ECLI:NL:RBOBR:2025:2931

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
71.187017.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht en veroordeling voor vervaardigen en bezit van kinderpornografisch materiaal

Op 23 mei 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige en het vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ontucht wegens het ontbreken van wettig bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer niet voldoende ondersteund werden door ander bewijs, waardoor er geen sprake was van een bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan het vervaardigen van twee kinderpornografische afbeeldingen en het verwerven en in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden en maatregelen opgelegd, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en een gebiedsverbod. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte, en besloot tot dadelijke uitvoerbaarheid van de opgelegde maatregelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [71.187017.24]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 71.187017.24
Datum uitspraak: 23 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [1963] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 april 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 augustus 2024 tot en met 31 augustus 2024 te Geldrop, althans in Nederland, met een kind beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer 1] , een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten het geven van een kus op de mond van die [slachtoffer 1] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 augustus 2024 tot en met 31 augustus 2024 te Geldrop, althans in Nederland, een ander, te weten [slachtoffer 1] ,
door geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander wederrechtelijk heeft gedwongen iets te dulden, te weten een kus op de mond, door naast die [slachtoffer 1] op de bank te gaan zitten en/of haar over haar rug te wrijven en/of haar (vervolgens) (onverhoeds) te kussen op haar mond;
2.
hij, op 5 augustus 2019 te Geldrop, althans in Nederland, twee, althans één, afbeelding(en) van (een) seksuele gedraging(en), waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer 2] , geboren in 2015, is betrokken en/of schijnbaar is betrokken, heeft vervaardigd
welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven – bestonden uit:
het kennelijk heimelijk fotograferen en/of afbeelden van die [slachtoffer 2] , waarbij het camerapunt van bovenaf is gericht op die [slachtoffer 2] , die haar (ontblote) benen gespreid heeft en met haar knieën opgetrokken zit en haar hand op haar kruis heeft liggen, waardoor de nadruk ligt op haar geslachtsdeel, dan wel waardoor haar (bedekte) kruis nadrukkelijk in beeld wordt gebracht;
(afbeelding 1 (pagina 135 van het procesdossier))
en/of
het (verder) inzoomen op dan wel het maken van een uitsnede van die, althans een, afbeelding waarop de nadruk ligt op het geslachtsdeel van [slachtoffer 2] dan wel haar (bedekte) kruis, waardoor haar geslachtsdeel dan wel haar (bedekte) kruis (nog) nadrukkelijk(er) in beeld wordt gebracht;
(afbeelding 2 (pagina 135 van het procesdossier))
3.

hij in de periode van 10 februari 2015 tot en met 13 januari 2025 te Geldrop, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal,

(in de periode van 10 februari 2015 tot en met 30 juni 2024, artikel 240b Wetboek van Strafrecht)
een of meer afbeeldingen en/of gegevensdragers, bevattende afbeeldingen, van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt was betrokken en/of schijnbaar was betrokken heeft verworven en/of in bezit heeft gehad en/of zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe heeft verschaft
en/of
(in de periode van 1 juli 2024 tot en met 13 januari 2025, artikel 252 Wetboek van Strafrecht)
een of meer visuele weergaven van seksuele aard en/of met onmiskenbaar seksuele strekking, waarbij een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt was betrokken of schijnbaar was betrokken heeft verworven en/of in bezit heeft gehad en/of zich daartoe de toegang heeft verschaft
te weten een M2 SSD- ATA Micron 1100 MTFD en/of Atlas USB met opschrift "neuk meisjes" en/of USB stick Creemers Compressors met opschrift " [naam 1] , [slachtoffer 1] , [naam 2] " en/of USB stick met opdruk Intenso grijs en/of USB stick SanDisk grijs usb-a/usb-c en/of Rode USB stick met opdruk EMTEC
