ECLI:NL:RBOBR:2025:2767

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
11033050 CV EXPL 24-2443
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg onkostenregeling en kwalificatie als verkapt loon in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, staat de uitleg van de onkostenregeling en de kwalificatie ervan als verkapt loon centraal. De eisers, werknemers van FEI Electron Optics B.V., hebben een procedure aangespannen tegen hun werkgever omdat deze per 1 januari 2024 de vaste maandelijkse onkostenvergoeding heeft stopgezet. De werknemers stellen dat deze vergoeding materieel gezien als verkapt loon moet worden gekwalificeerd en dat de stopzetting onrechtmatig is, omdat deze wijziging niet voldoet aan de vereisten van de artikelen 7:611 en 7:613 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft op 24 april 2025 uitspraak gedaan, waarbij werd geoordeeld dat de maandelijkse vaste onkostenvergoeding inderdaad als verkapt loon moet worden gekwalificeerd. De rechter oordeelde dat FEI verplicht is om de gebruikelijke vaste maandelijkse netto onkostenvergoeding te blijven betalen, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2024. De kantonrechter heeft ook de wettelijke verhoging en rente toegewezen, en FEI veroordeeld in de proceskosten van de werknemers. De uitspraak benadrukt de bescherming van werknemers tegen eenzijdige wijzigingen van arbeidsvoorwaarden en de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met wijzigingen in arbeidsvoorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 11033050 \ CV EXPL 24-2443
Vonnis van 24 april 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen: “ [eiser 1] ”,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen: “ [eiser 2] ”,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen: “ [eiser 3] ”,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen: “ [eiser 4] ”
5.
[eiser 5],
wonende te [woonplaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen: “ [eiser 5] ”
6.
[eiser 6],
wonende te [woonplaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen: “ [eiser 6] ”
7.
[eiser 7],
wonende te [woonplaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen: “ [eiser 7] ”
eisers,
hierna samen te noemen: “werknemers” en afzonderlijk te noemen overeenkomstig de respectievelijke achternamen,
gemachtigde: mr. P.M. Stoop, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand.
rolgemachtigde: AGIN Pranger Gerechtsdeurwaarders,
tegen
FEI ELECTRON OPTICS B.V.,
gevestigde te Eindhoven,
gedaagde,
hierna te noemen: “FEI”,
gemachtigden: mr. R. Lackner en mr. R. Mohamed, werkzaam bij BDO Accountants, Tax & Legal B.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties (genummerd 1 t/m 8),
- de conclusie van antwoord, met producties (genummerd 1 t/m 3),
- de akte wijziging van eisende partij aan de zijde van werknemers,
- de brief van de kantonrechter waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de aangepaste versie van de dagvaarding, met producties (genummerd 1 t/m 10),
- de aanvulling op de conclusie van antwoord zijdens FEI, bestaande uit een overzicht van de door FEI aan haar medewerkers verstrekte onkostenvergoeding over het jaar 2023 en 2024 (ongenummerd),
- de mondelinge behandeling, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 februari 2025, gezamenlijk met twee andere procedures van werknemers tegen FEI. Dit betreft de procedures met zaaknummers: 11067278 CV EXPL 24-2939 en 11058347 CV EXPL 24-2781.
In deze procedures wordt daarom op dezelfde datum vonnis gewezen.
1.3.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun standpunten nader toegelicht. De gemachtigde van werknemers heeft daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen. Ten slotte is vonnis bepaald op 27 maart 2025.
Deze uitspraakdatum is vanwege omstandigheden niet gehaald. Uiteindelijk is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
De activiteiten van FEI bestaan uit het ontwikkelen, het fabriceren, het verkopen en het ondersteunen van (onder meer elektronen) microscopen die afbeeldingen produceren in micro-, nano- en picometer schalen.
2.2.
Werknemers zijn in dienst bij FEI op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op de arbeidsovereenkomsten van werknemers is de CAO Metalelektro (hierna: “de cao”) van toepassing.
In alle (met de rechtsvoorganger van FEI afgesloten) arbeidsovereenkomsten van werknemers staat dat zij recht hebben op een vaste maandelijkse onkostenvergoeding.
De hoogte van deze vaste maandelijkse onkostenvergoeding is afhankelijk van de zwaarte van de bedongen functie. De vaste maandelijkse onkostenvergoeding ontvangen werknemers al sinds het moment van indiensttreding.
In de dagvaarding is met onderstaand overzicht aangegeven op welke datum de individuele eisers bij FEI in dienst zijn getreden en wat zij tot en met 31 december 2023 aan vaste maandelijkse onkostenvergoeding betaald kregen:
2.3.
