ECLI:NL:RBOBR:2025:2841

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
C/01/400501 / HA ZA 24-51
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de omvang van vermogensschade na onrechtmatige inbeslagname door de politie

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 mei 2025 uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de Nationale Politie, Regionale Eenheid Oost-Brabant. De zaak betreft de omvang van de vermogensschade die de eiser heeft geleden als gevolg van onrechtmatig handelen door de politie, die op 25 oktober 2018 in de woning van de eiser is binnengetreden en goederen in beslag heeft genomen zonder deze terug te geven. De eiser vorderde een schadevergoeding van € 25.293,85, subsidiair € 14.691,82, en meer subsidiair een door de rechtbank te schatten bedrag aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade, maar heeft de omvang van de schade begroot op € 621,82, gebaseerd op 15% van de waarde van de in beslag genomen goederen. De rechtbank heeft de vordering van de eiser tot betaling van de hogere bedragen afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De wettelijke rente is toegewezen vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/400501 / HA ZA 24-51
Vonnis van 21 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.X. ten Velden,
tegen
DE NATIONALE POLITIE, REGIONALE EENHEID OOST-BRABANT,
te Eindhoven,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Politie,
advocaat: mr. W. Terpstra.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 december 2023 met producties 1 tot en met 8;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 9;
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;
- het bericht van 12 maart 2025 met twee (alternatieve) links naar een aflevering van het televisieprogramma “Stegeman op de Bres” van de Politie, ingekomen bij de griffie op 13 maart 2025;
- het bericht van 19 maart 2025 met productie 9 van [eiser] , ingekomen bij de griffie op 21 maart 2025;
- de mondelinge behandeling van 26 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaten spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
Deze procedure is een vervolg op een eerdere procedure tussen [eiser] als eiser en de Politie als gedaagde, waarin de rechtbank Oost-Brabant op 24 maart 2022 een vonnis heeft uitgesproken (zaak- en rolnummer 8910948 \ CV EXPL 20-8423). Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld. In het vonnis is voor recht verklaard dat de Politie onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser] door (i) op 25 oktober 2018 in de woning van [eiser] binnen te treden en goederen van [eiser] in beslag te nemen en (ii) de op 25 oktober 2018 in beslag genomen goederen van [eiser] niet aan hem terug te geven. Ook is in het vonnis voor recht verklaard dat de Politie aansprakelijk is voor de schade van [eiser] in verband met het niet teruggeven van de door de Politie in beslag genomen goederen van [eiser] , met dien verstande dat de schade is beperkt tot vermogensschade (zie onder andere r.o. 6, 5.16, 5.20 en 5.25 van het vonnis).
2.2.
[eiser] wil in deze procedure een oordeel van de rechtbank over de vraag wat de omvang van de door [eiser] geleden vermogensschade is. De door de Politie in beslag genomen goederen betreft het interieur van een camper uit 2001 van het merk Damon Workhorse Daybreak met kenteken [kenteken] (hierna: de camper). In deze procedure stelt de rechtbank vast welk campinginterieur er door de Politie in beslag is genomen en wat de omvang van de vermogensschade van [eiser] is in verband met het niet teruggeven van het door de Politie in beslag genomen campinginterieur van [eiser] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van de Politie tot primair betaling van € 25.293,85, subsidiair een bedrag van € 14.691,82 en meer subsidiair een door de rechtbank te schatten bedrag aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2018 en de proceskosten. Het bedrag van € 25.293,85 is opgebouwd uit
€ 14.691,82 voor wat betreft de in beslag genomen goederen, € 5.379,67 voor wat betreft de aanschaf van noodinterieur en € 5.222,36 voor wat betreft het demonteren van dit noodinterieur en het monteren van (nieuw) camperinterieur.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. De grondslag van de vordering betreft een onrechtmatige daad zoals bedoeld in artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW). [eiser] stelt zich primair op het standpunt dat er sprake is van zaaksbeschadiging. Door het in beslag nemen van het interieur van de camper en het vervolgens vernietigen daarvan is sprake van beschadiging en waardevermindering van de camper. Het interieur en de camper zijn duurzaam met elkaar verbonden, met dien verstande dat het camperinterieur op het moment van inbeslagname tijdelijk was gedemonteerd in het kader van werkzaamheden aan de camper. Subsidiair stelt [eiser] zich op het standpunt dat sprake is van zaaksverlies van de in beslag genomen goederen en dat de waarde van de in beslag genomen goederen moet worden gesteld op de waarde in het economische verkeer van de zaken ten tijde van het verlies (de marktwaarde). In beide gevallen is [eiser] van mening dat een “nieuw voor oud”-correctie in dit geval niet is aangewezen. Meer subsidiair vordert [eiser] om de schade te schatten op grond van artikel 6:97 BW.
