ECLI:NL:RBOBR:2025:2945

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
25/1030
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake kinderopvangtoeslag en spoedeisend belang

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 23 mei 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. K.J.C. van Bekkum, heeft een verzoek ingediend tegen de Dienst Toeslagen, die eerder een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag heeft uitgevoerd. Verzoeker stelt dat de beslistermijn is overschreden en dat er spoedeisend belang is bij een snelle beslissing. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat er geen sprake is van een acute financiële noodsituatie die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De voorzieningenrechter legt uit dat bij financiële geschillen, zoals deze, het spoedeisend belang niet snel aanwezig is, omdat na afloop van de bodemprocedure het bedrag alsnog kan worden terugbetaald. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek kennelijk ongegrond is en wijst het af zonder zitting, aangezien de situatie niet voldoet aan de vereisten voor een voorlopige voorziening. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/1030

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 mei 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. K.J.C. van Bekkum),
en

Dienst Toeslagen/ UHT, (voorheen Belastingdienst/Toeslagen), dienst toeslagen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen dienst toeslagen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
1.2.
Verzoeker heeft gevraagd om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. In een (primair) besluit van 8 juli 2024 heeft de dienst toeslagen de kinderopvangtoeslag (van 2006 tot en met 2009) herbeoordeeld. Verzoeker is het daar niet mee eens en heeft hiertegen op 19 augustus 2024 bezwaar gemaakt. Omdat de dienst toeslagen volgens verzoeker niet op tijd heeft beslist op het bezwaar heeft verzoeker de dienst toeslagen op 9 januari 2025 in gebreke gesteld en vervolgens op 6 februari 2025 beroep (niet tijdig beslissen) ingesteld.
1.3.
De dienst toeslagen heeft gereageerd op het verzoek om een voorlopige voorziening met een verweerschrift.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt.
3. Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift gesteld dat het spoedeisend belang gelegen is het feit dat de beslistermijn is overschreden en dat het belang van verzoeker in het kader van de spoedeisendheid zwaarder weegt dan het belang van de dienst toeslagen. Het belang van verzoeker is er immers in gelegen een besluit en een uitspraak te verkrijgen binnen de wettelijke termijn.
4. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker belang heeft bij een spoedige beslissing van de rechtbank, volgt uit verzoekers toelichting niet dat sprake is van een acute financiële noodsituatie, die het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk maakt. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is.
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de dienst toeslagen ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter doet deze situatie zich niet voor.
6. Gelet op het bovenstaande bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en wordt het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

Conclusie en gevolgen

8. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.O.Y. Elagab, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.