In bijna alle arbeidsovereenkomsten van werknemers is het toepasselijke personeelshandboek, genaamd: “Werknemershandboek Nederland” (hierna genoemd: “personeelshandboek”) middels een dynamisch
incorporatiebeding van toepassing verklaard en is in de arbeidsovereenkomsten overeengekomen dat de inhoud van dit personeelshandboek eenzijdig door de werkgever gewijzigd kan worden. Alleen in de arbeidsovereenkomst van [eiser 7] is dit personeelshandboek niet van toepassing verklaard.
In de arbeidsovereenkomst van [eiser 4] is eveneens een eenzijdig wijzigingsbeding bedongen op grond waarvan FEI de inhoud van de arbeidsovereenkomst eenzijdig kan wijzigen.
In de arbeidsovereenkomsten van [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 5] , [eiser 6] , [eiser 7] en [eiser 1] is geen eenzijdig wijzigingsbeding overeengekomen [1] .
2.4.
FEI past op de onder 2.3. bedoelde arbeidsovereenkomsten van werknemers het personeelshandboek toe. In artikel 1.1 van dit handboek staat:
“Het [personeelshandboek [2] ] bevat bijzonderheden en regels met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden die geldig zijn voor alle medewerkers in dienst van FEI Electron Optics B. V. en FEI Europe B. V. Uiteraard blijven de individuele arbeidsovereenkomst en de bepalingen van de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) in de Metalektro van toepassing. (...). De meest recente versie van dit medewerkershandboek is bindend. De directie van Thermo Fisher behoudt zich het recht voor bepalingen van dit medewerkershandboek te wijzigen met inachtneming van de wettelijke bepalingen.”
2.5.
Verder staat in artikel 2.7 van het handboek de representatievergoeding opgenomen:
“Medewerkers in professional band 4 en daarboven ontvangen maandelijks een representatie-vergoeding. (...). De onkostenvergoeding dient ter compensatie van zakelijke uitgaven voor representatie zoals lunches, diners en andere verfrissingen die de werknemer nodig heeft wanneer deze onderweg is voor de werkgever, parkeergeld gedurende bezoek aan zakelijke relaties, kosten van kleine kantoorartikelen, fooien, telefoon en vakliteratuur. ”
De representatievergoeding is dezelfde vergoeding als de vaste onkostenvergoedingen die in de arbeidsovereenkomsten van werknemers staan opgenomen. Dit betekent dat in zowel het personeelshandboek als in de arbeidsovereenkomsten afspraken zijn gemaakt over de vaste onkostenvergoeding, die dus in het personeelshandboek representatievergoeding wordt genoemd.
2.6.
Omdat binnen FEI geruchten rond gingen dat FEI voornemens was om de
vaste onkostenvergoeding per 1 januari 2024 af te schaffen en te wijzigen in een declaratiesysteem, heeft de Ondernemingsraad op 24 november 2023 richting FEI met een ongevraagd advies laten weten dat zij met klem adviseert om de vaste onkostenvergoeding niet per 1 januari 2024 af te schaffen, omdat deze wijziging haar werknemers direct in hun portemonnees zal raken.
2.7.
Op 27 november 2023 heeft FEI desondanks per e-mail aan werknemers bericht dat zij heeft besloten de vaste maandelijkse onkostenvergoeding per 1 januari 2024 stop te zetten. Werknemers dienen vanaf 1 januari 2024 hun kosten op declaratiebasis te declareren, volgens de nieuwe Global Travel & Entertainment Policy.
2.8.
Op 14 december 2023 heeft de gemachtigde van werknemers schriftelijk aan FEI verzocht om de vaste onkostenvergoeding (ook na 1 januari 2024) ongewijzigd voort te zetten - kort gezegd - omdat deze materieel beschouwd dient te worden als (verkapt)loon, en daarom een wijziging van een arbeidsvoorwaarde is.
Op 20 december 2023 heeft FEI per e-mail aan de gemachtigde van werknemers laten weten dat zij deze zienswijze van werknemers niet deelt. Er is geen sprake van een wijziging van een arbeidsvoorwaarde, maar van wijziging in de uitvoering van een voorwaarde.
Kosten die een werknemer in de uitoefening van zijn functie maakt voor de datum van
1 januari 2024 komen voor vergoeding in aanmerking op basis van de vaste onkostenvergoeding en de kosten die een werknemer in de uitoefening van zijn functie maakt na de datum van 1 januari 2024 komen (nog steeds) voor vergoeding in aanmerking op basis van een declaratiesysteem, aldus FEI.
2.9.
Werknemers hebben sinds 1 januari 2024 geen vaste onkostenvergoeding meer ontvangen.
2.10.
Werknemers zijn het niet eens met de standpunten van FEI en hebben daarom hun gemachtigde verzocht om een dagvaardingsprocedure op te starten.

3.Het geschil

3.1.