3.3.
De Politie voert verweer. De Politie concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] dan wel de schade van [eiser] op een andere wijze te begroten.
3.4.
De Politie voert het volgende aan. De Politie stelt zich op het standpunt dat er minder goederen in beslag zijn genomen dan dat [eiser] stelt. De Politie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van zaaksbeschadiging en dat er enkel sprake kan zijn van zaaksverlies. Volgens de Politie moet ervan uitgegaan worden dat al het camperinterieur dat de Politie in beslag heeft genomen zich op het moment van inbeslagname buiten de camper bevond, omdat [eiser] het campinginterieur als losse onderdelen wilde verkopen. Volgens de Politie dient de schade begroot te worden op basis van hooguit de dagwaarde van de betreffende onderdelen uit de camper waarvan wordt vastgesteld dat die in beslag zijn genomen, indien die als losse onderdelen verkocht zouden worden, bijvoorbeeld via Marktplaats. Daarbij kan volgens de Politie uitgegaan worden van globaal 15% van de prijs die voor de onderdelen volgt uit de door [eiser] overgelegde factuur/offerte van Speedfactory die ziet op de aanschaf van het originele camperinterieur. De door [eiser] gestelde schade inzake het aanschaffen en laten monteren van een noodinterieur, het laten demonteren van het noodinterieur en het laten monteren van de originele onderdelen komen – alleen al door het ontbreken van het condicio sine qua non-verband – niet voor toewijzing in aanmerking, aldus de Politie.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Geen punt van geschil is dat de Politie onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] . Evenmin is punt van geschil dat de Politie gehouden is de daardoor door [eiser] geleden vermogensschade te vergoeden (zie r.o. 2.1).
4.2.
Het komt erop aan om vast te stellen welke vermogensschade het gevolg is van het door de Politie op 25 oktober 2018 binnentreden van de woning van [eiser] en het in beslag nemen van goederen, te weten camperinterieur behorend bij de camper van [eiser] , en om die vermogensschade dan te begroten. Daarbij dient het oordeel van de rechtbank Oost-Brabant in het vonnis van 24 maart 2022 dat de Politie jegens [eiser] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de vermogensschade voor de rechtbank tot uitgangspunt in deze procedure.
4.3.
Gebleken is dat partijen in vergaande mate verdeeld zijn over de vraag welke goederen er in beslag zijn genomen en wat de omvang van de door [eiser] geleden vermogensschade is. Gelet op die discussie is het van belang eerst op te merken dat bij de beantwoording van de vraag naar het bestaan en de omvang van gevorderde vermogensschade, alsmede die naar het causaal verband tussen die schade en het schadeveroorzakende feit, in beginsel de gewone bewijsregels gelden. Daarmee is het dus in eerste instantie aan [eiser] om feiten en omstandigheden te stellen die het oordeel kunnen dragen dat hij de gestelde schade heeft geleden. Zo nodig zal hij die stellingen ook dienen te bewijzen, maar eerst indien en voor zover de Politie die stellingen voldoende gemotiveerd heeft weersproken.
De aanschaf van het noodinterieur en de kosten voor het (de)monteren daarvan
4.4.