waarop te zien is dat:
de persoon oraal, vaginaal en/of anaal wordt gepenetreerd met een penis en/of vinger/hand en/of voorwerp en/of mond/tong
en/of
een ander persoon oraal wordt gepenetreerd met een mond/tong door die persoon
en/of
het eigen lichaam vaginaal wordt gepenetreerd met een voorwerp door die persoon
(#01 tot en met 09, pagina 140 van het procesdossier)
en/of
het geslachtsdeel van een ander persoon met een vinger/hand en/of mond/tong wordt/worden aangeraakt
(#10 en #11, pagina 141 van het procesdossier)
en/of
die persoon poserend of in een pose is afgebeeld, waarbij
die persoon geheel of gedeeltelijk naakt is en/of gekleed is en/of opgemaakt is en/of in een omgeving en/of in een (erotisch getinte) houding op een wijze die niet bij die leeftijd past
en/of
door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van die persoon en/of de uitsnede van de foto’s/films nadrukkelijk het geslachtsdeel, de borsten en/of billen van die persoon in beeld worden gebracht
(#12, 13, 14, 15, 17 en 20 pagina 142 van het procesdossier)
en/of
die persoon poserend of in een pose is afgebeeld, waarbij die persoon geheel of gedeeltelijk naakt is en/of met een blinddoek en/of een ball gag en/of een halsband en/of handboeien en/of om een (erotisch getinte) houding op een wijze die niet bij haar leeftijd past
(#16, pagina 142 van het procesdossier)
en/of
dat bij/op het gezicht en/of het lichaam van die persoon wordt gemasturbeerd
en/of
bij/naast het gezicht en/of het lichaam van die persoon een (stijve) penis wordt gehouden en/of waarbij op dat gezicht en/of lichaam een op sperma gelijkende substantie zichtbaar is
(#18 en #19, pagina 142 van het procesdossier)
terwijl van het begaan van dit feit een gewoonte werd gemaakt.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van feit 1 primair, feit 2 en feit 3.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om verdachte van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde vrij te spreken wegens het ontbreken van wettig bewijs.
Ook dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde nu deze afbeeldingen per ongeluk door verdachte zouden zijn vervaardigd.
Feit 3 kan volgens de raadsman worden bewezen, met de kanttekening dat de aanvangsperiode dient te worden vastgesteld op 1 juli 2022.
Het oordeel van de rechtbank.

Bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen niet op deze plaats opgenomen, maar in een bijlage bij dit vonnis.

Bewijs- en vrijspraakoverwegingen.

Ten aanzien van feit 1:
De kern van het aan verdachte gemaakte verwijt is dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] door haar een kus op de mond te geven. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat dat het gaat om een ontuchtige handeling. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken bewijstechnisch lastig zijn. Het verhaal van een verdachte staat vaak tegenover het verhaal van een slachtoffer, terwijl bij het incident geen andere personen aanwezig waren. Rechtstreekse getuigen van de gebeurtenissen zijn er dan niet. Het is daardoor vaak moeilijk om vast te stellen wat er precies is gebeurd.
In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van één getuige. Ook als die verklaring betrouwbaar wordt geacht, is die enkele verklaring onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Er moet dus meer bewijs zijn; iets dat die verklaring ondersteunt. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de belastende verklaring worden genoemd ondersteuning vindt in één of meer bewijsmiddelen.Het ondersteunende bewijsmateriaal mag niet in een te ver verwijderd verband staan met de verklaring van de aangever en moet bovendien uit een andere bron komen. Een ‘de auditu’-verklaring (‘van horen zeggen’), inhoudende een weergave van wat de getuige aan een andere betrokken getuige heeft verteld, levert onvoldoende steun op in de zin van de wet, omdat het daarbij in essentie gaat om dezelfde bron.
Uit het dossier volgt dat [slachtoffer 1] aan haar moeder zou hebben verteld dat verdachte bij [slachtoffer 1] ’s oma thuis naast haar op de bank kwam zitten, haar over haar rug wreef en haar vervolgens een kus op de mond zou hebben gegeven. De bron van deze de auditu-verklaring, te weten [slachtoffer 1] , is echter zelf niet als getuige gehoord.
