ECLI:NL:RBOBR:2025:2950

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
11583446
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over loonvordering en inschakeling bedrijfsarts

In deze zaak heeft [eiser], werkzaam als assistent bedrijfsleider bij Bro Porte, een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever vanwege een loonvordering. [eiser] is sinds 3 juli 2023 arbeidsongeschikt en heeft recht op loondoorbetaling. Na een gesprek met een bedrijfsarts op 3 november 2023, waarin re-integratie werd besproken, heeft Bro Porte het contract met de arbodienst beëindigd. Hierdoor heeft [eiser] geen verdere begeleiding gehad en kon hij niet re-integreren. Op 16 april 2024 heeft het UWV geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen van Bro Porte onvoldoende waren. Bro Porte heeft vervolgens het loon van [eiser] stopgezet, wat leidde tot de vordering in kort geding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang bij de loonvordering. De rechter oordeelde dat Bro Porte niet gerechtigd was om de loonbetaling stop te zetten, omdat het weigeren van een gesprek geen geldige reden is. De rechter heeft de loonvordering toegewezen, met een bedrag van € 2.064,02 bruto per maand voor de maanden januari en februari 2025, en de wettelijke verhoging van 50% over het achterstallige loon. Daarnaast is Bro Porte veroordeeld tot het verstrekken van correcte loonspecificaties en het betalen van onbetaald vakantiegeld. Ook is Bro Porte verplicht om [eiser] binnen vijf dagen bij een arbodienst aan te melden, op straffe van een dwangsom. De proceskosten zijn voor rekening van Bro Porte.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 11583446 \ CV EXPL 25-1234
Vonnis in kort geding van 1 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. H.J.A. Jansen,
tegen
BRO PORTE B.V.,
zaakdoende in Uden,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Bro Porte,
verschenen bij haar bestuurder [A] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 april 2025,
- het schriftelijk ontvangen verweer van 16 april 2025.
1.2.
Op 16 april 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] is samen met zijn gemachtigde verschenen. Bij de mondelinge behandeling is namens Bro Porte niemand aanwezig geweest.

2.De feiten

Tussen partijen staat – voor zover voor deze procedure van belang – het volgende vast.
2.1.
[eiser] is sinds 4 januari 2021 in dienst bij Bro Porte in de functie van assistent bedrijfsleider.
2.2.
Sinds 3 juli 2023 is [eiser] arbeidsongeschikt geworden. Gedurende het eerste jaar van zijn arbeidsongeschiktheid heeft hij recht op betaling van 100% van het overeengekomen salaris en in het tweede jaar 70% van het overeengekomen salaris.
2.3.
Op 3 november 2023 is [eiser] op spreekuur geweest bij een bedrijfsarts. Naar aanleiding van dit gesprek is afgesproken dat [eiser] kon gaan starten met re-integratie, te weten drie uur per dag in aangepast werk.
2.4.
Vlak na dit gesprek heeft [eiser] een bericht ontvangen dat het contract met de arbodienst door Bro Porte per direct is beëindigd.
2.5.
[eiser] heeft in de periode na 3 november 2023 geen contact meer gehad met een arbodienst en heeft niet kunnen re-integreren.
2.6.
Op 16 april 2024 heeft UWV – op verzoek van [eiser] – een deskundigenoordeel gegeven. Het UWV acht de re-integratie inspanningen van Bro Porte onvoldoende.
2.7.
Bro Porte heeft [eiser] uitgenodigd om 16 januari 2025 op gesprek te komen, maar [eiser] heeft aangegeven niet in staat te zijn om op gesprek te komen en heeft aan Bro Porte kenbaar gemaakt dat hij in gesprek wil met een bedrijfsarts.
2.8.