[eiser] stelt dat hij de camper noodgedwongen (tijdelijk) heeft ingericht met noodinterieur als gevolg van het in beslag nemen van de goederen (het originele camperinterieur) door de Politie. [eiser] stelt dat hij voor de aanschaf van het noodinterieur en het monteren daarvan kosten heeft moeten maken ter hoogte van
€ 5.379,67 (€ 6.629,67 inclusief btw en inclusief arbeidsloon minus € 1.250,00 in verband met de geschatte verkoopwaarde van het noodinterieur). Daarnaast stelt [eiser] dat de kosten voor het demonteren van het noodinterieur en het monteren van het nieuw aan te schaffen originele camperinterieur € 5.222,36 inclusief btw bedraagt. Ter onderbouwing hiervan heeft [eiser] een factuur voor de aanschaf van het noodinterieur en het monteren daarvan, een factuur/offerte voor het demonteren van het noodinterieur en het monteren van het nieuw camperinterieur en een verklaring/e-mail van de heer [A] van Speedfactory overgelegd.
4.5.
De rechtbank zal dit deel van de vordering afwijzen. [eiser] heeft, ook na de betwisting door de Politie, onvoldoende onderbouwd gesteld dat i) de aanschaf van het noodinterieur en het monteren daarvan en ii) het demonteren van het noodinterieur, alsook het monteren van het nieuw aan te schaffen originele camperinterieur, schadeposten zijn die voortvloeien uit het schadeveroorzakend handelen van de Politie. Daarmee is het causaal verband tussen die schade en het schadeveroorzakende feit, het binnentreden van de politie op 25 oktober 2018, niet komen vast te staan. Uit de stellingen van [eiser] volgt namelijk niet dat er een noodzaak was om het noodinterieur (tijdelijk) te plaatsen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] toegelicht dat de reden voor het plaatsen van het noodinterieur door Speedfactory was dat [eiser] in 2018 met de camper op vakantie wilde naar Zuid-Frankrijk . Ook heeft [eiser] toegelicht dat de vakantie naar Zuid-Frankrijk de enige vakantie met de camper, inclusief noodinterieur, was. Een eenmalige vakantie naar Zuid-Frankrijk maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er een noodzaak bestaat om tijdelijk interieur te plaatsen in de camper en dat interieur vervolgens na die vakantie weer te laten verwijderen, met alle kosten van dien. Het had in dat geval meer voor de hand gelegen om bijvoorbeeld een camper te huren in plaats van het plaatsen van een volledig noodinterieur. Of om direct het nieuw aan te schaffen origineel camperinterieur te monteren, voorafgaand aan de reis naar Zuid-Frankrijk .
4.6.
Daarnaast is gebleken dat in de door [eiser] overgelegde factuur voor de aanschaf van het noodinterieur en het monteren daarvan een factuurdatum van 12 maart 2022 staat. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] toegelicht dat de factuur met terugwerkende kracht is opgesteld. Gelet op het feit dat [eiser] zelf heeft toegelicht dat hij voor een vakantie naar Zuid-Frankrijk in 2018 het noodinterieur heeft aangeschaft en laten monteren, is het niet aannemelijk dat hiervoor (pas) in 2022, vier jaar later, een factuur wordt opgemaakt. Tevens heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij deze factuur (voor een deel) nog moet betalen, terwijl in de factuur staat dat deze reeds is betaald. Ook dit is tegenstrijdig en maakt dat de rechtbank het betoog van [eiser] ongeloofwaardig vindt.
4.7.
Gelet op het vorenstaande heeft [eiser] (ook) onvoldoende onderbouwd gesteld dat de kosten voor de aanschaf van het noodinterieur en het (de)monteren daarvan daadwerkelijk door hem zijn of, ten aanzien van het demonteren van het noodinterieur en het (opnieuw) monteren van het nieuw aan te schaffen originele camperinterieur, nog moeten worden, gemaakt. [eiser] heeft dus niet aan zijn stelplicht voldaan. De gevorderde bedragen van€ 5.379,67 en € 5.222,36 zijn daarmee niet toewijsbaar.
Welk camperinterieur is in beslag genomen?
4.8.
