ECLI:NL:RBOBR:2025:2932

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
01.241182.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met letsel door roekeloos gedrag

Op 23 mei 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 januari 2024 in Helmond betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, als bestuurder van een fiets, heeft zich schuldig gemaakt aan het negeren van verkeersregels, wat leidde tot een aanrijding met een tegemoetkomende fietsster. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de verkeerde weghelft fietste en daardoor gevaar veroorzaakte. De officier van justitie eiste een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was voor aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het negeren van de verplichte rijrichting en het verlaten van de plaats van het ongeval. De rechtbank legde een geldboete op van €250 voor de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet en €750 voor het verlaten van de plaats van het ongeval. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de gevolgen voor het slachtoffer, dat zwaar letsel had opgelopen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.241182.24]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.241182.24
Datum uitspraak: 23 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1965] ,
wonende te [adres 1] ,
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 april 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 25 januari 2024, te Helmond, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (fiets), daarmede rijdende over de weg, de Varenschutzich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- in strijd met artikel 5 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn verplichting te voldoen het verplichte fiets/bromfietspad te gebruiken en/of
- te rijden op de weghelft bestemd voor verkeer uit tegengestelde richting en/of
- (vervolgens) bij het opmerken van een voor hem, uit tegengestelde richting, tegemoet komende op die weg rijdende fietsster zijn hand/arm uit te steken in de richting van die fietsster en/of
- (waardoor) hij die tegemoetkomende fietsster met zijn hand/arm, althans zijn lichaam raakt en/of
- (waardoor) die fietsster ten val komt,

waardoor een ander, te weten die fietsster (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen, een hersenschudding en/of een fractuur in het neusbeen en/of oogkas, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 25 januari 2024, te Helmond, als bestuurder van een voertuig (fiets), daarmee rijdende op de weg, de Varenschutin strijd met artikel 5 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn verplichting heeft voldoen het verplichte fiets/bromfietspad te gebruiken en/of
- heeft gereden op de weghelft bestemd voor verkeer uit tegengestelde richting,
- (vervolgens) bij het opmerken van een voor hem, uit tegengestelde richting, tegemoet komende op die weg rijdende fietsster zijn hand/arm heeft uitgestoken in de richting van die fietsster en/of

-(waardoor) hij die tegemoetkomende fietsster met zijn hand/arm, althans zijn lichaam heeft geraakt en/of