Werknemers vorderen – na akte wijziging van eis - dat de kantonrechter bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verklaart voor recht dat:
i. de maandelijkse vaste onkostenvergoeding in kwestie materieel te kwalificeren is als verkapt loon en/of dat FEI op grond van gewoonte en/of bestendig gebruik en/of verworven rechten en/of gerechtvaardigd vertrouwen richting werknemers per 1 januari 2024 verplicht is om de gebruikelijke vaste maandelijkse netto onkostenvergoeding te blijven voldoen;
ii. er geen sprake is van een wijziging van de uitvoering van de vaste onkostenvergoeding, maar een wijziging van een arbeidsvoorwaarde nu de maandelijkse vergoeding per
1 januari 2024 is stopgezet en werknemers per 2024 niet meer dezelfde onkosten als voor 2024 gecompenseerd kunnen krijgen;
iii. FEI geen gegronde redenen heeft en/of geen redelijk voorstel heeft aangeboden om de arbeidsvoorwaarden van werknemers op grond van artikelen 7:611 en/of 7:613 BW (eenzijdig) te kunnen wijzigen; en
FEI, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt in:
iv. het per 1 januari 2024 met terugwerkende kracht betalen van de vaste maandelijkse netto onkostenvergoeding richting werknemers, zoals deze van toepassing was voor
1 januari 2024;
v. betaling van de maximale wettelijke verhoging en wettelijke rente over punt iv;
vi. betaling van de buitengerechtelijke kosten te weten een bedrag van € 875,00;
vii. betaling van de kosten van deze procedure inclusief salaris gemachtigde en nakosten;
en na aanvulling/wijziging van eis:
viii. het overhandigen van documentatie waaruit blijkt hoeveel FEI in 2023 aan vaste onkostenvergoedingen aan haar personeel heeft betaald en het bedrag van de thans goedgekeurde en uitbetaalde onkostendeclaraties over het jaar 2024. Dit alles op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag, althans een door justitie te bepalen dwangsom voor elke dag dat gedaagde na 48 uur na het wijzen van de beschikking hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,00.
3.2.
Werknemers leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat dat de vaste onkostenvergoeding gekwalificeerd dient te worden als verkapt loon en dat FEI - mede gelet op het advies van de ondernemingsraad - onrechtmatig de vaste onkostenvergoeding heeft stopgezet omdat deze wijziging niet voldoet aan de vereisten van artikel 7:613 BW dan wel 7:611 BW en bijbehorende rechtspraak.
3.3.
FEI voert verweer en verzoekt de kantonrechter om bij vonnis:
I. werknemers niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, althans deze vorderingen af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen;
II. werknemers, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder het salaris van de gemachtigde.
Daarbij betwist FEI - kort gezegd - dat sprake is geweest van verkapt loon of dat sprake is van een verworven recht op grond waarvan de vaste onkostenvergoeding gecontinueerd zou moeten worden. Daarom genieten werknemers volgens FEI niet de bescherming die zij op grond van de wet en de rechtspraak hebben als FEI wil overgaan tot het eenzijdig wijzigen van zijn arbeidsvoorwaarden.
Bovendien is er geen sprake van een wijziging van een arbeidsvoorwaarde, maar slechts van een wijziging in de uitvoering van een arbeidsvoorwaarde. Verder doet zich in de praktijk geen wijziging voor omdat werknemers voorheen hun onkosten vergoed kregen via de onkostenvergoeding/ representatievergoeding, terwijl zij nu hun onkosten kunnen declareren via de nieuwe Travel and Expense Policy, die een minstens even ruim bereik heeft als de oude regeling. Werknemers ondervinden dus geen enkel nadeel van de gewijzigde regeling.
Werknemers kunnen dan ook niet met een beroep op artikel 7:613 BW en/of artikel 7:611 BW aanspraak maken op voortzetting van de vaste onkostenvergoeding, aldus FEI.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil is of werknemers ook na 1 januari 2024 recht hebben op een netto onkostenvergoeding, variërend van € 36,00 netto per maand ( [eiser 6] ) tot € 70,00 netto per maand ( [eiser 7] en [eiser 4] ).
Uitleg onkostenregeling
4.2.
De eerste vraag die voorligt is hoe de onkostenregeling als opgenomen in artikel 2.7 van het handboek moet worden uitgelegd.
Kort gezegd stellen werknemers dat de vaste onkostenvergoeding gekwalificeerd dient te worden als verkapt loon op grond waarvan de vaste onkostenvergoeding gecontinueerd zou moeten worden. FEI betwist dat sprake is van verkapt loon.
4.3.