Uit het vonnis van 24 maart 2022 (zie r.o. 2.1 en 4.2) volgt dat is komen vast te staan dat de door de Politie op 25 oktober 2018 onder [eiser] in beslag genomen goederen niet aan hem zijn teruggegeven en dat hij van die goederen geen afstand heeft gedaan (zie r.o. 5.14 van het vonnis).
4.9.
[eiser] stelt, middels de overgelegde factuur/offerte van Speedfactory voor de aanschaf van het originele camperinterieur, dat de volgende goederen in beslag zijn genomen en niet zijn terug gegeven door de Politie:
i.
i)toilet tethford broyeur, elect afzuig pomp met montage”;
ii)“gordijnen vouwgordijn, verduistering en vitrage”;
iii)“2x voorstoel captain incl armsteun leder, p. st., krat tbv verzending usa nl”;
iv)“2x captain chair. Voetsteun met draai plaat”;
v)dinette. eethoek. 4 persoons, leder complete set incl tafel met rvs poot en hout gelakt blad, set, krat tbv verzending usa nl”;
vi)“slaapbank leder 1x, p. st., krat tbv verzending usa nl”;
vii)“gordijn koof bekleed”; en
viii)“2 losse bioscoop stoeltjes. leder, p.st.”.
4.10.
De Politie heeft de stelling van [eiser] gemotiveerd betwist en voert aan dat hooguit 1 toilet(pot), 1 boiler/verwarmingsapparaat, 2 banken, 2 krukjes/stoeltjes en 1 gordijnenomhulsels door de Politie in beslag zijn genomen. De Politie baseert dit standpunt op de door haar in de procedure overgelegde kennisgeving(en) van inbeslagneming van 26 oktober 2018 en een proces-verbaal van binnentreden van 25 oktober 2018. Uit de kennisgeving(en) volgt dat een toilet, verwarmingsapparatuur (boiler), bank en stoel in beslag zijn genomen. Uit het proces-verbaal van binnentreden volgt dat er 2 banken, 1 toiletpot, 1 boiler, 1 gordijnenomhulsels en 2 krukjes in beslag zijn genomen.
4.11.
De rechtbank zal hierna de verschillende door [eiser] genoemde goederen uit de factuur/offerte van Speedfactory (zie r.o. 4.9), op basis waarvan [eiser] vermogensschade van € 14.691,82 (inclusief 21% btw) vordert, beoordelen. [eiser] vordert in deze procedure geen vermogensschade ten aanzien van het in beslag nemen en niet teruggeven van de boiler en één van de twee (slaap)banken, waardoor die goederen onbesproken kunnen blijven.
i.
Toilet
4.12.
De rechtbank stelt op basis van de door de Politie niet betwiste stellingen van [eiser] vast dat het toilet door de Politie in beslag is genomen.
ii.
Gordijnen en vii. gordijnenomhulsels
4.13.
De Politie betwist niet dat er gordijnenomhulsels/-omkappingen in beslag zijn genomen. [eiser] stelt dat er, naast (een) gordijnenomhulsels, dan wel gordijnomkappingen dan wel gordijnkappen/rails (
post viiin de factuur/offerte van Speedfactory), ook gordijnen in beslag zijn genomen, maar hij laat na dit te onderbouwen met stukken. Daar tegenover staat de gemotiveerde betwisting van de Politie. Zij voert, onder verwijzing naar het overgelegde proces-verbaal aangifte, het proces-verbaal getuigenverhoor en het proces-verbaal van binnentreden, aan dat er geen gordijnen in beslag zijn genomen, maar slechts één maal gordijnenomhulsels. Gelet op de betwisting van de Politie dat er geen gordijnen in beslag zijn genomen en (hooguit) één maal gordijnenomhulsels, had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn stelling dat er wel gordijnen in beslag zijn genomen nader te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan. Omdat [eiser] dit heeft nagelaten, leidt dit tot de conclusie dat [eiser] zijn stelling dat er – naast één maal gordijnenomhulsels – ook gordijnen in beslag zijn genomen onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd, waardoor hij niet heeft voldaan aan zijn stelplicht (artikel 149 Rv). Omdat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, is voor bewijslevering geen plaats en wordt het door [eiser] gedane bewijsaanbod op dit punt gepasseerd. De rechtbank komt dus tot de conclusie dat er één maal gordijnenomhulsels door de Politie in beslag zijn genomen.
iii.