- (waardoor) die fietsster ten val is gekomen,door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Helmond op/aan de Varenschut, op of omstreeks 25 januari 2024 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit, waarbij hij het verkeersgedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig kwalificeert.
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 2 is volgens de officier van justitie bewezen dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander letsel was toegebracht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend op 25 januari 2024door verbalisant [verbalisant 1] voor zover van belang, zakelijk weergegeven (proces-verbaal pag. 13-15):Op donderdag 25 januari 2024 omstreeks 07.28 uur hoorde ik dat de centralist van het Operationeel Centrum mij vroeg om te gaan naar de Varenschut in Helmond. Aldaar had een ongeval met een fietser plaatsgevonden.
Op genoemde datum om 07.32 uur kwam ik ter plaatse aan de Varenschut. Ik werd aangesproken door een man, die de chauffeur van een vrachtwagen bleek te zijn en nader in dit proces-verbaal met zijn achternaam wordt genoemd als ' [getuige] '. Ik vroeg aan ' [getuige] ' wat er was gebeurd. Ik hoorde dat hij zei dat hij de vrachtwagen bestuurde en dat hij vanaf het bedrijf [naam 1] , gelegen aan de [adres 2] in Helmond, kwam. Toen hij de ventweg af reed zag hij rechts tegen de berm aan een rood achterlicht van een fiets oplichtten en zag hij dat er onder de fiets iemand lag. Hierop is [getuige] gestopt en heeft hulp geboden aan de persoon op de grond. Toen hij de persoon aansprak merkte hij dat de persoon, die later bleek te zijn en verder bij achternaam in dit proces-verbaal genoemd zal worden als ' [slachtoffer] ', niet aanspreekbaar was. [getuige] zag dat [slachtoffer] met haar hoofd op de stoeprand lag en dat zij best wel wat bloed had verloren.
Ik bekeek de camerabeelden van het bedrijf [naam 2] te Helmond. Ik zag dat de genoemde tijd van het camerabeveiligingssysteem één uur voor liep op de huidige juiste tijd. Ik bekeek de beelden opgenomen tussen 08.11 uur (werkelijk 07.11 uur) en 08.15 uur (werkelijk 07.15 uur). Ik zag dat de camera het bedrijventerrein van [naam 2] in beeld bracht en dat er ook een gedeelte van de openbare weg, waaronder de ventweg op de Varenschut in beeld kwam.
Ik zag op het camerabeeld dat het tijdstip omstreeks 08.13 uur (werkelijk 07.13 uur) was opgenomen. Ik zag dat er vanuit de zijde Vossenbeemd een fietser aan kwam gefietst. Ik zag dat er vanaf de zijde Achterdijk ook een fietser aan kwam gefietst. Ik zag dat beide fietsers elkaar op de ventweg kruisten en nadat zij elkaar gepasseerd waren de fietser, komende vanaf de Vossenbeemd, direct ten val kwam. Ik zag dat de fietser komende vanaf de Achterdijk in een rechte lijn door fietste in de richting van de Vossenbeemd.
een proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict, opgemaakt en ondertekend op 14 februari 2024 door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , voor zover van belang,, zakelijk weergegeven (proces-verbaal pag. 48-63):
Op donderdag 25 januari 2024 omstreeks 07:28 uur, had op de Varenschut, gelegen binnen de als zodanig aangegeven bebouwde kom van Helmond in de gemeente Helmond het verkeersongeval plaatsgevonden.
Wij zagen dat de Varenschut gezien vanuit de rijrichting van het slachtoffer:
Bestond uit 2 rijbanen, waarbij de hoofdrijbaan bestemd was voor verkeer in tegengestelde richting en waarbij de rijstroken middels dubbel doorgetrokken as-markering van elkaar gescheiden werden. Aan de rechterzijde van de hoofdrijbaan was een parallelweg gelegen enkel bestemd voor verkeer in één richting.
De parallelweg was bestemd voor verkeer in één richting waarbij dit aangeduid werd middels verkeersbord C02 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990.
Door de aanwezige verbalisanten van de basispolitiezorg werd een buurtonderzoek ingesteld voor mogelijke camerabeelden. Hierdoor werd een bedrijf gevonden waarop één van de beveiligingscamera’s het ontstaan van het verkeersongeval was vastgelegd. Op de beelden welke ons op het pd op een diensttelefoon getoond werden, zagen wij dat twee fietsers op de locatie zoals in dit proces-verbaal werd aangegeven, elkaar in tegengestelde naderden. Wij zagen dat direct na het passeren van de fietsers één van de fietsers ten val kwam.
Wij verbalisanten stelden vast dat één van de twee fietsers verkeersbord C02 had genegeerd.
6 Oorzaak, toedracht en gevolg
6.1
Oorzaak
Door de fietser werd het voor hem geldende verkeersbord C02 genegeerd, waarop hij een geslotenverklaring in fietste.
6.2
Toedracht
De later aangewezen verdachte fietser bevond zich niet op de juiste plaats op de weg. Tijdens het passeren van de twee elkaar naderende fietsers kwam één fietser ten val en geraakte zwaargewond.
6.3
Gevolg
De ten val gekomen fietsster raakte zwaargewond en haar fiets raakte beschadigd.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 mei 2025, voor zover van belang, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 25 januari 2024 in de vroege ochtend op de weg Varenschut te Helmond fietste. Ik wist dat deze weg bestemd was voor het verkeer uit de tegengestelde richting en dat ik daar dus niet mocht fietsen. Ik zag dat er een tegenligger op mij af kwam fietsen. Ik heb toen mijn linkerarm omhoog bewogen om mijn hoofd en gezicht te beschermen, om te proberen een aanrijding af te weren. Op het moment dat de tegenligger en ik elkaar kruisten, hebben we elkaar alleen geschampt. Het klopt dat ik later pijn had aan mijn arm.
Ik heb hierna niet meer omgekeken en ben doorgefietst naar mijn werk aan de Vossenbeemd in Helmond.
Bewijsoverwegingen
Het ongeval
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de vroege ochtend van 25 januari 2024 reed verdachte in strijd met artikel 5 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV) als bestuurder van een fiets op de ventweg die bestemd was voor het verkeer uit de tegengestelde richting, te weten de Varenschut in Helmond.
Verdachte is toen met een fietsster die uit de tegengestelde richting kwam in aanraking gekomen, waarna deze fietsster -blijkens de camerabeelden- vrijwel direct ten val kwam. Na het ongeval is verdachte niet gestopt, maar is hij zonder afstappen doorgefietst naar zijn werkplek gelegen aan de Vossenbeemd te Helmond.
Ten gevolge van dit verkeersongeval heeft de fietsster genaamd [slachtoffer] fors letsel aan haar hoofd opgelopen.
Is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW?
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid dan wel onoplettendheid van de verdachte. Uit vaste rechtspraak volgt dat het bij de beoordeling van de vraag of sprake is van schuld gaat om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich ten minste aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer (dat wil zeggen: tegen het verkeer in) fietste en daar in botsing is gekomen met een fietsster. De verdachte is daarmee tekortgeschoten in de op hem rustende zorgplicht om in het verkeer gevolg te geven aan de verplichte rijrichtingen ingevolge het RVV. Dit is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat bij de verdachte sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag.
Van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan de verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 WVW kan worden gemaakt is niet gebleken. Immers kan de rechtbank op basis van de verklaringen die door verdachte ten overstaan van de politie en ter terechtzitting zijn afgelegd niet vaststellen dat hij zijn arm bewust in de richting van het slachtoffer zou hebben uitgestrekt en daarmee het ongeval zou hebben veroorzaakt. Het slachtoffer zelf heeft hierover niet kunnen verklaren omdat zij geen herinneringen aan het ongeval heeft. Ook zijn er geen getuigen die het ongeval hebben waargenomen.
De rechtbank acht daarom het onder 1 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Artikel 5 WVW
De verdachte heeft geen gevolg gegeven aan de verplichte rijrichting (artikel 5 RVV), waardoor hij gevaar heeft kunnen veroorzaken voor andere weggebruikers die zich op de weg bevonden. Dit gevaar heeft zich vervolgens daadwerkelijk verwezenlijkt in een verkeersongeval, waarbij [slachtoffer] flink letsel heeft opgelopen. Aangezien uit het vorenstaande volgt dat verdachte wel een verwijt kan worden gemaakt, acht de rechtbank de onder 1 subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5WVW wettig en overtuigend bewezen.
Verlaten plaats ongeval (artikel 7 WVW)
Verdachte heeft verklaard dat de hem tegemoetkomende fietsster en hij elkaar hebben geschampt. Op de camerabeelden van het incident is te zien dat verdachte en het slachtoffer elkaar kruisen, waarna het slachtoffer direct ten val komt en verdachte doorfietst. Verdachte heeft verklaard dat hij later pijn had aan de arm die hij omhoog had gedaan om zijn hoofd en gezicht te beschermen, om te proberen een aanrijding af te weren.
Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat een ander gewond was geraakt en/of schade was toegebracht bij het ongeval waarbij hij was betrokken. Hij is echter doorgereden en heeft de plaats van het ongeval verlaten. Feit 2 acht de rechtbank daarom ook wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. subsidiair:

op 25 januari 2024, te Helmond, als bestuurder van een fiets, daarmee rijdende op de weg, de Varenschut, in strijd met artikel 5 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn verplichting heeft voldoen het verplichte fietspad te gebruiken en

- heeft gereden op de weghelft bestemd voor verkeer uit tegengestelde richting,
- een tegemoetkomende fietsster met zijn hand/arm, althans zijn lichaam heeft geraakt
- waardoor die fietsster ten val is gekomen,

door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt;

2.
als bestuurder betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Helmond op de Varenschut, op 25 januari 2024 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een taakstraf voor de duur van 180 uur subsidiair 90 dagen hechtenis op te leggen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om de door de officier van justitie gevorderde taakstraf te matigen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt. Door tegen het verkeer in, op een weggedeelte bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer te fietsen, heeft hij een aanrijding veroorzaakt waarbij [slachtoffer] fors letsel heeft opgelopen.
De verdachte is na de aanrijding- terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het slachtoffer gewond was of schade had opgelopen- doorgefietst zonder achterom te kijken en zonder zich om het lot van het slachtoffer te bekommeren. Hij is haar niet te hulp geschoten en heeft zijn gegevens niet achtergelaten.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat verdachte van dit ongeval in de gegeven omstandigheden geen schuldverwijt kan worden gemaakt als bedoeld in artikel 6 WVW, is wel duidelijk dat de aanrijding heeft geleid tot een langdurig herstelproces voor het slachtoffer dat diverse breuken in haar gezicht en een zware hersenschudding heeft opgelopen.
Bij de beoordeling van een de aan verdachte op te leggen straffen, heeft de rechtbank rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor (verkeers)-delicten is veroordeeld.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van bewezenverklaring van het onder feit 1 primair tenlastegelegde feit en het onder feit 2 tenlastegelegde feit (twee misdrijven).
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van feit 1 primair en het subsidiair tenlastegelegde - een overtreding - bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht voor zowel feit 1 subsidiair als feit 2 oplegging van een geldboete passend en geboden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24c en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 7, 176 en 177 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf en de overtreding:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
een
geldboeteter hoogte van
€ 250,-subsidiair 5 dagen hechtenis;
T.a.v. feit 2:
een
geldboeteter hoogte van
€ 750,-subsidiair 15 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. E.L. Traag en mr. C.S.M. Morel, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 23 mei 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, genummerd PL2100-2024150184.