Verdachte heeft -zowel ten overstaan van verbalisanten als ter terechtzitting - verklaard dat hij bij eerdere gelegenheden verschillende keren een knuffel en/of een kus van [slachtoffer 1] heeft gekregen als hij haar zag bij haar oma. Verdachte heeft daarbij expliciet het ontuchtige karakter van de tenlastegelegde handeling ontkend. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] aan het tekenen was, dat zij samen op de bank zaten en dat [slachtoffer 1] hem een kus kwam geven, dus dat het initiatief van deze kus niet bij hem maar bij [slachtoffer 1] lag.
In voorkomende gevallen kan een bevestigende verklaring van een verdachte met betrekking tot de plaats en situatie van bepaalde handelingen als ondersteunend bewijs gelden. In onderhavig geval is dat naar het oordeel van de rechtbank anders. Het dossier bevat naast de de auditu-verklaring van de moeder van [slachtoffer 1] geen stukken die tot bewijs van het ontuchtige karakter van de kus kunnen dienen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het dossier het door verdachte geschetste scenario niet worden uitgesloten.
De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat zij geen reden heeft te betwijfelen dat de moeder van [slachtoffer 1] naar waarheid heeft verklaard over wat zij van haar dochter heeft gehoord. Dit is echter niet voldoende om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen zoals ten laste gelegd.
Dat maakt dat verdachte wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 2:
Op een gegevensdrager van verdachte is een groot aantal afbeeldingen aangetroffen waarop [slachtoffer 2] (geboren in 2015) te zien is. Twee van deze afbeeldingen zijn door de zedenrechercheur aangemerkt als kinderpornografisch.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank kennis genomen van de toonmap waarin deze twee afbeeldingen zijn opgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat op beide afbeeldingen -die van bovenaf zijn genomen- is te zien dat een minderjarig meisje op een houten bankje zit met haar ontblote benen gespreid en haar knieën opgetrokken. De hand van het meisje ligt daarbij op haar kruis. Ter hoogte van haar kruis is een deel van haar onderbroek te zien. De nadruk van de afbeeldingen ligt op haar kruis.
Het kinderpornografische karakter van deze afbeeldingen is door de verdediging niet betwist. Verdachte zou echter deze afbeeldingen per ongeluk hebben vervaardigd, hetgeen zou blijken uit het feit dat er door verdachte die dag meerdere afbeeldingen abusievelijk zijn vervaardigd. De raadsman heeft daarbij onder meer verwezen naar de op de gegevensdrager van verdachte aangetroffen afbeeldingen van [slachtoffer 2] die slechts zien op een deel van haar lichaam, zoals bijvoorbeeld haar benen, mond en bovenlichaam, waarbij door de zedenrechercheur geen seksuele context is vastgesteld.
De rechtbank acht het zeer onwaarschijnlijk dat verdachte de foto’s per ongeluk zou hebben gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van twee identieke afbeeldingen waarbij een afbeelding een uitsnede/ ingezoomd exemplaar van de andere afbeelding betreft. In deze uitsnede ligt het accent op het kruis van het meisje. Hieruit blijkt opzet van verdachte op het vervaardigen van deze afbeeldingen als bedoeld in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht, gelet op de bewijsmiddelen en hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierna bewezen is verklaard.
Ten aanzien van feit 3:
De verdediging heeft de juistheid van de tenlastegelegde startdatum ten aanzien van feit 3 (10 februari 2015) betwist. De rechtbank hecht echter geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij de USB-stick waarop kinderpornografisch materiaal is aangetroffen dat op 10 februari 2015 is opgeslagen, op een rommelmarkt heeft gekocht en dat hij er geen weet van had dat hij een gegevensdrager kocht waarop reeds kinderpornografische afbeeldingen aanwezig waren.