Voorstoelen (2)
4.14.
[eiser] stelt dat er -kort gezegd- twee voorstoelen in beslag zijn genomen, maar hij laat na deze stelling nader te onderbouwen. De Politie heeft de stelling van [eiser] gemotiveerd betwist en voert aan dat uit het proces-verbaal getuigenverhoor (van de heer [B] , brigadier bij de Politie) volgt dat het hooguit zou kunnen gaan om één stoel en niet om de door [eiser] gestelde -in totaal- vier stoelen (twee maal voorstoelen en twee maal de captain chair, zie r.o. 4.15). Uit het proces-verbaal getuigenverhoor (van de heer [C] , officier van justitie) volgt volgens de Politie dat [C] niet zelf heeft vastgesteld dat er “stoeltjes” in beslag zijn genomen en dat uit de verklaring juist volgt dat [C] de in beslag genomen goederen niet heeft gezien. Verder voert de Politie aan dat uit het proces-verbaal getuigenverhoor (van de heer [D] ) volgt dat [D] de “twee krukjes” niet meer kan plaatsen en dat hij zich dus niet herinnert dat er krukjes in beslag zijn genomen. De Politie voert, onder verwijzing naar het overgelegde proces-verbaal aangifte, het proces-verbaal getuigenverhoor en het proces-verbaal van binnentreden, aan dat daaruit niet blijkt dat er vier stoelen in beslag zijn genomen door de Politie. Volgens de Politie kan het in voornoemde documenten hooguit gaan om “twee krukjes” dan wel “twee stoeltjes”. Dat hiermee twee “voorstoelen” worden bedoeld, acht de Politie uitgesloten, omdat de voorstoelen twee zeer grote massieve stoelen betreffen die moeilijk te kwalificeren zijn als krukjes dan wel als stoeltjes. De Politie heeft daarbij verwezen naar een door haar overgelegde afbeelding van een dergelijke voorstoel. Gelet op de zeer gemotiveerde betwisting van de Politie, is de rechtbank van oordeel dat [eiser] zijn stelling dat er twee voorstoelen in beslag zijn genomen onvoldoende heeft onderbouwd. Hierdoor heeft hij niet voldaan aan zijn stelplicht. Daardoor is voor bewijslevering geen plaats en wordt het door [eiser] gedane bewijsaanbod op dit punt gepasseerd. De rechtbank komt tot het oordeel dat er geen voorstoelen in beslag zijn genomen.
iv.
Captain chair (2) en voetsteun met draaiplaat
4.15.
[eiser] stelt dat ook -kort gezegd- twee maal een “captain chair” in beslag is genomen. De Politie heeft deze stelling weersproken en voert aan dat dit onderdeel behoort tot de “voorstoelen”, waarvan het volgens de Politie, onder verwijzing naar het proces-verbaal getuigenverhoor, het proces-verbaal aangifte en het proces-verbaal van binnentreden, uitgesloten is dat deze voorstoelen in beslag zijn genomen door de Politie (zie r.o. 4.14). Op basis daarvan stelt de Politie zich op het standpunt dat de “captain chairs” onterecht op de door [eiser] overgelegde factuur van Speedfactory zijn opgenomen. Van [eiser] had verwacht mogen worden dat hij de door hem gestelde vermogensschade ten aanzien van de captain chairs voldoende had onderbouwd, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de Politie (zie r.o. 4.14). Er is nu geen plaats meer voor nadere bewijslevering/onderbouwing. Ook het door [eiser] gedane bewijsaanbod op dit punt wordt gepasseerd. De rechtbank komt tot de conclusie dat er geen captain chairs in beslag zijn genomen.
v.
Dinette
4.16.