Werknemers voeren daartoe aan dat zij sinds hun indiensttreding een vaste onkostenvergoeding netto per maand ontvingen, die alle jaren aanzienlijk hoger was dan de daadwerkelijk gemaakte onkosten van werknemers. Dit fenomeen was algemeen bekend binnen de organisatie van FEI en werd dan ook al die tijd door FEI gedoogd. Werknemers en hun collega's zagen en gebruikten de vaste maandelijkse onkostenvergoeding als loon en deze looncomponent werd dan ook ingezet voor privé doeleinden.
De OR onderschrijft dit in haar advies door te zeggen dat de afschaffing van de maandelijkse onkostenvergoeding de werknemers direct in hun portemonnees zal raken. Ook werd de vaste maandelijkse onkostenvergoeding tijdens salarisonderhandelingen door FEI benoemd en ingezet om op die manier op een creatieve manier tegemoet te komen aan de hogere salariswensen van werknemers. Daarnaast is de onkostenvergoeding steeds tijdens vakanties doorbetaald, terwijl werknemers tijdens vakanties niet met zakelijke onkosten geconfronteerd worden/werden.
Nu de vaste maandelijkse onkostenvergoeding jarenlang aanzienlijk hoger is geweest dan de daadwerkelijke onkosten, dient de onkostenvergoeding in kwestie gekwalificeerd te worden als loon. Hierbij geldt dat FEI al jarenlang op de hoogte was dat de onkostenvergoeding in kwestie aanzienlijk hoger lag dan de daadwerkelijke gemaakte kosten. FEI heeft wat dit betreft nooit tijdig ingegrepen en dit op zijn beloop gelaten.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben werknemers nader toegelicht dat zij naast de vaste maandelijkse onkostenvergoeding altijd hun reiskosten gedeclareerd en vergoed hebben gekregen en dat zij wat betreft het indienen van declaraties geen verschil ervaren tussen 2023 en 2024.
[eiser 2]heeft aangegeven dat hij zijn onkosten zoals treinkaartjes, parkeerkosten, klantenbezoeken en bezoeken aan leveranciers en conferenties altijd gedeclareerd en vergoed heeft gekregen. Er zijn nooit declaraties afgewezen. In 2024 heeft hij dit op dezelfde manier gedaan als voorheen.
[eiser 4]heeft aangegeven geen verschil te ervaren in 2023 en 2024 qua indienen van declaraties. Hij heeft zelf geen kosten gedragen van zijn internationale (vlieg)reizen. Ook benzinekosten en parkeerkosten van en naar de luchthaven heeft hij gedeclareerd en vergoed gekregen. Verder heeft hij aangegeven dat hij ook geen richtlijnen heeft gekregen over goedkeuring van declaraties. [eiser 4] moet namelijk declaraties van andere medewerkers goedkeuren. Er is nooit afstemming geweest over wat valt onder de vaste maandelijkse onkostenvergoeding en wat niet, aldus [eiser 4] .
[eiser 5]heeft aangegeven dat hij een administratieve functie heeft en alleen in 2016 een paar reizen heeft gemaakt. Die reiskosten zijn destijds allemaal vergoed. Sindsdien mag hij gewoon op kantoor werken en heeft hij geen onkosten gehad, maar heeft hij wel altijd zijn maandelijkse vaste onkostenvergoeding gekregen.
[eiser 7]heeft aangegeven dat hij al 24 jaar bij FEI werkzaam is en behoorlijk veel reist. Hij heeft altijd zijn reisdeclaraties (inclusief parkeerbonnen) ingediend en deze zijn altijd betaald. Er is hem nooit verteld wat hij bij andere werknemers wel en niet mocht “approven” en er is volgens hem niets veranderd in 2024 ten opzichte van 2023.
[eiser 1]heeft aangegeven dat zij groepsleider is en (veel) naar andere vestigingen reist, meestal in Europa. Zij heeft altijd alles gedeclareerd, behalve wat minimale incidentele kosten (zoals een kopje koffie, maximaal € 10,00 per jaar). Zij heeft al haar kosten vergoed gekregen. Verder heeft ook [eiser 1] aangegeven dat zij geen richtlijnen heeft gekregen in het goedkeuren van declaraties van anderen. Haar is bijvoorbeeld nooit gezegd dat zij aan werknemers moest vragen of zij hun vaste onkostenvergoeding al hadden gebruikt, aldus [eiser 1] .
[eiser 3] en [eiser 6], beiden niet aanwezig tijdens de mondelinge behandeling, werken volgens [eiser 1] als engineer bij afdeling R&D en reizen voor zover bekend maar beperkt/incidenteel.
4.4.
FEI heeft hiertegen als verweer aangevoerd dat gelet op de wijze waarop de vaste onkostenvergoeding tot stand is gekomen (namelijk na afstemming met de belastingdienst over een reële onkostenvergoeding), dat wat partijen zijn overeengekomen (namelijk een vaste onkostenvergoeding ter compensatie van zakelijke kosten) en gelet op de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de onkostenvergoeding (FEI heeft continu gecommuniceerd dat sprake was van een onkostenvergoeding), sprake is van een reële onkostenvergoeding en dat van verkapt loon geen sprake kan zijn.
