ECLI:NL:RBOBR:2025:2981

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
23/2480
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag Catshuisvergoeding en herbeoordeling kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor de Catshuisvergoeding en de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Eiseres, een alleenstaande moeder, had eerder aanvragen ingediend voor kinderopvangtoeslag voor haar kinderen en had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor compensatie. De Dienst Toeslagen had de aanvraag voor de Catshuisvergoeding afgewezen en ook de herbeoordelingen van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2016 en 2018. Eiseres stelde dat de Dienst Toeslagen haar onterecht had behandeld en dat er sprake was van institutionele vooringenomenheid. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 februari 2025 en heeft de beroepsgronden van eiseres beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de Dienst Toeslagen terecht geen compensatie heeft toegekend, omdat er geen sprake was van institutionele vooringenomenheid of hardheid van het stelsel. Wel heeft de rechtbank eiseres een schadevergoeding toegekend wegens de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelt dat de overschrijding van de redelijke termijn met vierentwintig maanden en zestien maanden heeft plaatsgevonden, wat resulteert in een schadevergoeding van € 1.750,- van de Dienst Toeslagen en € 250,- van de Staat. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 27 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/2480

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. van de Wiel),
en

Dienst Toeslagen/UHT, voorheen Belastingdienst/Toeslagen, Dienst Toeslagen

(gemachtigden: mr. I. Mulder en mr. S. Heersink).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
de Staat der Nederlanden(de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

§ 1. Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor de toenmalige Catshuisvergoeding, tegen de beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag en tegen de beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag.
1.1.
De Dienst Toeslagen heeft de aanvraag voor de Catshuisvergoeding met het besluit van 11 mei 2021 afgewezen. Bij afzonderlijke besluiten van 20 december 2021 heeft de Dienst Toeslagen beschikkingen over de herbeoordeling kinderopvangtoeslag over de toeslagjaren 2016 en 2018 genomen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze drie besluiten. Met het bestreden besluit van 15 augustus 2023 op de bezwaren van eiseres is de Dienst Toeslagen bij de afwijzing van de aanvraag voor de Catshuisvergoeding en de herbeoordelingen kinderopvangtoeslag over 2016 en 2018 gebleven. Eiseres heeft tegen het besluit van 15 augustus 2023 beroep ingesteld.
1.2.
De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Partijen hebben vervolgens over en weer schriftelijk op elkaars standpunten gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen.

§ 2. Samenvatting

2. De rechtbank verklaart het beroep tegen het besluit van 15 augustus 2023 ongegrond, en kent eiseres een vergoeding toe wegens de lange duur van de procedure.
2.1.
De uitspraak is als volgt opgebouwd. In paragraaf 3 en 4 bespreekt de rechtbank de totstandkoming van de besluitvorming over de kinderopvangtoeslag 2016 en 2018 en de besluitvorming over de aanvraag van compensatie. In paragraaf 5 bespreekt de rechtbank het voor de beoordeling van het bestreden besluit relevante wettelijk kader. In paragraaf 6 en 7 beoordeelt de rechtbank de beroepsgronden tegen de afwijzing van compensatie over respectievelijk de toeslagjaren 2016 en 2018. In paragraaf 8 beoordeelt de rechtbank het beroep voor zover het zich richt tegen de weigering van de Catshuisvergoeding. In paragraaf 9 beoordeelt de rechtbank het recht op schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn in deze procedure. Paragraaf 10 bevat de conclusie van de rechtbank.