[eiser] stelt dat er -kort gezegd- een dinette in beslag is genomen. Daar tegenover staat de gemotiveerde betwisting van de Politie. Zij voert, onder verwijzing naar het overgelegde proces-verbaal aangifte, het proces-verbaal getuigenverhoor en het proces-verbaal van binnentreden, aan dat er geen dinette in beslag is genomen. Daarnaast heeft de Politie een afbeelding van een dergelijke eethoek in een camper van het betreffende model camper overgelegd, waaruit volgens haar volgt dat de dinette niet uit één geheel bestaat en de op de factuur van Speedfactory opgenomen “tafel met rvs poot en hout gelakt blad” losstaat van de bij die tafel horende bankjes, waardoor de betreffende tafel als los onderdeel in beslag genomen had kunnen worden door de Politie. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] hierover opgemerkt dat de helft (50%) van de dinette voor toewijzing gereed ligt, omdat die 50% ziet op (slechts) de tafel. Gelet op de betwisting van de Politie dat er geen dinette in beslag is genomen, had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn stelling dat er wel een dinette, dan wel een tafel met rvs poot en hout gelakt blad, in beslag is genomen nader te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan. Zonder nadere onderbouwing, heeft [eiser] niet voldaan aan zijn stelplicht en kan niet worden aangenomen dat er een dinette in beslag is genomen. Omdat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, is voor bewijslevering geen plaats en wordt het door [eiser] gedane bewijsaanbod op dit punt gepasseerd. De rechtbank komt tot het oordeel dat er geen dinette en/of tafel met rvs poot en hout gelakt blad in beslag is genomen.
vi.
Slaapbank
4.17.
[eiser] stelt dat op de door hem overgelegde factuur/offerte van Speedfactory twee slaapbanken staan vermeld, waarvan één slaapbank (ex € 1.320,00 exclusief btw) in mindering moet worden gebracht op het in de factuur genoemde totaalbedrag. Hieruit volgt dat [eiser] vermogensschade vordert ten aanzien van het door de Politie in beslag nemen van één slaapbank (zie r.o. 4.9). Ook uit de door de Politie overgelegde kennisgevingen en het proces-verbaal van binnentreden blijkt dat er ten minste één slaapbank in beslag is genomen door de Politie. Dit weerspreekt de Politie ook niet. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vast staat dat er één slaapbank in beslag is genomen door de Politie. Onder meer bij de post “slaapbank” is een (aanvullende) vermelding “krat tbv verzending usa nl” ter hoogte van € 680,00 opgenomen in de overgelegde factuur van Speedfactory. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] toegelicht dat de goederen waarbij melding wordt gemaakt van de betreffende krat in die krat vervoerd moeten worden. Dit heeft de Politie niet weersproken. De rechtbank komt tot de conclusie dat er één slaapbank in beslag is genomen.
viii.
Bioscoopstoeltjes (2)
4.18.
[eiser] stelt dat er -kort gezegd- twee maal losse bioscoopstoeltjes in beslag zijn genomen. Ten aanzien van deze goederen geldt dat de Politie, onder verwijzing naar het overgelegde proces-verbaal aangifte, het proces-verbaal getuigenverhoor en het proces-verbaal van binnentreden, aan heeft gevoerd dat uit die documenten hooguit volgt dat er “twee krukjes” dan wel “twee stoeltjes” in beslag zouden zijn genomen (zie r.o. 4.14). Dit zouden de bioscoopstoeltjes, zoals neergelegd in de overgelegde factuur/offerte van Speedfactory, kunnen zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] voor wat betreft de “bioscoopstoeltjes” toegelicht dat hij niet weet wat daarmee wordt bedoeld en dat daarmee misschien de voorstoelen worden bedoeld. Vervolgens heeft [eiser] toegelicht zich toch weer te herinneren dat de Politie bioscoopstoeltjes heeft meegenomen en dat het losse, witte leren stoeltjes waren en dat het niet ging om buitenstoeltjes. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de Politie en de onduidelijke en tegenstrijdige onderbouwing ter zitting door [eiser] voor wat betreft de bioscoopstoeltjes, is de rechtbank van oordeel dat [eiser] zijn stelling dat er twee bioscoopstoeltjes in beslag zijn genomen onvoldoende heeft onderbouwd, waardoor niet is voldaan aan de stelplicht. Omdat hij hieraan niet heeft voldaan, is voor bewijslevering geen plaats en wordt het door [eiser] gedane bewijsaanbod op dit punt gepasseerd. De rechtbank komt tot het oordeel dat er geen bioscoopstoeltjes in beslag zijn genomen.