FEI heeft tijdens de mondelinge behandeling, in reactie op de toelichting van werknemers, als reactie gegeven ‘dat het beeld naar voren komt dat niet altijd volgens het personeels-handboek is gehandeld’.
Parkeerkosten vallen bijvoorbeeld onder vaste onkosten en dienen niet apart gedeclareerd te worden. Dat de vaste onkostenvergoeding gebruikt werd voor eigen doeleinden is onjuist gebruik, want daarmee is de onkostenregeling verkeerd toegepast.
4.5.
De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
4.5.1.
Partijen verschillen dus ten eerste van mening hoe de onkostenregeling als opgenomen in artikel 2.7 van het personeelshandboek en in de individuele arbeidsovereenkomsten moet worden uitgelegd.
De uitleg van de onkostenregeling dient plaats te vinden aan de hand van de zogenoemde Haviltex-maatstaf. Bij de uitleg van deze artikelen zijn individuele werknemers niet betrokken geweest. Dit geldt in het bijzonder voor artikel 2.7 van het personeelshandboek. Daarom dient de uitleg te worden gegeven naar objectieve maatstaven, waarbij de bewoordingen van de bepaling in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn (de zogenaamde cao-norm). Tussen de Haviltex-norm en de cao-norm zit een glijdende schaal, waardoor bij de uitleg van een schriftelijke bepaling de partijbedoeling ook kan worden getoetst om de bewoordingen uit te leggen. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien. Opmerking verdient dat ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst van belang kunnen zijn voor de aan die overeenkomst te geven uitleg.
4.5.2.
De benaming van de regeling (onkostenregeling c.q. representatievergoeding) duidt erop dat de regeling een
onkostenregeling betrof ter compensatie van zakelijke uitgaven. Om te kunnen spreken van een reële onkostenvergoeding moet dan wel sprake zijn van
onkostendie werknemers (en hun collega’s met dezelfde onkostenvergoeding) in meer of mindere mate hadden. Dat hiervan sprake was, is echter onvoldoende gebleken. De kantonrechter zal FEI dan ook niet volgen in haar uitleg. Zij licht dit als volgt toe.
De kantonrechter oordeelt dat niet de benaming van de regeling (onkostenregeling c.q. representatievergoeding) doorslaggevend is, maar wel de omstandigheid dat deze maandelijkse vaste netto onkostenvergoeding c.q. representatievergoeding een forfaitaire vergoeding betreft. Dit betekent dat de onkosten niet door werknemers gedeclareerd hoeven te worden. FEI heeft de onkostenvergoeding bovendien met het salaris uitbetaald (en deze vergoeding wordt in de arbeidsovereenkomst ook vermeld onder het kopje salaris) en is, zoals door werknemers gesteld en door FEI niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, ook doorbetaald in tijden van vakantie en ziekte en als salariscomponent vermeld in haar promotiebrieven.
Verder biedt het feit dat werknemers naast de vaste onkostenregeling ook altijd hun overige reis- en verblijfkosten hebben kunnen declareren - met goedkeuring van hun manager - en dat dit door alle werknemers (in ieder geval de werknemers die tijdens de mondelinge behandeling aanwezig waren) op een vergelijkbare manier is uitgevoerd, evenzeer steun aan hun standpunt dat sprake is van verkapt loon.
De stelling van FEI tijdens de mondelinge behandeling dat de onkostenregeling door werknemers op die manier jarenlang onjuist is toegepast en dat de hoogte van de vaste onkostenvergoeding marginaal was en in 2008 na afstemming met de Belastingdienst is vastgesteld om er zeker van te zijn dat sprake is van een reële onkostenvergoeding, maakt het oordeel (dat de maandelijkse vaste onkostenvergoeding van werknemers gekwalificeerd moet worden als verkapt loon) niet anders.
Mocht FEI de vaste onkostenvergoeding stopzetten?
4.6.