[eiser] is op 16 januari 2025 niet verschenen op het gesprek met Bro Porte en uiteindelijk heeft Bro Porte aan [eiser] geen loon meer betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft gevorderd bij vonnis in kort geding om Bro Porte te veroordelen om – kortgezegd – het achterstallige loon (primair: € 2.925,20 bruto per maand, subsidiair
€ 2.064,02 bruto per maand) over januari en februari 2025 en het toekomend salaris na februari 2025 te voldoen. Meer subsidiair en uiterst subsidiair wordt gevorderd dat Bro Porte wordt veroordeeld tot betaling van het toekomend salaris voor de periode van 1 januari tot en met 15 januari 2025, gebaseerd op het salaris van € 2.948,80 bruto per maand, dan wel € 2.064,02 bruto per maand. En deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW. En de wettelijke rente over het achterstallig salaris. Daarnaast wordt ook de betaling van het onbetaald gebleven vakantiegeld voor de periode juni 2023 tot en met mei 2024 gevorderd. Verder wordt gevorderd dat Bro Porte de juiste loonstroken aan [eiser] verstrekt voor de maanden:
- april, mei en november 2021,
- januari tot en met augustus en december 2022,
- maart tot en met oktober 2023,
- maart tot en met oktober 2024,
- de jaaropgave voor 2022 en 2024.
Ten slotte vordert [eiser] een veroordeling van Bro Porte tot het aanmelden van [eiser] bij een arbodienst binnen vijf dagen na het te wijzen vonnis op straffe van een dwangsom. Een en ander met veroordeling van Bro Porte in de proceskosten in een uitvoerbaar bij voorraad te wijzen vonnis.
3.2.
Bro Porte voert verweer. De stellingen van partijen worden indien nodig hierna besproken.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang is aanwezig
4.1.
Voorop wordt gesteld dat sprake is van een geldvordering (de betaling van loon en daarmee samenhangende nevenvorderingen) in een kort geding. Daarom moet in de eerste plaats beoordeeld worden of [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de ingestelde vorderingen. Verder moet in dit kort geding aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, worden beoordeeld of het in hoge mate waarschijnlijk is dat een gelijkluidende vordering in een eventuele bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.2.
[eiser] stelt dat hij het salaris nodig heeft om aan zijn financiële verplichtingen te kunnen voldoen, waardoor gelet op de aard van de vorderingen naar het oordeel van de kantonrechter sprake is van een spoedeisend belang. Bro Porte heeft de spoedeisendheid niet betwist.
De aannemelijkheid van de loonvordering
4.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:629 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een werknemer, kort gezegd, recht op loondoorbetaling bij ziekte. De werknemer heeft dit recht niet, als hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of maatregelen die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid te verrichten. (artikel 7:629 lid 3 sub d BW). De werkgever kan het loon opschorten voor de tijd gedurende welke de werknemer zich niet houdt aan door de werkgever schriftelijk gegeven redelijk voorschriften omtrent het verstrekken van inlichtingen die de werkgever behoeft op het recht op loon vast te stellen (7:629 lid 6 BW).
4.4.
Het is de vraag om welke reden Bro Porte de betaling van het loon heeft stopgezet. Bro Porte heeft in het schriftelijk verweer toegelicht dat zij [eiser] heeft uitgenodigd voor een gesprek op 16 januari 2025 om te bespreken wat partijen van elkaar kunnen verwachten de komende tijd tot 3 juli 2025. Toen [eiser] niet bereid was om in gesprek te gaan, heeft Bro Porte geen salaris (meer) betaald, omdat dit werkweigering was, aldus Bro Porte. De wet omschrijft een beperkt aantal redenen op grond waarvan de werkgever gerechtigd is de loonbetaling stop te zetten, dan wel op te schorten. Het weigeren om in gesprek te gaan over de verwachtingen voor de komende periode is in beginsel geen reden de betaling van het loon stop te zetten, dan wel op te schorten..
4.5.