Omvang van de schade
4.19.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de Politie in beslag heeft genomen: een toilet, een slaapbank en gordijnenomhulsels. Ter beantwoording staat vervolgens de vraag wat de omvang van de schade is die hierdoor is geleden.
4.20.
De rechtbank stelt voorop dat ten aanzien van het bestaan en de omvang van de schade weliswaar in beginsel de gewone bewijsregels gelden, maar dat de rechtbank daarbij op grond van artikel 6:97 BW bevoegd (en gehouden) is de schade te begroten op de wijze die het meest in overeenstemming is met de aard daarvan en deze te schatten indien de omvang daarvan niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Uitgangspunt daarbij is dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand dient te worden gebracht waarin hij had verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet had plaatsgevonden. Dit betekent dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest zonder het schadeveroorzakende feit. De schade moet in beginsel worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval.
4.21.
[eiser] heeft de door hem gestelde vermogensschade onderbouwd met een factuur/offerte van Speedfactory en een verklaring/e-mail van de heer [A] van Speedfactory. Speedfactory lijkt daarbij uit te gaan van kosten voor nieuwe, originele goederen, waarbij de goederen grotendeels vanuit de Verenigde Staten moeten komen.
4.22.
Verder stelt [eiser] dat het camperinterieur op het moment van inbeslagname tijdelijk was gedemonteerd in het kader van werkzaamheden aan de camper, dat het de bedoeling was om het camperinterieur in de camper terug te plaatsen en dat deze omstandigheid moet worden meegewogen bij het bepalen van de omvang van de schade. Ter zitting heeft [eiser] hierover andere stellingen ingenomen en toegelicht dat hij het camperinterieur tijdelijk heeft gedemonteerd, omdat het gehele dak van de camper lekte in verband met hagelstenen die op het dak van de camper terecht zijn gekomen. De lekkage is volgens [eiser] ontstaan op het moment dat de camper buiten stond gestald bij een garage in Valkenswaard. [eiser] heeft toegelicht dat het volgens hem noodzakelijk was alle goederen uit de camper te demonteren, omdat de goederen, waaronder het toilet, volgens hem beschadigd zouden kunnen worden door de lekkage. Op het moment dat de camper bij de garage stond, is er volgens [eiser] ook nog brand ontstaan bij de betreffende garage, waardoor de zijkanten en voorstijlen van de camper krom zijn getrokken door de hitte. Deze gebeurtenis vormde voor [eiser] ook aanleiding om het camperinterieur te demonteren.
4.23.
De rechtbank stelt voorop dat er geen sprake is van zaaksbeschadiging, omdat [eiser] het camperinterieur zelf (tijdelijk) heeft gedemonteerd. De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn stelling dat het de bedoeling was het camperinterieur terug te plaatsen, omdat de rechtbank deze stelling, onder andere gelet op de verklaring van [eiser] ter zitting, volstrekt ongeloofwaardig acht. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat [eiser] de bedoeling had de gedemonteerde goederen los te verkopen, zoals de Politie stelt. Uit door de Politie overgelegde stukken en uit de verklaring van [eiser] ter zitting blijkt dat [eiser] in ieder geval (een) bank(en) los wilde verkopen tegen een bedrag van in totaal
€ 400,00. Op basis hiervan en gelet op de ongeloofwaardige verklaring ter zitting van [eiser] gaat de rechtbank ervan uit dat [eiser] de goederen los wilde verkopen en geldt als uitgangspunt bij het bepalen van de omvang van de schade de marktwaarde van i) het toilet, ii) de slaapbank en iii) de gordijnenomhulsels, indien deze goederen als losse onderdelen door [eiser] (door)verkocht zouden worden.
4.24.