In alle arbeidsovereenkomsten van werknemers is een regeling opgenomen over een bepaalde vaste maandelijkse onkostenvergoeding. Eenzelfde regeling is opgenomen in het personeelshandboek onder de noemer representatievergoeding. Ten aanzien van het personeelshandboek is in de meeste arbeidsovereenkomsten (zie 2.3.) opgenomen dat de inhoud van het personeelshandboek (waaronder dus ook de representatievergoeding) eenzijdig door FEI kan worden gewijzigd ingeval van gewichtige redenen. Dit betreft een eenzijdig wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 7:613 BW. Een dergelijk beding is bij werknemers, [eiser 4] uitgezonderd [3] , niet overeengekomen ten aanzien van de in de arbeidsovereenkomsten opgenomen onkostenvergoeding. Ook als geoordeeld zou worden dat FEI de representatievergoeding uit het personeelshandboek eenzijdig zou mogen wijzigen op grond van artikel 7:613 BW, blijft dus de onkostenregeling uit de arbeidsovereenkomsten - ten aanzien waarvan geen eenzijdig wijzigingsbeding is opgenomen in de arbeidsovereenkomsten - bestaan. De in de individuele arbeidsovereenkomsten opgenomen onkostenvergoeding wijzigt namelijk niet door de wijziging van de representatieregeling in het personeelshandboek omdat de bevoegdheid tot wijziging beperkt is tot de regelingen in het personeelshandboek.
[eiser 4] en artikel 7:613 BW
4.7.
Bij [eiser 4] is wel een eenzijdig wijzigingsbeding in de arbeidsovereenkomst overeengekomen, zodat het voor FEI onder omstandigheden mogelijk is om middels artikel 7:613 BW de inhoud van het personeelshandboek eenzijdig te wijzigen.
De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
Volgens artikel 7:613 BW kan de werkgever slechts een beroep doen op een schriftelijk beding dat hem de bevoegdheid geeft een in de arbeidsovereenkomst voorkomende arbeidsvoorwaarde te wijzigen, indien hij bij die wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
Uit de parlementaire geschiedenis bij deze bepaling volgt dat uitgangspunt is dat de arbeidsvoorwaarden niet eenzijdig door toepassing van een wijzigingsbeding kunnen worden gewijzigd en dat dit alleen anders is, als is voldaan aan de vereisten van artikel 7:613 BW. Het doel van deze bepaling is om aan werknemers een adequaat niveau van bescherming tegen eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden te bieden, maar gelijktijdig rekening te houden met het belang van werkgevers om arbeidsvoorwaarden te kunnen ordenen.
De hiervoor aangehaalde tekst en strekking van artikel 7:613 BW brengen mee dat wanneer de werkgever zich beroept op een eenzijdig wijzigingsbeding, de rechter - met inachtneming van alle omstandigheden van het geval - moet beoordelen of het belang van de werkgever bij wijziging van de arbeidsvoorwaarde, ten opzichte van het belang van de werknemer bij ongewijzigde instandhouding van de arbeidsvoorwaarde, zodanig zwaarwichtig is, dat het belang van de werknemer op gronden van redelijkheid en billijkheid moet wijken voor het belang van de werkgever. Het gaat bij de toepassing van artikel 7:613 BW dus om een belangenafweging, waarbij geldt dat een arbeidsovereenkomst alleen ten nadele van de werknemer kan worden gewijzigd indien voldoende zwaarwegende belangen aan de zijde van de werkgever dat rechtvaardigen. Bij deze belangenafweging wordt het in het gegeven geval voor het doorvoeren van de wijziging vereiste gewicht van de belangen van de werkgever mede bepaald door het gewicht van de belangen van de werknemer die daartegenover staan (HR 29 november 2019; ECLI:NL:HR:2019:1870 (
Fairplay Centers)).
4.8.
FEI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat haar belang bij stopzetting van de vaste maandelijkse onkostenvergoeding is gelegen in haar “Global policy”, waarvan de Global Travel and Entertainment Policy deel uitmaakt. Deze laatste regeling moet er, aldus FEI, voor zorgen dat, in het licht van de veranderende reispatronen door de jaren heen (zoals bijvoorbeeld een toename van het thuiswerken), de actuele marktwaarden en de gewijzigde regelgeving en auditprocessen, voorzien wordt in gelijkheid/harmonisatie tussen medewerkers wereldwijd. Omdat in ieder land waarin FEI werkzaam is andere wet- en regelgeving geldt, bestond de wens om ten aanzien van de verschillende regelingen voor onkosten te komen tot een wereldwijde harmonisatie. Daartegenover staat het belang van [eiser 4] bij ongewijzigde instandhouding van de onkostenvergoeding/arbeidsvoorwaarde, die hij al geruime tijd ontvangt. Daarbij geldt wel dat het financiële belang daarvan (hoewel dat begrijpelijkerwijs als substantieel deel van het loon ervaren wordt) relatief gering is in het licht van de hoogte van zijn salaris.
