
Daarom vindt de rechtbank het noodzakelijk dat de bijzondere voorwaarden, zoals na te melden, worden opgelegd.
Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Gelet op de opheffing van de voorlopige hechtenis met betrekking tot verdachte door de rechtbank bij beslissing van 28 april 2025, met ingang van 29 april 2025, komt de rechtbank niet toe aan het verzoek van de officier van justitie en de verdediging tot schorsing van de voorlopige hechtenis.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
45, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde bewezen, zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 primair:

Poging tot doodslag

Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen en onbruikbaar maken
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
 Een jeugddetentie voor de duur van 300 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 40 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht.
- dat veroordeelde zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht en de (daaruit voortvloeiende) afspraken/aanwijzingen van de jeugdreclassering zal volgen;
Klinische opname.
-dat veroordeelde zich laat opnemen in De Catamaran of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de kliniek en/of de jeugdreclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de jeugdreclassering een overgang naar ambulante zorg of begeleid wonen gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
Ambulante behandeling.
-dat veroordeelde zich aansluitend aan de klinische opname ambulant laat behandelen, te bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling start indien nodig na beëindiging van de klinische opname. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de jeugdreclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
Begeleid wonen.
- Veroordeelde verblijft na de klinische opname in een instelling voor beschermd wonen, te bepalen door de jeugdreclassering. Het verblijf duurt maximaal de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het eventuele dagprogramma dat de instelling in overleg met de jeugdreclassering voor hem opstelt;
Geeft aan Stichting Jeugdbescherming Brabant, een gecertificeerde
instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de
voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. S.A.E.M. Rampaart en mr. R. Grimbergen, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 12 mei 2025 .

Voetnoten

1.Een dossier van regiopolitie eenheid Oost-Brabant, met zaakregistratienummer PL2100-2024174649, afgesloten op 8 oktober 2024, pagina 1 tot en met 78.
2.Proces-verbaal ter terechtzitting van 28 april 2025, verklaring verdachte.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pag. 10-11.