§ 3 en 4. Totstandkoming van het besluit

De aanvraag en verlening van de kinderopvangtoeslag over 2016 en 2018
3. Eiseres is een alleenstaande moeder met twee kinderen, [naam] en [naam] .
3.1.
Op 14 maart 2016 heeft eiseres kinderopvangtoeslag aangevraagd voor de opvang van haar oudste kind, [naam] . Als gewenste ingangsdatum heeft zij aangegeven 11 maart 2016, omdat zij vanaf dat moment werk had via een uitzendbureau. De Dienst Toeslagen heeft ter beoordeling van de aanvraag op 11 april 2016 nadere gegevens opgevraagd bij eiseres. Op 20 april 2016 heeft eiseres deze nadere gegevens overgelegd. Bij voorschotbeschikking van 21 juni 2016 is aan eiseres een bedrag van € 17.679,- aan kinderopvangtoeslag 2016 toegekend. Dit is bij de definitieve beschikking van 20 april 2018 onveranderd gebleven.
3.2.
In 2017 heeft eiseres ook kinderopvangtoeslag aangevraagd voor haar jongste kind, [naam] .
3.3.
Bij beschikking van 28 december 2017 heeft de Dienst Toeslagen een voorschot kinderopvangtoeslag 2018 toegekend ter hoogte van € 23.244,-. Op 22 januari 2018, 21 maart 2018 en 21 augustus 2018 heeft de Dienst Toeslagen het voorschot voor 2018 herzien en vastgesteld op respectievelijk € 23.686,-, € 20.370,- en € 16.613,-. Op 11 september 2018 heeft de Dienst Toeslagen eiseres om nadere gegevens over de kinderopvang gevraagd. Op 3 oktober 2018 heeft eiseres de gevraagde gegevens overgelegd. Op basis van de overgelegde gegevens heeft de Dienst Toeslagen op 16 oktober 2018 bevestigd dat zij recht heeft op kinderopvangtoeslag, en op 21 november 2018 het voorschot nogmaals herzien en vastgesteld op € 20.254,-. Bij beschikking van 3 april 2020 is het recht op kinderopvangtoeslag over 2018 definitief vastgesteld op € 19.866,-. Dit heeft geleid tot een terugvordering van aan eiseres uitbetaald voorschot kinderopvangtoeslag tot een bedrag van € 399,-, inclusief € 11,- wettelijke rente.
De aanvraag en de beoordeling van het verzoek om compensatie
4. Eiseres heeft zich op 1 april 2020 bij de Dienst Toeslagen gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2018. Na overleg is besloten dat ook het jaar 2016 beoordeeld moet worden.
4.1.
Op 11 mei 2021 heeft de Dienst Toeslagen na een zogeheten lichte toets aan eiseres medegedeeld dat hij nog geen reden ziet om eiseres € 30.000,- te betalen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
4.2.
De Dienst Toeslagen heeft in het kader van een integrale herbeoordeling onderzocht of eiseres in aanmerking komt voor compensatie en geconcludeerd dat eiseres geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2016 en 2018.
4.3.
De Dienst Toeslagen heeft advies gevraagd aan de Commissie van Wijzen (CvW). De CvW heeft in haar advies van 18 november 2021 bevestigd dat de Dienst Toeslagen bij zijn handelen voor de toeslagjaren 2016 en 2018 de beginselen van behoorlijk bestuur in acht heeft genomen en dat van institutioneel vooringenomen handelen voor die jaren dus geen sprake is geweest. Ook is geen sprake geweest van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 49, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Voor toepassing van de hardheidscompensatie is daarom volgens de CvW geen reden.
4.4.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 20 december 2021 heeft de Dienst Toeslagen aan eiseres medegedeeld dat hij de situatie van eiseres in 2016 en 2018 opnieuw heeft bekeken, maar dat de situatie van eiseres niet wijzigt. Zij krijgt dus geen geld. De Dienst Toeslagen is namelijk van mening dat bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag over 2016 en 2018 geen fouten zijn gemaakt. De Dienst Toeslagen stelt bij zijn handelen voor de toeslagjaren 2016 en 2018 de beginselen van behoorlijk bestuur in acht te hebben genomen. Van institutioneel vooringenomen handelen is daarom voor die jaren geen sprake. Ook is er geen sprake geweest van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 9, derde lid, onder b, van de Awir. Voor toepassing van de hardheidscompensatie ziet de Dienst Toeslagen daarom geen reden.
4.5.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen zowel de afwijzing van de aanvraag voor een Catshuisvergoeding als tegen de beide herbeoordelingsbesluiten van 20 december 2021. Bij besluit op bezwaar van 15 augustus 2023 is de Dienst Toeslagen gedeeltelijk tegemoetgekomen aan de bezwaren van eiseres. Voor wat betreft het toeslagjaar 2016 heeft de Dienst Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat, hoewel hij eiseres niet op de hoogte heeft gesteld van de reden van overschrijding van de termijn van dertien weken na ontvangst van de aanvraag, er slechts sprake is van een administratieve slordigheid. Dit leidt naar de mening van de Dienst Toeslagen niet tot de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid of hardheid als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Voor wat betreft het toeslagjaar 2018 stelt de Dienst Toeslagen zich op het standpunt dat de wijzigingen zijn doorgevoerd door de kinderopvanginstelling, namens eiseres. De Dienst Toeslagen stelt dat de wijzigingen ook kunnen zijn doorgevoerd door eiseres zelf, dat maakt geen verschil voor de conclusie of er sprake is van vooringenomenheid. De Dienst Toeslagen stelt dat een elektronische wijziging alleen kan worden doorgevoerd met DigiD. Dit houdt in dat het mogelijk is dat eiseres de wijzigingen zelf heeft doorgevoerd in mijntoeslagen.nl of dat eiseres haar DigiD-gegevens heeft gedeeld met de kinderopvanginstelling, waarna de kinderopvanginstelling de gegevens heeft doorgevoerd. De Dienst Toeslagen concludeert dat eiseres over 2018 niet vooringenomen is behandeld. Ook stelt de Dienst Toeslagen dat hij de kinderopvangtoeslag op reguliere wijze heeft verlaagd als gevolg van wijzigingen in de aanvraag die door de kinderopvanginstelling namens eiseres zijn doorgegeven. Deze aanpassingen hebben plaatsgevonden vanwege een gewijzigd aantal opvanguren en een gewijzigd toetsingsinkomen. Eiseres kan volgens de Dienst Toeslagen dan ook niet in aanmerking komen voor compensatie. Het bezwaar is wel deels gegrond, omdat de CvW is uitgegaan van feitelijke onjuistheden en de Dienst Toeslagen heeft gehandeld in strijd met de vergewisplicht van artikel 3:9, van de Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor zijn de besluiten van 20 december 2021 voor zover deze zien op de afwijzing van de compensatie over het jaar 2018 onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd. De Dienst Toeslagen verwijst naar de aanvullende schriftelijke reactie van 24 maart 2023, waarin de juiste feiten en omstandigheden zijn weergegeven.