De kantonrechter is van oordeel dat het belang van FEI, in het licht van het hiervoor omschreven belang van [eiser 4] en gelet op het feit dat FEI geen enkele vorm van compensatie aan [eiser 4] heeft aangeboden, vooralsnog van onvoldoende gewicht is en dat het belang van [eiser 4] bij ongewijzigde instandhouding van de onkostenvergoeding/arbeidsvoorwaarde vooralsnog zwaarder weegt dan het belang van FEI. De conclusie is dan ook dat het belang van FEI op dit moment niet zodanig zwaarwichtig is, dat het belang van [eiser 4] daarvoor op gronden van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Wel kan de belangenafweging in de toekomst, afhankelijk van (de inhoud en omvang van) een door FEI aan te bieden (afbouw)compensatieregeling, mogelijk anders uitvallen.
Werknemers en artikel 7:611 BW
4.9.
Voor zover in de arbeidsovereenkomst geen wijzigingsbeding is opgenomen - of voor zover dat wel het geval is (zoals bij [eiser 4] ) maar geoordeeld is dat het belang van FEI op dit moment niet zodanig zwaarwichtig is dat het belang van [eiser 4] daarvoor op gronden van redelijkheid en billijkheid moet wijken - geldt het volgende. Werknemers zijn in beginsel niet gehouden voorstellen van de werkgever tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden te aanvaarden. Wel kunnen werknemers onder omstandigheden volgens de rechtspraak van de Hoge Raad op grond van de norm van goed werknemerschap van artikel 7:611 BW toch gehouden zijn om een voorstel van de werkgever tot een verandering in de arbeidsovereenkomst te aanvaarden. FEI heeft als verweer aangevoerd dat geen sprake is van wijziging van een arbeidsvoorwaarde, maar van een wijziging in de uitvoering van een arbeidsvoorwaarde. Zij voert in dat verband aan dat zij slechts een aanpassing heeft doorgevoerd in de wijze waarop onkosten voor vergoeding in aanmerking komen, waarbij steeds als uitgangspunt is genomen dat de onkosten die voorheen onder de vaste onkostenvergoeding vielen, ook na de wijziging voor compensatie in aanmerking blijven komen, op basis van de ingevoerde Travel and Expense Policy.
4.10.
De kantonrechter volgt FEI ook in dit verweer niet en overweegt daarover het volgende.
Nu hiervoor door de kantonrechter reeds is vastgesteld dat de vaste maandelijkse onkostenvergoeding van werknemers gekwalificeerd dient te worden als verkapt loon dat sinds 1 januari 2024 door FEI is stopgezet, kan FEI geen geslaagd beroep doen op de uitspraak van de kantonrechter te Rotterdam van 16 december 2022 (ECLI:NL:RBROT: 2022:10979) waarnaar zij in haar conclusie van antwoord heeft verwezen.
Immers, in dit geval is niet slechts sprake van een wijziging in de uitvoering van een arbeidsvoorwaarde, maar van een eenzijdige wijziging van een (primaire) arbeidsvoorwaarde, te weten een wijziging van salaris.
4.11.
Bij het beantwoorden van de vraag of van werknemers aanvaarding van een wijziging van de overeenkomst op grond van het goed werknemerschap kan worden gevergd, moet op basis van de door de Hoge Raad geformuleerde criteria in het Stoof/Mammoet arrest (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1847) in de eerste plaats (stap 1) worden onderzocht of sprake is van
een wijziging van de omstandighedenwaarin FEI als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot
het doen van een voorsteltot wijziging van de arbeidsvoorwaarden. Indien het antwoord daarop bevestigend luidt, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of het gedane voorstel tot wijziging van de overeenkomst in het licht van alle omstandigheden van het geval redelijk is (stap 2).
Ten slotte zal moeten worden bezien of de aanvaarding van het voorstel in redelijkheid van de werknemer kan worden gevergd (stap 3). Deze beoordelingsmaatstaf geldt voor alle voorstellen tot wijzigingen van arbeidsvoorwaarden, zoals ook in deze zaak aan de orde is.
4.12.
FEI heeft volgens werknemers niet aangetoond of onderbouwd dat sprake is van gewijzigde omstandigheden aan de zijde van FEI.
FEI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het belang bij stopzetting van de vaste maandelijkse onkostenvergoeding is gelegen in haar “Global Policy”, waarvan de Global Travel and Entertainment Policy deel uitmaakt. Deze laatste regeling moet er, aldus FEI, voor zorgen dat, in het licht van de veranderende reispatronen door de jaren heen (zoals bijvoorbeeld een toename van het thuiswerken), de actuele marktwaarden, de gewijzigde regelgeving en auditprocessen, voorzien wordt in gelijkheid/harmonisatie tussen medewerkers wereldwijd. Omdat in ieder land waarin FEI werkzaam is andere wet- en regelgeving geldt, bestond de wens om ten aanzien van de verschillende regelingen voor onkosten te komen tot een wereldwijde harmonisatie.
4.13.
