ECLI:NL:RBOBR:2025:2777

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
01.077801.25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van advocaat in huis van bewaring

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 16 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn advocaat heeft mishandeld terwijl hij in voorarrest zat. De mishandeling vond plaats op 17 februari 2025 in Vught, waar de verdachte zijn advocaat met gebalde vuisten tegen het hoofd heeft geslagen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand en heeft hem verplicht om € 750,- aan immateriële schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij, de advocaat. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering voor gederfde inkomsten en andere immateriële schade, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, die de mishandeling wettig en overtuigend bewezen achtte, met uitzondering van het wurgen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de onderdelen bij de nek vastpakken en wurgen, omdat hiervoor geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig was. De uitspraak is gedaan na een zitting op 2 mei 2025, waar de rechtbank kennis heeft genomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat een gevangenisstraf van 1 maand passend is, gezien de aard van de mishandeling en het feit dat deze plaatsvond tegen een advocaat die werkzaam was in het publieke domein. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de immateriële schadevergoeding wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de mishandeling tot aan de dag van voldoening.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.077801.25]
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.077801.25
Datum uitspraak: 16 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht, afdeling Vreemdelingen.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 april 2025.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 februari 2025 te Vught, althans in Nederland,
[slachtoffer] heeft mishandeld door die van [slachtoffer] éénmaal en/of meermalen met (gebalde) vuist(en) tegen het hoofd en/of in het gezicht te slaan en/of bij de nek vast te pakken en/of te wurgen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de mishandeling wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van -kort gezegd- het wurgen.
Het standpunt van de verdediging.
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit voor de onderdelen bij de nek vastpakken en wurgen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Evenals aangevoerd door de officier van justitie en de verdediging, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het vastpakken bij de nek en het wurgen omdat hiervoor geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
De bewijsmiddelen.
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd tijdens de zitting van 2 mei 2025;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 17 februari 2025, p. 7-8;
- het proces-verbaal van verhoor van een getuige bekend onder personeelsnummer
30204880 van 20 februari 2025, p. 16.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
op 17 februari 2025 te Vught [slachtoffer] heeft mishandeld door die van [slachtoffer] meermalen met gebalde vuist tegen het hoofd te slaan.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de oplegging gevorderd van een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Namens de verdachte is verzocht aansluiting te zoeken bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor mishandeling. Volgens de verdediging past de eis van de officier van justitie daar niet bij, te meer daar het hier gaat om een slachtoffer, werkzaam in het publieke domein. Gepleit is voor oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn advocaat. Op het moment dat hij zich in voorlopige hechtenis bevond, heeft de verdachte zijn advocaat onverhoeds aangevallen in een spreekkamer van de penitentiaire gevangenis en hem meerdere keren tegen het hoofd gestompt. Dit heeft niet alleen pijn en letsel teweeggebracht, maar ook angst. Het geweld kwam voor het slachtoffer zeer onverwacht en vond plaats in een afgesloten spreekkamer waar hij niet zelfstandig weg kon.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. De mishandeling is gepleegd tegen het slachtoffer tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden voor verdachte. Ook houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met het onverhoedse en dreigende karakter van de mishandeling.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht een bedrag van € 750,- aan immateriële schadevergoeding toewijsbaar. Voor de materiële schade en het overige aan gevorderde immateriële schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, nu die in zoverre niet voldoende is onderbouwd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging acht de gevorderde immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van
€ 500,- en heeft ervoor gepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering wat betreft de materiële schade (gederfde inkomsten).
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de post immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 750,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat van dit gedeelte niet eenvoudig is vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering wat betreft de materiële schade, zijnde gederfde inkomsten. Van dit gedeelte is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en om welk concreet bedrag het precies gaat. Nadere onderbouwing van het gevorderde bedrag met bewijsstukken ontbreekt. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering in zoverre zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt de verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan de verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 63, 300 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: mishandeling.
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel aan de verdachte:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 maand;
- de verplichting tot
betaling aan de Staatten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 750,00.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 15 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 750,00, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. E.C.L. Pechaczek en mr. C.C. van Ravenhorst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 16 mei 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, genummerd: PL2100-2025035133, datum sluiting 6 maart 2025, aantal doorgenummerde pagina’s: 48.