§ 5. Het wettelijk kader

5. Met ingang van 5 november 2022 is de Wht van kracht. De compensatieregelingen zijn met ingang van die datum ondergebracht in de Wht. Op grond van het overgangsrecht [1] worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van de Wht.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in bijlage 1 bij deze uitspraak.
5.2.
Het uitgangspunt van de hersteloperatie Toeslagen is dat gedupeerde ouders alsnog ontvangen wat ten onrechte is teruggevorderd of onthouden, aangevuld met een vergoeding voor materiële en immateriële schade. Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wht volgt dat de Dienst Toeslagen compensatie toekent aan een aanvrager die schade heeft geleden doordat ten aanzien van hem in de periode vóór 23 oktober 2019 bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem vóór 23 oktober 2019 werd toegepast. Om voor compensatie in aanmerking te komen dient dus in ieder geval sprake te zijn van schade die eiseres daadwerkelijk heeft geleden als gevolg van institutionele vooringenomenheid of van hardheid van het stelsel die heeft geleid tot een terugvordering van kinderopvangtoeslag of tot stopzetting van de voorschotverlening.
5.3.
In de memorie van toelichting bij artikel 2.1 van de Wht [2] worden vijf aspecten van institutionele vooringenomenheid benoemd: (1) collectieve stopzetting zonder een voorafgaande individuele beoordeling die dit rechtvaardigde; (2) het breed uitvragen van bewijsstukken over één of meerdere jaren; (3) zero tolerance-onderzoek naar fouten, tekortkomingen en ontbreken bewijsstukken, al dan niet met een tweede check wanneer bij eerste lezing geen grond voor afwijzing was gevonden; (4) het niet nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkomingen in de door de ouder verstrekte bewijsstukken; (5) het afwijzen of reduceren van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de door de ouder verstrekte bewijsstukken. Ieder aspect afzonderlijk hoeft niet noodzakelijkerwijs te duiden op institutionele vooringenomenheid, net zomin als het ontbreken van een van deze aspecten wijst op de afwezigheid daarvan. Er kunnen ook nog aanvullende aanwijzingen zijn van institutionele vooringenomenheid.
5.4.
Uit de memorie van toelichting bij de Wht blijkt verder dat sprake is van hardheid van het stelsel als de kinderopvangtoeslag op nihil is vastgesteld in plaats van naar rato van het bedrag van de kosten waarvan de aanvrager van een kinderopvangtoeslag heeft aangetoond dat deze tijdig zijn betaald aan de kinderopvangorganisatie. Ook is er sprake van hardheid van het stelsel bij de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden waarbij de kinderopvangtoeslag in zijn geheel is teruggevorderd en deze terugvordering onevenredig was in verhouding tot de met die terugvordering te dienen doelen. Van bijzondere omstandigheden is bijvoorbeeld sprake als:
- een derde identiteitsfraude pleegt en op naam en buiten medeweten van de belanghebbende de toeslag aanvraagt en de toeslag aantoonbaar – geheel of gedeeltelijk – niet ten goede komt aan de belanghebbende;
- een derde, bijvoorbeeld een kinderopvangorganisatie, op een andere wijze fraudeert zonder medeweten en (directe) betrokkenheid van de belanghebbende; of
- een door belanghebbende redelijkerwijze niet (meer) te herstellen geringe formele tekortkoming, zoals het ontbreken van een handtekening in een contract, heeft geleid tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor het recht op kinderopvangtoeslag, terwijl aan alle materiële eisen voor de kinderopvangtoeslag is voldaan – tenzij de belanghebbende na herhaalde verzoeken van verweerder de geringe formele tekortkoming niet heeft hersteld, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid was.
5.5.
Er is op zichzelf geen sprake van een bijzondere omstandigheid als:
- de belanghebbende te kwader trouw is;
- de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend in dat berekeningsjaar;
- de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend.
5.6.
Verder blijkt uit de toelichting dat de financiële situatie of financiële problemen van een belanghebbende, die terugbetaling van toeslagen verhinderden, in het algemeen niet zullen leiden tot de conclusie dat diegene gedupeerd is door hardheid van het stelsel. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling [3] .
5.7.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank moet beoordelen of er sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid van het stelsel. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank beoordeelt eerst de stellingen van partijen over het toeslagjaar 2016 en daarna de stellingen van partijen over het toeslagjaar 2018.