Het camperinterieur betrof tweedehands camperinterieur dat in 2018 zeventien jaar oud was. Ter zitting heeft [eiser] enerzijds gesteld dat het om exclusieve, waardevaste goederen gaat en anderzijds heeft [eiser] verklaard dat het camperinterieur, als losse onderdelen, niks waard is. De stelling dat het camperinterieur exclusief en waardevast is, heeft [eiser] niet onderbouwd met stukken. In de door [eiser] overgelegde verklaring/e-mail van de heer [A] van Speedfactory staat weliswaar dat het volgens hem om zeldzaam camperinterieur gaat van een hoge kwaliteit en uitstraling, maar hieruit blijkt niet dat het om waardevaste goederen gaat. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat tweedehands goederen (veel) minder waard zijn dan nieuwe goederen. Het had dan ook op de weg van [eiser] gelegen om, als hij van mening is dat hierop in dit geval een uitzondering van toepassing is, dit voldoende deugdelijk te onderbouwen. Dat heeft [eiser] onvoldoende gedaan, waardoor hij niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. Omdat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht en omdat [eiser] zelf heeft verklaard dat het camperinterieur los niks waard is, is voor bewijslevering geen plaats en wordt het door [eiser] gedane bewijsaanbod gepasseerd.
4.25.
De Politie gaat voor wat betreft de marktwaarde uit van 15% van de prijs die voor de goederen volgt uit de factuur/offerte van Speedfactory en verwijst daarbij naar een door haar overgelegde verklaring/e-mail van de heer [E] (schade-expert). De Politie heeft de afzonderlijke bedragen op de factuur/offerte van Speedfactory niet weersproken.
4.26.
De rechtbank schat en begroot de vermogensschade op basis van hetgeen over en weer is gesteld en overgelegd en volgt daarin de Politie in haar standpunt dat de vermogensschade van [eiser] moet worden begroot op 15% van de prijs die voor de goederen volgt uit de factuur/offerte van Speedfactory. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking de nieuwwaarde conform de factuur/offerte van Speedfactory, dat het in dit geval gaat om tweedehands in beslag genomen goederen waarvan het algemeen bekend is dat de waarde aanzienlijk minder is dan de nieuwwaarde, dat [eiser] zelf heeft verklaard dat de goederen los niks waard zijn en dat uit de door de Politie overgelegde stukken en de verklaring van [eiser] blijkt dat [eiser] (een) bank(en) zelf ook voor een aanzienlijk lager bedrag dan het bedrag in de factuur/offerte van Speedfactory heeft aangeboden toen hij de bank(en) wilde doorverkopen. Dit alles meewegend, maakt dat de rechtbank 15% van de nieuwprijs een reële schatting vindt van de waarde van de goederen op het moment van inbeslagname.
De totale vermogensschade van [eiser]
4.27.
Het voorgaande maakt dat de Politie een bedrag van € 621,82 aan [eiser] dient te voldoen. Dat bedrag is als volgt opgebouwd.
Post
Betreft
Waarde op basis van de factuur/offerte van Speedfactory, incl. 21% btw
15% van de waarde op basis van de factuur/offerte van Speedfactory, incl.
21% btw
Post i
1 toilet
€ 556,60
€ 83,49
Post vi
1 slaapbank
€ 2.420,00
(incl. kosten voor de krat)
€ 363,00
Post vii
1 gordijnen-omhulsels
€ 1.168,86
(€ 324,00 + € 460,00 + € 182,00 plus btw)
€ 175,33
Totaal
€ 4.145,46
€ 621,82
De wettelijke rente wordt toegewezen
4.28.
[eiser] vordert wettelijke rente vanaf de datum dat de schadeveroorzakende gebeurtenis plaatsvond, te weten vanaf 25 oktober 2018. Daar is geen verweer tegen gevoerd, zodat de rechtbank vanaf die datum de wettelijke rente over de toegewezen hoofdsom van € 621,82 zal toewijzen.
De proceskosten worden gecompenseerd
4.29.
Omdat beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de Politie om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 621,82, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 25 oktober 2018, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft 5.1 uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Boer en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025.