Ook in het geval dat Bro Porte met de uitnodiging tot een gesprek de bedoeling heeft gehad om redelijke voorschriften te geven om de werknemer in staat te stellen om passende arbeid te verrichten of het gesprek noodzakelijk achtte teneinde inlichtingen te verkrijgen om het recht op loon vast te stellen, vormt dat geen grond om de loonbetaling stop te zetten, dan wel op te schorten. Dat zit als volgt.
4.6.
In artikel 7:629 lid 3 sub d BW wordt gesproken over een redelijk voorschrift. Wat een redelijk voorschrift is, is in de wet niet nader uitgewerkt. Gelet op de strekking van de bepaling moet in zijn algemeenheid ervan worden uitgegaan dat daarvan sprake is als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
i. gegeven de aard van de arbeidsongeschiktheid en de stand van zaken in de re-integratie is het voorschrift gepast,
ii. aannemelijk is dat (het resultaat van) het voorschrift de re-integratie zal bevorderen en
van de werknemer kan in redelijkheid worden gevergd dat hij het voorschrift opvolgt.
Bij een en ander komt gewicht toe aan wat de bedrijfsarts en/of arbeidsdeskundige of een andere in dat verband ingeschakelde deskundige heeft geadviseerd.
4.7.
[eiser] is op 3 november 2024 bij een bedrijfsarts geweest en heeft hij gesproken over re-integratie mogelijkheden. Omdat het contract met de arbodienst door Bro Porte is opgezegd en niet opnieuw is opgestart heeft [eiser] geen verdere begeleiding van een bedrijfsarts gehad.
4.8.
Van Bro Porte had mogen worden verwacht dat zij (opnieuw) een bedrijfsarts inschakelt, deze informeert over de situatie van [eiser] en [eiser] oproept voor een gesprek zodat de bedrijfsarts de mate van arbeidsongeschiktheid aan de actuele medische situatie kan toetsen. Bro Porte heeft echter om haar moverende redenen zich van 3 november 2024 tot heden op geen enkele wijze ingespannen om [eiser] bij zijn re-integratie te begeleiden. Ook niet nadat [eiser] , zo blijkt uit de overgelegde e-mailberichten, haar heeft verzocht om in contact te komen met een arbodienst teneinde zijn re-integratie mogelijkheden te bespreken. Evenmin heeft Broporte in het deskundigenoordeel van het UWV van 16 april 2024 aanleiding gezien om een arbodienst in te schakelen. Onder deze omstandigheden kan het afdwingen van een gesprek, op straffe van een loonsanctie, niet als een redelijk voorschrift worden aangemerkt.
4.9.
Tegen deze achtergrond is het aannemelijk dat de rechter in een bodemzaak tot hetzelfde oordeel zal komen, namelijk dat geen sprake is van een redelijk voorschrift en dat het onbetaald blijven van het salaris vanaf januari 2025 tot heden onterecht is. Dit maakt dat de loonvordering wordt toegewezen. Wat betreft de hoogte van de loonvordering zal de primaire vordering worden afgewezen en de subsidiair ingestelde vordering worden toegewezen. Voor zover [eiser] stelt dat Bro Porte zijn re-integratie verplichtingen niet nakomt en om die reden veroordeeld dient te worden tot betaling van 100% van het achterstallige loon (de primaire vordering) gaat de kantonrechter hier niet in mee. Daarvoor is van belang dat [eiser] inmiddels bijna twee jaar arbeidsongeschikt is. Gedurende het eerste jaar van zijn arbeidsongeschiktheid heeft hij recht op betaling van 100% van het overeengekomen salaris en in het tweede jaar 70% van het overeengekomen salaris. De wet, voorziet niet, bij het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen van de werkgever, in een loonsanctie, zoals gevorderd.
4.10.
Bro Porte heeft de uitgangspunten die [eiser] aan de berekening van de maandelijkse loonbedragen ten grondslag heeft gelegd niet betwist, ook de gevorderde uren zijn door Bro Porte niet weersproken, zodat wordt uitgegaan van de juistheid hiervan. Dit betekent dat toewijsbaar is een bedrag van € 2.064,02 bruto per maand voor de maanden januari en februari 2025 en de betaling van € 2.064,02 bruto per maand als toekomend salaris voor de onbetaald en opeisbaar geworden maanden na februari 2025.