§ 6. De integrale herbeoordeling over het toeslagjaar 2016

6. Eiseres is van mening dat de Dienst Toeslagen de schade die zij heeft ondervonden en het leed dat is veroorzaakt door foutieve besluitvorming in de jaren 2016 en 2018 met betrekking tot haar recht op kinderopvangtoeslag fors heeft onderschat. Zij begrijpt dat niet nu zij in de processtukken, tijdens de hoorzitting bij de Dienst Toeslagen en zelfs tijdens een gesprek met toenmalig staatssecretaris Van Huffelen heel duidelijk heeft aangegeven hoeveel verdriet en ellende zij heeft gehad als gevolg van deze besluitvorming destijds. Het doet eiseres dan ook pijn om in het besluit op bezwaar te moeten lezen dat over het jaar 2016 sprake is van een overschrijding van de beslistermijn die als administratief foutje wordt afgedaan en niet wordt betiteld als vooringenomen handelen of hardheid als bedoeld in artikel 2.1, van de Wht. Eiseres geeft aan dat zij herhaaldelijk heeft betoogd dat zij niet op 1 maart 2016, maar weken eerder een aanvraag heeft gedaan. De Dienst Toeslagen kan dat niet in haar dossier vinden, maar eiseres stelt dat die dossiers zoals bekend onvolledig en onbetrouwbaar zijn. Tegen die achtergrond en het feit dat eiseres consequent heeft verklaard al voor de start van haar nieuwe baan in februari een aanvraag te hebben gedaan, moet daar volgens eiseres dan ook vanuit gegaan worden. Eiseres stelt dat dat betekent dat de Dienst Toeslagen een aantal weken langer heeft gedaan over de beslissing dan waar hij wettelijk toe bevoegd was. Daar komt volgens eiseres bij dat, ongeacht de aanvraagdatum, de vertraging is opgetreden omdat de Dienst Toeslagen gegevens wilde gaan opvragen bij eiseres omdat zij in de zogenaamde HOT/HOR-categorie viel. HOT/HOR betekent Hoge Toeslag/Hoog Risico. Eiseres stelt dat zij daarmee per definitie als hoog risico wordt bestempeld. Zij ondervindt daar ook de gevolgen van doordat de Dienst Toeslagen gegevens wil hebben en de behandeling van de aanvraag stillegt als hij meent die gegevens niet te hebben ontvangen. Dit terwijl haar aanvraag niets opmerkelijks bevatte, aldus eiseres. Er werd niet gevraagd om opvallend veel uren kinderopvangtoeslag, noch waren er andere onregelmatigheden in de aanvraag. Eiseres geeft aan dat zij bijna dagelijks belde met de Dienst Toeslagen en zij smeekte om betaling, omdat anders de kinderopvang stopte en zij haar baan kwijt zou kunnen raken. Ook Korein, de betreffende kinderopvanginstantie, belde met de Dienst Toeslagen omdat zij niet begrepen waarom het in dit geval allemaal zo lang duurde en de Dienst Toeslagen eiseres niet geloofde als zij zei dat ze alles al had ingeleverd. Volgens eiseres was de Dienst Toeslagen onvermurwbaar. De Dienst Toeslagen heeft volgens eiseres op geen enkel moment meegedacht over een spoedbetaling of een voorschot om die periode te overbruggen, zelfs niet nadat alle stukken (voor de tweede keer) waren opgestuurd en ontvangen. Het standaard antwoord als eiseres begon over de financiële problemen die er ontstonden was dat ze dan maar ergens geld moest lenen. Eiseres stelt dat zij over het jaar 2016 werd bejegend als hoog risico, terwijl er niets aan de aanvraag was dat deze wantrouwende bejegening had kunnen rechtvaardigen. Daardoor werd uitermate traag en formalistisch gewerkt en was de Dienst Toeslagen totaal doof voor de wanhoopskreten van eiseres toen zij in financiële problemen kwam en de opvang dreigde te moeten beëindigen. Volgens eiseres heeft de Dienst Toeslagen met deze zogenaamde HOT/HOR-toets op geen enkele manier in het voordeel of ter bescherming van haar gewerkt, maar enkel het belang van de Dienst Toeslagen voor ogen gehad. Eiseres stelt dat zij op voorhand met wantrouwen en daarmee vooringenomen is behandeld. Dit is hard aangekomen bij eiseres. Zij vindt dat de Dienst Toeslagen meer oog had mogen hebben voor haar achtergrond. Zij was alleenstaand moeder geworden na een nare scheiding en ze ontving een Uwv-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid door burn-outklachten. Via een Uwv-traject had ze een baan gevonden en omdat ze alleenstaand was met twee jonge kinderen (destijds 2 en 7 jaar oud) moest ze kinderopvangtoeslag aanvragen. Vanwege de scheiding en uitkeringssituatie waren er geen financiële reserves, zodat eiseres al vrij snel in de problemen kwam. Dat de Dienst Toeslagen deze gang van zaken, met alles wat er nu bekend is over de toeslagenaffaire en alle openheid die zij heeft durven geven, afdoet als een administratieve slordigheid, getuigt volgens eiseres van een totale miskenning van de problematiek.
Heeft de Dienst Toeslagen te laat op de aanvraag van eiseres over het jaar 2016 beslist?
