6.3Gevolg
De ten val gekomen fietsster raakte zwaargewond en haar fiets raakte beschadigd.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 mei 2025, voor zover van belang, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 25 januari 2024 in de vroege ochtend op de weg Varenschut te Helmond fietste. Ik wist dat deze weg bestemd was voor het verkeer uit de tegengestelde richting en dat ik daar dus niet mocht fietsen. Ik zag dat er een tegenligger op mij af kwam fietsen. Ik heb toen mijn linkerarm omhoog bewogen om mijn hoofd en gezicht te beschermen, om te proberen een aanrijding af te weren. Op het moment dat de tegenligger en ik elkaar kruisten, hebben we elkaar alleen geschampt. Het klopt dat ik later pijn had aan mijn arm.
Ik heb hierna niet meer omgekeken en ben doorgefietst naar mijn werk aan de Vossenbeemd in Helmond.
Het ongeval
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de vroege ochtend van 25 januari 2024 reed verdachte in strijd met artikel 5 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV) als bestuurder van een fiets op de ventweg die bestemd was voor het verkeer uit de tegengestelde richting, te weten de Varenschut in Helmond.
Verdachte is toen met een fietsster die uit de tegengestelde richting kwam in aanraking gekomen, waarna deze fietsster -blijkens de camerabeelden- vrijwel direct ten val kwam. Na het ongeval is verdachte niet gestopt, maar is hij zonder afstappen doorgefietst naar zijn werkplek gelegen aan de Vossenbeemd te Helmond.
Ten gevolge van dit verkeersongeval heeft de fietsster genaamd [slachtoffer] fors letsel aan haar hoofd opgelopen.
Is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW?
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid dan wel onoplettendheid van de verdachte. Uit vaste rechtspraak volgt dat het bij de beoordeling van de vraag of sprake is van schuld gaat om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich ten minste aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer (dat wil zeggen: tegen het verkeer in) fietste en daar in botsing is gekomen met een fietsster. De verdachte is daarmee tekortgeschoten in de op hem rustende zorgplicht om in het verkeer gevolg te geven aan de verplichte rijrichtingen ingevolge het RVV. Dit is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat bij de verdachte sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag.
Van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan de verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 WVW kan worden gemaakt is niet gebleken. Immers kan de rechtbank op basis van de verklaringen die door verdachte ten overstaan van de politie en ter terechtzitting zijn afgelegd niet vaststellen dat hij zijn arm bewust in de richting van het slachtoffer zou hebben uitgestrekt en daarmee het ongeval zou hebben veroorzaakt. Het slachtoffer zelf heeft hierover niet kunnen verklaren omdat zij geen herinneringen aan het ongeval heeft. Ook zijn er geen getuigen die het ongeval hebben waargenomen.
De rechtbank acht daarom het onder 1 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Artikel 5 WVW
De verdachte heeft geen gevolg gegeven aan de verplichte rijrichting (artikel 5 RVV), waardoor hij gevaar heeft kunnen veroorzaken voor andere weggebruikers die zich op de weg bevonden. Dit gevaar heeft zich vervolgens daadwerkelijk verwezenlijkt in een verkeersongeval, waarbij [slachtoffer] flink letsel heeft opgelopen. Aangezien uit het vorenstaande volgt dat verdachte wel een verwijt kan worden gemaakt, acht de rechtbank de onder 1 subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5WVW wettig en overtuigend bewezen.
Verlaten plaats ongeval (artikel 7 WVW)
Verdachte heeft verklaard dat de hem tegemoetkomende fietsster en hij elkaar hebben geschampt. Op de camerabeelden van het incident is te zien dat verdachte en het slachtoffer elkaar kruisen, waarna het slachtoffer direct ten val komt en verdachte doorfietst. Verdachte heeft verklaard dat hij later pijn had aan de arm die hij omhoog had gedaan om zijn hoofd en gezicht te beschermen, om te proberen een aanrijding af te weren.
Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat een ander gewond was geraakt en/of schade was toegebracht bij het ongeval waarbij hij was betrokken. Hij is echter doorgereden en heeft de plaats van het ongeval verlaten. Feit 2 acht de rechtbank daarom ook wettig en overtuigend bewezen.