De kantonrechter is van oordeel dat in het licht van deze omstandigheden sprake kan zijn van een wijziging van omstandigheden in de zin van het voornoemde Stoof-Mammoet arrest. Echter, FEI heeft geen voorstel gedaan aan werknemers tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden. Zij heeft volstaan met de mededeling dat de vaste onkostenvergoeding zal worden stopgezet, zonder enig (afbouwcompensatie)voorstel te doen. Op dit punt is dus niet voldaan aan de voorwaarden van de eerste stap.
4.14.
Daarom voldoet de stopzetting van de vaste maandelijkse onkostenvergoeding per
1 januari 2024 (nog) niet aan de criteria van het Stoof-Mammoet arrest (stap 1). De tweede en derde stap behoeven hier daarom geen bespreking. Wel wordt opgemerkt dat in het kader van die laatste stappen relevant kan zijn in hoeverre en op welke wijze FEI de nadelige effecten van de wijziging voor werknemers heeft trachten te verzachten, mede bezien in het licht van enerzijds het feit dat werknemers de onkostenvergoeding geruime tijd hebben ontvangen en anderzijds dat het financiële belang van die onkostenvergoeding (hoewel dat begrijpelijkerwijs als substantieel deel van het loon ervaren wordt) relatief gering is in relatie tot de hoogte van de salarissen.
4.15.
Gelet op al het vorenstaande, in onderling verband bezien, hebben werknemers onveranderd recht op hun vaste maandelijkse onkostenvergoeding, zoals vastgesteld en uitbetaald tot 1 januari 2024.
Conclusie
4.16.
Gelet op het voorgaande zal de door werknemers onder i. gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen als vermeld in de beslissing. Bij de overige onder ii. en iii. gevorderde verklaringen voor recht hebben werknemers een onvoldoende (zelfstandig) belang gesteld en daarom zullen die vorderingen worden afgewezen. Verder wordt FEI, zoals gevorderd onder iv. veroordeeld wordt tot het per 1 januari 2024 met terugwerkende kracht betalen van de vaste maandelijkse netto onkostenvergoeding richting werknemers, zoals deze van toepassing was voor 2024.
4.17.
De onder v. gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente over het onder iv. gevorderde is deels toewijsbaar, want de gevorderde wettelijke verhoging wegens te late betaling zal worden beperkt tot 25%. Dit gelet op de lange duur van onderhavige procedure, het feit dat al wettelijke rente wordt toegewezen en gelet op de aard van de procedure, te weten dat sprake is van een principieel discussiepunt tussen werkgever en werknemer.
De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de verzuimdata van de na 1 januari 2024 vervallen (salaris)bedragen.
4.18.
De onder vi. gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 875,- worden afgewezen omdat daarvoor in het geheel geen onderbouwing is gegeven.
4.19.
Het aanvullend onder viii gevorderde (het overhandigen van documentatie waaruit blijkt hoeveel FEI in 2023 aan vaste onkostenvergoedingen aan haar personeel heeft betaald en het bedrag van de thans goedgekeurde en uitbetaalde onkostendeclaraties over het jaar 2024) is door werknemers tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, althans deze vordering verstaat de kantonrechter als ingetrokken, omdat FEI middels het overleggen van een overzicht van de door haar medewerkers verstrekte onkostenvergoeding over het jaar 2023 en 2024, volledig hieraan tegemoet is gekomen, zodat geen belang meer resteert.
4.20.
FEI is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van werknemers worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
724,92

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat de maandelijkse vaste onkostenvergoeding van werknemers gekwalificeerd wordt als verkapt loon en dat FEI richting werknemers per 1 januari 2024 verplicht is om de gebruikelijke vaste maandelijkse netto onkostenvergoeding te blijven voldoen;
5.2.
veroordeelt FEI in het per 1 januari 2024 met terugwerkende kracht betalen van de vaste maandelijkse onkostenvergoeding aan werknemers, zoals deze van toepassing was vóór 1 januari 2024;
5.3.
veroordeelt FEI om aan werknemers te betalen de wettelijke verhoging van 25% over het onder rechtsoverweging 5.2. toegewezen bedrag aan vaste maandelijkse netto onkostenvergoeding, vermeerderd de wettelijke rente vanaf de verzuimdata van de na
1 januari 2024 vervallen bedragen aan vaste maandelijkse netto onkostenvergoeding tot aan de dag der voldoening;
5.4.
veroordeelt FEI in de proceskosten van werknemers tot op heden begroot op € 724,92, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en te vermeerderen met de kosten van betekening als FEI niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Weij en in het openbaar uitgesproken op
24 april 2025.

Voetnoten

1.Het toepasselijke personeelshandboek is als bijlage in de dagvaarding opgenomen.
2.Toevoeging van de kantonrechter.
3.Bij [eiser 4] is wel een eenzijdig wijzigingsbeding in de arbeidsovereenkomst overeengekomen.