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij al eerder dan 14 maart 2016 een aanvraag heeft ingediend voor kinderopvangtoeslag. De gedingstukken bieden daarvoor geen enkel aanknopingspunt en uit de telefoonnotities waarnaar eiseres verwijst kan evenmin worden opgemaakt dat eiseres eerder dan op 14 maart 2016 een aanvraag heeft ingediend. Die telefoonnotities bevatten immers geen vermelding van een verklaring van eiseres dat zij reeds eerder een aanvraag had ingediend. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de inhoud van deze telefoonnotities onjuist of onvolledig zou zijn.
6.2.
Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat de dossiers van de Dienst Toeslagen niet volledig zijn, en dat dat ook uit de telefoonnotities blijkt. Dit leidt de rechtbank echter niet tot een ander oordeel. De aanvraag en verlening van kinderopvangtoeslag verloopt in een geautomatiseerd proces. Pas wanneer het geautomatiseerd proces een signaal genereert – zoals de hierna te bespreken HOT/HOR-melding – wordt er een beoordeling door een mens verricht. De rechtbank ziet in wat eiseres daarover heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat een in dit geautomatiseerde proces gedane aanvraag niet ook automatisch geregistreerd zou worden. Het feit dat niet van alle contacten van eiseres met de telefonische helpdesk een registratie zou zijn vastgelegd, of dat die registratie niet volledig zou zijn maakt niet dat er in weerwil van het voorgaande van zou moeten worden uitgegaan dat een door eiseres in februari 2016 ingediende aanvraag kinderopvangtoeslag niet geregistreerd zou zijn. Een aanvraag kinderopvangtoeslag moet immers met gebruikmaking van DigiD digitaal worden ingediend, en niet telefonisch bij de helpdesk.
6.3.
Uitgaande van de aanvraagdatum van 14 maart 2016 heeft de Dienst Toeslagen inderdaad een week te laat beslist op de aanvraag van eiseres. Hoewel de Dienst Toeslagen daarmee heeft gehandeld in strijd met artikel 16, eerste lid, van de Awir betekent dit naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid van het stelsel. De overschrijding van de termijn van één week is niet van dien aard dat die reeds op zichzelf zou moeten worden aangemerkt als een blijk van die vooringenomenheid of hardheid.
Heeft de Dienst Toeslagen de aanvraag van eiseres over het jaar 2016 ten onrechte behandeld met de HOT/HOR-procedure?
6.4.
De rechtbank maakt uit de gedingstukken op dat een HOT/HOR (Hoge tegemoetkoming/hoog risico)-procedure wordt gestart wanneer op basis van een aanvraag of wijziging een toeslagbedrag wordt berekend dat boven de vastgestelde norm uitkomt. Er wordt in het kader van die procedure handmatig gecontroleerd of de aanvraag of wijziging juist is opgegeven. Hiertoe worden nadere gegevens opgevraagd bij de aanvrager. De Dienst Toeslagen heeft ter zitting toegelicht dat de grens van het aangevraagde bedrag niet steeds dezelfde is geweest, maar dat er geen andere criteria voor het starten van een HOT/HOR-procedure werden of worden gehanteerd. Het criterium ‘hoogte van de aangevraagde kinderopvangtoeslag’ acht de rechtbank niet discriminerend. Hoewel eiseres terecht opmerkt dat de HOT/HOR-procedure (ook) strekt ter bescherming van het belang van de overheid om niet te worden geconfronteerd met vermijdbare invorderingsprocedures, wil dat niet zeggen dat het starten van een dergelijke procedure reeds op zichzelf blijk geeft van institutionele vooringenomenheid of hardheid van het stelsel.
6.5.
De HOT/HOR-procedure heeft in het geval van eiseres wel de consequentie gehad dat de toekenning van het voorschot kinderopvangtoeslag later heeft plaatsgevonden dan mogelijk zou zijn geweest en een week na het einde van de daarvoor geldende beslistermijn. Het is zonder meer invoelbaar dat deze vertraging bij eiseres veel financiële onzekerheid en spanning heeft veroorzaakt. Dat maakt echter niet dat eiseres reeds daarom voor compensatie in aanmerking zou moeten komen. De gevraagde kinderopvangtoeslag is immers wel conform aanvraag verleend en er heeft geen terugvordering plaatsgevonden. De Dienst Toeslagen heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat zich in het geval van eiseres geen institutionele vooringenomenheid of hardheid van het stelsel hebben voorgedaan, zoals die omschreven zijn in de MvT bij de Wht.
Conclusie ten aanzien van het toeslagjaar 2016
6.6.
De Dienst Toeslagen heeft eiseres gezien het hiervoor overwogene in het kader van de integrale herbeoordeling over het jaar 2016 terecht niet in aanmerking gebracht voor een compensatie. De beroepsgronden die betrekking hebben op het toeslagjaar 2016 slagen dus niet.