Bovendien heeft verdachte ten overstaan van verbalisanten verklaard dat hij in 2015 al “lichtelijk” bezig was met het bekijken van kinderpornografisch materiaal.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte vanaf 10 februari 2015 kinderpornografisch materiaal heeft verworven en in bezit heeft gehad, terwijl hij hiervan een gewoonte heeft gemaakt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
2.
op 5 augustus 2019 in Nederland twee afbeeldingen van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer 2] , geboren in 2015, is betrokken , heeft vervaardigd
welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven – bestonden uit:
het fotograferen van die [slachtoffer 2] , waarbij het camerapunt van bovenaf is gericht op die [slachtoffer 2] , die haar ontblote benen gespreid heeft en met haar knieën opgetrokken zit en haar hand op haar kruis heeft liggen, waardoor de nadruk ligt op haar geslachtsdeel, dan wel waardoor haar bedekte kruis nadrukkelijk in beeld wordt gebracht;
(afbeelding 1 (pagina 135 van het procesdossier))
en
het (verder) inzoomen op dan wel het maken van een uitsnede van die afbeelding waarop de nadruk ligt op het geslachtsdeel van [slachtoffer 2] dan wel haar bedekte kruis, waardoor haar geslachtsdeel dan wel haar bedekte kruis nog nadrukkelijker in beeld wordt gebracht;
(afbeelding 2 (pagina 135 van het procesdossier));
3.
in de periode van 10 februari 2015 tot en met 13 januari 2025 in Nederland, meermalen,
(in de periode van 10 februari 2015 tot en met 30 juni 2024, artikel 240b Wetboek van Strafrecht)
afbeeldingen en gegevensdragers, bevattende afbeeldingen, van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt was betrokken en/of schijnbaar was betrokken heeft verworven en in bezit heeft gehad
en
(in de periode van 1 juli 2024 tot en met 13 januari 2025, artikel 252 Wetboek van Strafrecht)
visuele weergaven van seksuele aard en/of met onmiskenbaar seksuele strekking, waarbij een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt was betrokken of schijnbaar was betrokken heeft verworven en in bezit heeft gehadte weten een M2 SSD- ATA Micron 1100 MTFD en Atlas USB met opschrift "neuk meisjes" en USB stick Creemers Compressors met opschrift " [naam 1] , [slachtoffer 1] , [naam 2] " en USB stick met opdruk Intenso grijs en USB stick SanDisk grijs usb-a/usb-c en Rode USB stick met opdruk EMTEC
waarop te zien is dat:
de persoon oraal, vaginaal en/of anaal wordt gepenetreerd met een penis en/of vinger/hand en/of voorwerp en/of mond/tong
en
een ander persoon oraal wordt gepenetreerd met een mond/tong door die persoon
en
het eigen lichaam vaginaal wordt gepenetreerd met een voorwerp door die persoon
(#01 tot en met 09, pagina 140 van het procesdossier)
en
het geslachtsdeel van een ander persoon met een vinger/hand en/of mond/tong wordt/worden aangeraakt
(#10 en #11, pagina 141 van het procesdossier)
en
die persoon poserend of in een pose is afgebeeld, waarbij die persoon geheel of gedeeltelijk naakt is en/of gekleed is en/of opgemaakt is en/of in een omgeving en/of in een (erotisch getinte) houding op een wijze die niet bij die leeftijd past
en
door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van die persoon en/of de uitsnede van de foto’s/films nadrukkelijk het geslachtsdeel, de borsten en/of billen van die persoon in beeld worden gebracht(#12, 13, 14, 15, 17 en 20 pagina 142 van het procesdossier)
en
die persoon poserend of in een pose is afgebeeld, waarbij die persoon geheel of gedeeltelijk naakt is en (erotisch getinte) houding op een wijze die niet bij haar leeftijd past
(#16, pagina 142 van het procesdossier)
en
dat bij/op het gezicht en/of het lichaam van die persoon wordt gemasturbeerd
en
bij/naast het gezicht en/of het lichaam van die persoon een (stijve) penis wordt gehouden en/of waarbij op dat gezicht en/of lichaam een op sperma gelijkende substantie zichtbaar is
(#18 en #19, pagina 142 van het procesdossier)
terwijl van het begaan van dit feit een gewoonte werd gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 en feit 3:
Een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 10 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 2 mei 2025.