4.11.
[eiser] heeft een wettelijke verhoging van 50% gevorderd en dit is niet weersproken door Bro Porte. Bro Porte heeft ook geen beroep gedaan op matiging van de wettelijke verhoging en de omstandigheden van het geval geven ook geen aanleiding om de wettelijke verhoging op een lager percentage te stellen. Dit betekent dat de wettelijke verhoging wordt toegewezen zoals omschreven in de beslissing.
4.12.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.10 behoeft het meer subsidiair en uiterste subsidiair gevorderde geen verdere bespreking.
Toewijzen loonspecificaties
4.13.
[eiser] vordert afgifte van de juiste salarisspecificaties, omdat hij deze niet heeft ontvangen. De afgifte van deze salarisspecificaties is niet weersproken door Bro Porte en de stellingen van [eiser] kunnen deze vordering dragen. De afgifte van de juiste salarisspecificaties wordt toegewezen zoals gevorderd.
Vakantiegeld
4.14.
[eiser] vordert betaling van het onbetaald gebleven vakantiegeld voor de periode juni 2023 tot en met mei 2024. Deze vordering is niet weersproken door Bro Porte en wordt toegewezen zoals gevorderd.
[eiser] dient te worden aangemeld bij een arbodienst
4.15.
Vaststaat dat [eiser] na november 2024 geen contact meer heeft gehad met de arbodienst. Bro Porte is gehouden om onverkort de re-integratie verplichtingen die gelden voor een werkgever na te leven. De vordering van [eiser] zal dan ook worden toegewezen in die zin dat Bro Porte [eiser] binnen 5 dagen na vonnis bij een arbodienst aanmeld, op straffe van een dwangsom, zoals gevorderd.
Bro Porte wordt veroordeeld in de proceskosten
4.16.
Bro Porte wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal Bro Porte niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiser] worden vastgesteld op:
- griffierecht
90,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
Totaal
1.039,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Bro Porte tot betaling van een bedrag van € 2.064,02 bruto per maand aan [eiser] als verschuldigde salaris voor de maanden januari en februari 2025 en de daaropvolgende maanden na februari 2025 die onbetaald zijn gebleven en inmiddels opeisbaar zijn geworden,
5.2.
bepaalt dat [eiser] over het achterstallig loon over de maanden januari en februari 2025 recht heeft op de wettelijke verhoging van 50% en over het loon van de daaropvolgende maanden na februari 2025 die onbetaald zijn gebleven en inmiddels opeisbaar zijn geworden het percentage dat volgens de systematiek van artikel 7:625 BW aan wettelijke verhoging verschuldigd is,
5.3.
veroordeelt Bro Porte tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW voor elke maand dat het salaris onbetaald is gebleven vanaf de datum van opeisbaarheid van elke maand, te weten de eerste dag van de maand volgend op de maand waarop het loon verschuldigd was,
5.4.
veroordeelt Bro Porte tot afgifte van de correcte loonspecificaties die zien op:
- april, mei en november 2021,
- januari tot en met augustus en december 2022,
- maart tot en met oktober 2023,
- maart tot en met oktober 2024,
- de jaaropgave voor 2022 en 2024.
5.5.
veroordeelt Bro Porte tot betaling van het aan [eiser] onbetaald gebleven vakantiegeld voor de periode juni 2023 tot en met mei 2024,
5.6.
veroordeelt Bro Porte in de proceskosten van € 1.039,00, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening als Bro Porte niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
veroordeelt Bro Porte tot het aanmelden van [eiser] bij een arbodienst binnen vijf dagen na dagtekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 750,00 per dag tot een maximum van € 50.000,00.
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. van den Berk en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2025.