§ 7. De integrale herbeoordeling over het toeslagjaar 2018

7. Eiseres is van mening dat de Dienst Toeslagen er niet in is geslaagd een helder en consistent beeld te geven wat er in 2018 is misgegaan. Het is duidelijk dat eiseres een wijziging heeft doorgegeven in verband met het feit dat het jongste kind naar school ging. Daarna is er een andere wijziging in het systeem gezet en al snel weer gecorrigeerd. Eiseres stelt dat zij dat niet zelf heeft gedaan, wat de Dienst Toeslagen daar ook over beweert. Voorts is bij twee meldingen op 20 juli 2018 het aantal uren kinderopvang bij BSO [adres] vanaf 24 augustus 2018 niet ingevuld, en de Dienst Toeslagen heeft dit ten onrechte opgevat als een melding dat het aantal uren opvang op die locatie 0 moest bedragen, zonder daarover eerst eiseres te bevragen. Eiseres stelt dat de Dienst Toeslagen dit heeft aangegrepen om de toeslag wederom fors te verlagen, gedurende vele maanden. Weer kon zij niet rondkomen, weer moest de hele HOT/HOR-procedure worden gevolgd. Weer moest zij steeds bellen en nu kreeg ze te horen dat het inderdaad wel even kon duren omdat ze op ‘een speciale’ lijst stond. Weer werd gezegd dat ze maar moest gaan lenen als ze niet rond kwam. Alle problematiek uit 2016, de financiële problemen, de schaamte, de angst om haar baan kwijt te raken en de botte behandeling aan de telefoon kwamen in 2018 weer terug. Het vertrouwen van eiseres in de Dienst Toeslagen is daarna nooit meer hersteld.
7.1.
De Dienst Toeslagen stelt dat alle wijzigingen over 2018 enkel kunnen zijn gemeld door eiseres zelf of iemand die zij daartoe heeft gemachtigd. Voor het melden van wijzigingen moet namelijk worden ingelogd met DigiD. De Dienst Toeslagen wijst er op dat de op 20 juli 2018 doorgevoerde wijzigingen tot gevolg zouden hebben dat de kinderopvangtoeslag aanmerkelijk zou dalen, met een mogelijk forse terugvordering als gevolg. Dit heeft automatisch geleid tot aanpassing van het voorschot op 21 augustus 2018, en tot een HOT/HOR-signaal, dat aanleiding heeft gegeven tot de gegevensuitvraag aan eiseres op 11 september 2018. Nadat eiseres op 3 oktober 2018 de gevraagde informatie had verschaft, heeft de Dienst Toeslagen met ingang van 21 november 2018 de bevoorschotting op een passend niveau voortgezet. Bij de definitieve vaststelling is het recht op kinderopvangtoeslag beperkt lager vastgesteld, maar dit had te maken met een wijziging in het toetsingsinkomen van eiseres. De Dienst Toeslagen betwist daarom dat de hiervoor geschetste gang van zaken blijk geeft van institutionele vooringenomenheid of hardheid van het stelsel.
Heeft de Dienst Toeslagen ten onrechte aangenomen dat de wijzigingen in de soort, omvang en plaats van de opvang van de kinderen van eiseres door of namens eiseres zijn doorgegeven?
7.2.
De rechtbank stelt op basis van de gedingstukken vast dat voor het toeslagjaar 2018 in totaal 25 meldingen “Gegevens kinderopvang worden doorgegeven” zijn gedaan. Die meldingen bevatten wijzigingen van gegevens over de soort opvang, de urenomvang en de plaats van opvang van beide kinderen van eiseres en de ingangsdatum van elke wijziging. De rechtbank heeft een overzicht van deze meldingen opgenomen in de bij deze uitspraak behorende
Bijlage 2.De meldingen zijn gesorteerd per kind en vervolgens per datum en tijdstip van de melding. Het betreft per kind respectievelijk 2 en 3 meldingen op 14 februari 2018 om 13.43 uur en 14.10 uur, 2 maal 2 meldingen op 20 juli 2018 om 16.25 uur en 2 maal 8 meldingen op 20 augustus 2018, op 4 verschillende tijdstippen tussen 13.49 uur en 14.40 uur.
7.3.
Alle voornoemde wijzigingen zijn gemarkeerd met “07 namens burger”, behalve twee meldingen van 20 juli 2018 om 16.25 uur, die zijn gemarkeerd met “20 niet zichtbare burger”. Deze wijzigingen hadden betrekking op de buitenschoolse opvang (bso) van beide kinderen op de locatie [adres] voor de periode van 24 augustus 2018 tot en met 31 december 2018. Bij deze twee meldingen is het aantal uren niet ingevuld.
7.4.
De Dienst Toeslagen heeft ter zitting niet duidelijk kunnen maken in welke gevallen de markering “20 niet zichtbare burger” wordt gegenereerd. Hoewel die onduidelijkheid in beginsel voor rekening van de Dienst Toeslagen moet komen maakt dat niet dat daarmee aannemelijk is gemaakt dat de wijzigingen van 20 juli 2018 buiten medeweten of instemming van eiseres door een derde, dan wel door de Dienst Toeslagen zelf, zouden zijn doorgevoerd. In dat verband acht de rechtbank van belang dat deze twee wijzigingen op hetzelfde tijdstip zijn doorgevoerd als de twee andere wijzigingen op 20 juli 2018, die wel zijn gemarkeerd als “07 namens burger”. De rechtbank houdt het er daarom voor dat ook de wijzigingen met de markering “20 niet zichtbare burger” door of namens eiseres zijn gemeld.
7.5.
De rechtbank maakt uit de meldingen, in onderling verband bezien, op dat bij de wijzigingen op 21 augustus 2018 aanvankelijk de wijziging van 20 juli 2018 weer is gecorrigeerd naar de opgave van 14 februari 2018 (zie bijlage 2 bij deze uitspraak), namelijk met ingang van 1 augustus 2018 voor beide kinderen 68 uur bso bij [adres] en 33 uur bso bij de [adres] , en dat deze indeling met de aanpassingen op 21 augustus 2018 om 14.44 uur uiteindelijk voor beide kinderen is omgezet naar 101 uur bso bij [adres] , ingaande op 20 augustus 2018. In dit licht bezien gaat de rechtbank er van uit dat de meldingen op 20 juli 2018 onjuist zijn geweest, en bij de meldingen van 20 augustus 2018 weer zijn gecorrigeerd.