De officier van justitie heeft verzocht om een contactverbod met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en hun gezinnen alsmede een gebiedsverbod als vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) aan verdachte op te leggen, met een vervangende hechtenis van één maand per keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat de bijzondere voorwaarden en de vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte op te leggen de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding als bedoeld in artikel 38z Sr.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, al dan niet in combinatie met een (eventueel forse) taakstraf. In dat kader heeft de raadsman verzocht om bij vonnis de voorlopige hechtenis op te heffen en subsidiair om deze te schorsen. De raadsman heeft verzocht om aan verdachte de door de reclassering geadviseerde voorwaarden op te leggen in het kader van een voorwaardelijk strafdeel, waaraan een proeftijd van maximaal 3 jaar kan worden verbonden.
Ten aanzien van de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman ziet geen aanleiding om aan verdachte de maatregelen als bedoeld in artikel 38v en 38z Sr op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan het verwerven en in bezit hebben van kinderporno. Hij heeft hiervan een gewoonte gemaakt. Zelfs nadat de politie op 9 juli 2024 een eerste maal in zijn woning een groot aantal gegevensdragers met kinderpornografisch materiaal in beslag had genomen en hem had gewaarschuwd, heeft hij in de periode tot zijn aanhouding op 13 januari 2025 opnieuw kinderpornografisch materiaal verworven.
Op zijn gegevensdragers is een enorme hoeveelheid kinderpornografische afbeeldingen aangetroffen, waaronder ook twee door verdachte vervaardigde foto’s van de toen 9-jarige [slachtoffer 2] , een meisje met wiens ouders verdachte een vriendschappelijk contact had.
De aard van het bij verdachte aangetroffen materiaal is zeer divers. In de meeste gevallen gaat het om afbeeldingen waarop meisjes tussen de nul en zestien jaar figureren, waarbij er in veel gevallen sprake was van verschillende vormen van penetratie.
De wereld die schuil gaat achter iedere kinderpornografische foto is weerzinwekkend.
Bij de vervaardiging worden kinderen seksueel misbruikt en geëxploiteerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen die seksuele handelingen moeten verrichten ten behoeve van de kinderporno-industrie aanzienlijke psychische schade kunnen oplopen die ook vele jaren later nog diepe sporen nalaat. Door de verspreiding van het beeldmateriaal via internet wordt de schade voor deze jeugdigen vergroot, omdat de beelden niet eenvoudig zijn te verwijderen. Voor een effectieve bestrijding van kinderporno is het noodzakelijk om niet alleen de personen te straffen die kinderporno vervaardigen, maar ook degenen die de afbeeldingen downloaden en opslaan, omdat zij de vraag ernaar in stand houden.
De persoon van verdachte.
Hoewel er blijkens het uittreksel justitiële documentatie d.d. 10 april 2025 geen sprake is van recidive, stelt de rechtbank vast dat verdachte - ondanks de hulp waarop de politie verdachte in juli 2024 reeds had geattendeerd om niet meer terug te vallen in zijn strafbare gedrag - toch is doorgegaan met het downloaden van kinderpornografisch materiaal. Ook heeft hij het contactverbod met [slachtoffer 2] en haar gezin (dat hem in het kader van zijn geschorste voorlopige hechtenis was opgelegd) geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat er sprake is van hardnekkige problematiek van verdachte.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat door de gedragsdeskundige in het psychologisch rapport van 7 april 2025 is geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een pedofiele stoornis en narcistische persoonlijkheidstrekken. In dat kader heeft de gedragsdeskundige geadviseerd om het tenlastegelegde feit 3 in een verminderde mate toe te rekenen. Als de reclassering voldoende mogelijkheid ziet tot toezicht en sturing, adviseert de deskundige om in het kader van een deels voorwaardelijke straf een ambulante behandeling bij een forensische kliniek als bijzondere voorwaarde te stellen. Om langdurig toezicht te houden, ook na een proeftijd, adviseert de deskundige oplegging van een GVM.