7.6.
De rechtbank ziet bij deze stand van zaken geen grond voor het oordeel dat de Dienst Toeslagen niet van de juistheid van de opgaven van 20 juli 2018 zou hebben mogen uitgaan. Er zijn immers meer verklaringen denkbaar voor de situatie dat de buitenschoolse opvang wordt beëindigd dan dat een foute invoer heeft plaatsgevonden. Het zou bijvoorbeeld zo kunnen zijn dat de bso van beide kinderen voortaan grotendeels binnen het sociale netwerk van eiseres zou worden geboden.
7.7.
Het is overigens voorstelbaar dat de combinatie van de markering “20 niet zichtbare burger” en het ontbreken van een aantal uren bij voornoemde meldingen het gevolg is van een onvolkomenheid in het digitale systeem van de Dienst Toeslagen, waardoor een invoerfout niet in alle gevallen tot een foutmelding van het systeem leidt. Ook als dat het geval zou zijn, dan zou dit echter nog niet betekenen dat ten aanzien van eiseres sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid van het stelsel. Het gevolg van de meldingen op 20 juli 2018 is namelijk geweest dat het voorschot kinderopvangtoeslag op 21 augustus 2018 is verlaagd, maar dit was te herleiden tot wat niet anders dan een melding door of namens eiseres kan zijn geweest. Bovendien heeft de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over het toeslagjaar 2018 geleid tot een beperkte terugvordering (€ 399,-), die bovendien was ingegeven door een andere dan de hiervoor genoemde wijzigingen, namelijk een wijziging van het toetsingsinkomen van eiseres.
7.8.
Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Heeft de Dienst Toeslagen ten onrechte aangenomen dat een melding waarin het aantal uren ontbreekt moet worden beschouwd als een melding dat 0 uren kinderopvang worden afgenomen?
7.9.
Eiseres stelt dat de Dienst Toeslagen een overduidelijk foutieve opgave in juli 2018 maximaal negatief heeft uitgelegd, namelijk door het niet aangeven van het aantal uren uit te leggen als 0 uren, en eiseres niet in de gelegenheid te stellen de wijziging toe te lichten of er zelfs maar over te informeren dat hij het voorschot ging verlagen.
7.10.
De rechtbank ziet – ervan uitgaande dat de meldingen van 20 juli 2018 niet anders dan door of namens eiseres kunnen zijn gedaan – geen grond voor het oordeel dat de Dienst Toeslagen een melding met een niet ingevuld aantal uren niet heeft mogen opvatten als een melding dat in de vermelde kinderopvang-vestiging geen kinderopvang of buitenschoolse opvang zou worden afgenomen, en daarop het voorschotbedrag heeft aangepast. Daarom ziet de rechtbank evenmin grond voor het oordeel dat de handelwijze van de Dienst Toeslagen op dit punt zou getuigen van institutionele vooringenomenheid of hardheid van het stelsel.
Heeft de Dienst Toeslagen ten onrechte de HOT/HOR-procedure gevolgd?
7.11.
De rechtbank maakt uit de gedingstukken op dat op 6 september 2018 door het systeem een signaal is gegenereerd, dat geleid heeft tot verzending op 11 september 2018 van het in paragraaf 3.3 reeds genoemde verzoek om informatie. Naar aanleiding van de melding van eiseres van 26 september 2018 dat zij die brief niet heeft ontvangen, heeft de Dienst Toeslagen een kopie van deze brief aan eiseres gezonden en een extra wachtstap van twee weken gemaakt om te voorkomen dat de kinderopvangtoeslag 2018 zou worden stopgezet in verband met het ontbreken van bewijsstukken. Na ontvangst van de gevraagde gegevens op 3 oktober 2018 heeft de Dienst Toeslagen bij brief van 16 oktober 2018 aan eiseres bericht dat haar gegevens overeenkomen met de bewijsstukken en dat zij recht heeft op kinderopvangtoeslag.
7.12.
De rechtbank ziet in deze gang van zaken geen aanleiding voor het oordeel dat de Dienst Toeslagen ten onrechte de HOT/HOR-procedure heeft gevolgd. Gezien de door of namens eiseres doorgegeven wijzigingen van 20 juli 2018 en 20 augustus 2018 (zie bijlage 2 bij deze uitspraak) heeft de Dienst Toeslagen niet ten onrechte aanleiding gezien bij eiseres informatie in te winnen over wat nu precies de gewenste omvang van de kinderopvang was. Ook hier is invoelbaar dat eiseres in de periode van 21 augustus 2018 tot en met 21 november 2018 – de datum waarop de bevoorschotting weer in omvang is hersteld - veel stress heeft ervaren over de vraag of zij de kinderopvang zou kunnen financieren, maar de HOT/HOR-procedure is vlot afgewikkeld. Het was wellicht een ongelukkige samenloop van omstandigheden dat eiseres de brief van 11 september 2018 niet heeft ontvangen, waardoor de beoordeling van de verschafte informatie niet tijdig heeft kunnen plaatsvinden om het voorschot kinderopvangtoeslag nog in oktober 2018 te kunnen aanpassen. Ook hierin ziet de rechtbank echter geen grond voor het oordeel dat de Dienst Toeslagen de HOT/HOR-procedure niet had mogen toepassen.
Conclusie ten aanzien van het toeslagjaar 2018
7.13.
Al met al is de hiervoor beschreven gang van zaken in 2018 naar het oordeel van de rechtbank niet te herleiden tot één van de vijf aspecten van institutionele vooringenomenheid zoals benoemd in de MvT bij artikel 2.1 van de Wht. Ook ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat bij deze gang van zaken sprake is geweest van hardheid van het stelsel. De Dienst Toeslagen heeft daarom in het kader van de integrale herbeoordeling terecht geen aanleiding gezien eiseres in aanmerking te brengen voor een compensatie over 2018.