In het rapport van Reclassering Nederland van 2 mei 2025 wordt in aansluiting daarop een deels voorwaardelijke straf geadviseerd, met een aantal bijzondere voorwaarden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de aard en de ernst van de strafbare feiten, met geen andere straf worden volstaan dan met een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij de bepaling van de duur van deze vrijheidsstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting (de ‘LOVS-oriëntatiepunten’). De LOVS-oriëntatiepunten gaan alleen al voor een bewezenverklaring van feit 3 uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar. Verdachte heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan het zelf vervaardigen van kinderpornografisch materiaal.
Deze twee strafbare feiten tezamen, in combinatie met het feit dat de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht, maken dat de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden als uitgangspunt neemt.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte voor zijn problematiek wordt behandeld, zoals ook de deskundige en de reclassering hebben geadviseerd. Daarom bepaalt de rechtbank dat van de gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk wordt opgelegd. Met dit forse voorwaardelijke strafdeel beoogt de rechtbank enerzijds de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds beoogt zij daarmee invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte gericht op het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Ook beoogt zij hiermee de hulpverlening en begeleiding die verdachte nodig heeft te waarborgen en de voortgang hiervan mogelijk te stimuleren. Aan dit voorwaardelijke strafdeel verbindt de rechtbank de algemene en bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd in het rapport van 2 mei 2025. Anders dan door de officier van justitie is gevorderd, acht de rechtbank geen termen aanwezig om aan dit voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van 10 jaren te verbinden en zal zij volstaan met een proeftijd voor de duur van 3 jaren.
De rechtbank legt daarmee een lichtere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan waarop de officier van justitie zijn eis heeft gebaseerd.
Dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting en het voorliggende strafdossier houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, indien verdachte niet (direct) wordt behandeld voor zijn gedrag en daar inzicht in gaat verwerven. De rechtbank beveelt dan ook dat de opgelegde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Oplegging van vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr
Ook is de rechtbank op basis van het verhandelde ter terechtzitting en het voorliggende strafdossier van oordeel dat – ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten – aan verdachte een maatregel die strekt tot de beperking van de vrijheid moet worden opgelegd. Deze vrijheidsbeperkende maatregel legt de rechtbank op overeenkomstig artikel 38v Sr en houdt in dat verdachte op geen enkele wijze, direct of indirect, ook niet via derden, contact zoekt, maakt of heeft met [slachtoffer 2] en haar gezinsleden. De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van vijf jaren. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat voor elke keer dat verdachte zich niet aan deze maatregel houdt vervangende hechtenis voor de duur van 1 week zal worden toegepast. Daarbij geldt dat de vervangende hechtenis voor een maximale duur van zes maanden kan worden opgelegd en dat toepassing van de vervangende hechtenis verdachte niet ontheft van deze maatregel.
Oplegging van gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr
De Wet langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking maakt het sinds 1 januari 2018 mogelijk om bij een veroordeling tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam - en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld - een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
In onderhavige zaak wordt verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf en voldoet het bewezen verklaarde feit 2 aan voornoemde criteria.
De rechtbank ziet, met de officier van justitie, aanleiding om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z Sr op te leggen. Het recidiverisico wordt door de reclassering als gemiddeld-hoog ingeschat en verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een strafbaar feit gericht tegen de zedelijkheid van een minderjarig slachtoffer.
Het vervaardigen van kinderporno - waarvoor verdachte wordt veroordeeld- is zeer ingrijpend en traumatiserend voor de slachtoffers daarvan en leidt daarnaast tot maatschappelijke onrust in de samenleving.
De rechtbank vindt het dan ook van groot belang dat verdachte niet opnieuw in de fout gaat en vertrouwt er - gelet op de problematiek van verdachte en zijn eerder terugvallen in strafbaar gedrag - niet volledig op dat het recidiverisico na detentie tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen. De rechtbank vindt het daarom in het kader van het terugdringen van het recidiverisico en ter bescherming van de veiligheid van anderen noodzakelijk om verdachte langdurig onder toezicht te stellen met oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z Sr.
Na ommekomst van de gevangenisstraf kan vervolgens worden beoordeeld in hoeverre het recidiverisico nog aanwezig is en welke voorwaarden moeten worden opgelegd ter bescherming van de veiligheid van anderen.
Tegen de tijd dat de gevangenisstraf afloopt, zal de officier van justitie een nieuw reclasseringsadvies op laten maken.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank stelt vast dat de inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en verdachte schuldig wordt bevonden aan ernstige strafbare feiten, met een gevangenisstraf van 18 maanden tot gevolg. Dit betekent dat de rechtbank nog altijd ernstige bezwaren aanwezig acht voor de in het vonnis van heden bewezenverklaarde feiten en dat artikel 67a lid 3 Sv niet aan de orde is. De rechtbank zal het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis daarom afwijzen.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de voorlopige hechtenis van verdachte te schorsen.
Het uitgangspunt is dat iedereen zijn berechting in vrijheid moet kunnen afwachten, tenzij er argumenten zijn die voorlopige hechtenis noodzakelijk maken. Verdachte heeft aanvankelijk met de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van 7 februari 2025 zijn berechting in vrijheid mogen afwachten. De schorsing van de voorlopige hechtenis is echter op 6 maart 2025 opgeheven, omdat verdachte het contactverbod met [slachtoffer 2] heeft overtreden.
Bij de beoordeling of het verzoek tot schorsing in deze zaak moet worden toegewezen, dient de rechtbank de belangen van de samenleving en verdachte opnieuw af te wegen. In dit geval weegt voor de rechtbank het belang van de samenleving bij continuering van de voorlopige hechtenis zwaarder dan de persoonlijke belangen van verdachte, met name gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en het door verdachte niet naleven van zijn eerdere schorsingsvoorwaarden. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis zal afwijzen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De vordering van de benadeelde partij [vader slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om aan [slachtoffer 1] en haar vader ieder een bedrag van
€ 1.500,- immateriële schade toe te kennen. De officier van justitie heeft verzocht om deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en om hierbij tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38z, 57, 240b en 252 Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 2:
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
een afbeelding en een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verwerven en in bezit hebben, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt;

en

een visuele weergave van seksuele aard en met een onmiskenbaar seksuele strekking, waarbij een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verwerven en in bezit hebben, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf en maatregelen.
ten aanzien van feit 2, feit 3:
-een
gevangenisstraf voor de duur van
18 maandenwaarvan
6 maanden voorwaardelijkmet een
proeftijd van 3 jaren;
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
en stelt als bijzondere voorwaarden:
-veroordeelde meldt zich op binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Polluxstraat 114 te Eindhoven of via het telefoonnummer 088-8041504. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
-veroordeelde laat zich behandelen door De Rooyse Wissel of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering; de behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt; veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling; gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
-veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met:
* [vader slachtoffer] (achternaam is bekend bij het onderzoeksteam), geboren op [1984] te [geboorteplaats 2] ;
* [moeder slachtoffer] (achternaam is bekend bij het onderzoeksteam), geboren op [1986] ;
* en de kinderen van bovengenoemden, genaamd [naam 3] en [slachtoffer 2] (respectievelijk geboren in 2011 en 2015), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
de rechtbank merkt daarbij op dat, zoals beschreven in het dossier, het onderzoeksteam beschikt over de volledige gegevens van bovengenoemden; voorts is het aan de hand van bovenstaande gegevens voor veroordeelde voldoende duidelijk met wie hem een contactverbod is opgelegd;
-veroordeelde bevindt zich niet bij de hockeyvereniging " [naam 4] ", gelegen aan de [adres 2] te Geldrop, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
dit verbod ziet tevens op alle bij de hockeyvereniging behorende sportvelden en parkeerplaatsen;
-veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van (on)betaald werk/dagbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
-veroordeelde zoekt op geen enkele wijze contact met minderjarigen. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk, zowel direct, als indirect (bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, via sociale media); als contacten onvermijdelijk zijn, zorgt veroordeelde dat door reclassering aangewezen personen hierbij aanwezig zijn;
-veroordeelde vermijdt dat hij in aanraking komt met kinderpornografisch materiaal en vermijdt dat er kinderpornografisch materiaal op zijn digitale
gegevensdragers komt;
- veroordeelde onthoudt zich op welke wijze dan ook van:
• het seksueel getint communiceren met minderjarigen;
• het bezoeken van een digitale omgeving waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen;
• het bezoeken van een digitale omgeving waarin over seksuele handelingen met minderjarigen wordt gecommuniceerd;
-veroordeelde bespreekt tijdens de gesprekken met de reclassering hoe hij denkt dit gedrag te voorkomen; veroordeelde werkt mee aan controle van digitale gegevensdragers. Veroordeelde verschaft toegang tot alle aanwezige computers, smartphones en andere digitale gegevensdragers waarop afbeeldingen kunnen worden opgeslagen of waarmee het internet kan worden benaderd; veroordeelde verstrekt de wachtwoorden die nodig zijn voor deze controle; de controle op digitale gegevensdragers vindt maximaal drie keer per jaar plaats; de controle is gericht op de vraag of veroordeelde kinderpornografisch materiaal vermijdt; de controle strekt er niet toe een beeld te krijgen van het persoonlijke leven van veroordeelde; de reclassering kan voor technische ondersteuning een deskundige meenemen, ook als dit een opsporingsambtenaar is die deskundig is op digitaal gebied; bij de controle kan gebruik worden gemaakt van een hulpmiddel dat een indicatie geeft of kinderpornografisch materiaal aanwezig is;
-geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
hierbij gelden als voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
- meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 14e Wetboek van Strafrecht dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
ten aanzien van feit 2:

legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid:

-een contactverbod voor de duur van 5 jaren;

het contactverbod houdt in dat de veroordeelde gedurende 5 jaren zich onthoudt van
– direct of indirect – contact met:
- [vader slachtoffer] (achternaam is bekend bij het onderzoeksteam), geboren op [1984] te [geboorteplaats 2] ;
- [moeder slachtoffer] (achternaam is bekend bij het onderzoeksteam), geboren op [1986] ;
- en de kinderen van bovengenoemden, genaamd [naam 3] en [slachtoffer 2] (respectievelijk geboren in 2011 en 2015).
de rechtbank merkt daarbij op dat, zoals beschreven in het dossier, het onderzoeksteam beschikt over de volledige gegevens van bovengenoemden;
voorts is het aan de hand van bovenstaande gegevens voor veroordeelde voldoende duidelijk met wie hem een contactverbod is opgelegd;

-een gebiedsverbod voor de duur van 5 jaren;

het gebiedsverbod houdt in dat de veroordeelde zich gedurende 5 jaren niet bevindt bij de hockeyvereniging " [naam 4] ", gelegen aan de [adres 2] te Geldrop.
dit verbod ziet tevens op alle bij de hockeyvereniging behorende sportvelden en parkeerplaatsen;
beveelt dat voor iedere keer dat veroordeelde zich niet aan deze maatregel houdt vervangende hechtenis voor de duur van 1 week zal worden toegepast, tot een maximum van 6 maanden;
bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
ten aanzien van feit 2:
legt op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
ten aanzien van feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [vader slachtoffer] :
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.L. Traag voorzitter,
mr. J.G. Vos, en mr. C.S.M. Morel, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 23 mei 2025.
Mr. Traag is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.