§ 8. Het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om de Catshuisvoorziening

8. Nu eiseres geen recht heeft op compensatie over 2016 en 2018 heeft de Dienst Toeslagen eiseres ook terecht in het kader van de lichte toets niet in aanmerking gebracht voor de Catshuisvergoeding. Voor zover het beroep zich richt tegen de afwijzing van dat verzoek is het om de hiervoor weergegeven redenen eveneens ongegrond.

§ 9. Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

9. Eiseres heeft op 22 januari 2025 verzocht om een schadevergoeding, omdat volgens haar de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
9.1.
De redelijke termijn is in dit soort zaken overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan twee jaar hebben geduurd. Daarbij geldt dat in beginsel het bezwaar binnen een half jaar en het beroep binnen anderhalf jaar zouden moeten worden afgehandeld. Als uitgangspunt voor de schadevergoeding wordt een tarief gehanteerd van
€ 500,- per half jaar (naar boven afgerond) waarmee de termijn is overschreden.
9.2.
Vanaf de ontvangst van de bezwaarschriften op 14 juni 2021 en 25 januari 2022 tot de datum van deze uitspraak zijn (afgerond) respectievelijk vier jaar en drie jaar en vier maanden verstreken. De redelijke termijn is in deze zaak dus (naar boven afgerond) met respectievelijk vierentwintig maanden en zestien maanden overschreden. Dat betekent – uitgaande van de langste termijn – dat eiseres een vergoeding van vier maal € 500,- krijgt. Van deze overschrijding komen drie maanden voor rekening van de Staat. De resterende periode van eenentwintig maanden komt voor rekening van de Dienst Toeslagen. De rechtbank zal de Dienst Toeslagen daarom veroordelen tot betaling van € 1.750,- (7/8e deel van € 2.000,-) en de Staat tot betaling van € 250,- (1/8e deel van € 2.000,-).

§ 10. Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
10.1.
Aanleiding bestaat om de Staat en de Dienst Toeslagen ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten van eiseres die verband houden met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op € 226,75 in beroep voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verzoek, met wegingsfactor 0,25 en een waarde per punt van € 907,-), dus € 113,38 voor rekening van de Staat en € 113,37 voor rekening van de Dienst Toeslagen. Voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling ter zitting van het verzoek om schadevergoeding bestaat in dit geval geen aanleiding.
10.2.
Omdat het beroep van eiseres ongegrond is, krijgt zij geen vergoeding voor de rest van haar proceskosten en ook niet voor het betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank,
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Dienst Toeslagen tot betaling aan eisers van een schadevergoeding van € 1.750,-;
  • veroordeelt de Staat tot betaling aan eisers van een schadevergoeding van € 250,-;
  • veroordeelt de Dienst Toeslagen tot betaling van € 113,37 aan proceskosten aan eiseres;
  • veroordeelt de Staat tot betaling van € 113,38 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel, voorzitter, en mr. J.L.M. Dohmen en mr. M. Kleijn Hesselink, leden, in aanwezigheid van drs. M.T. Petersen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2025.
de voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage 1: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 2.1. Compensatie en aanvullende compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
1. De Belastingdienst/Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a. voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
2. De compensatie wordt niet toegekend indien de door de aanvrager van een kinderopvangtoeslag geleden schade is te wijten aan ernstige onregelmatigheden die aan hem toerekenbaar zijn.
3. Aan een aanvrager van compensatie die aannemelijk maakt dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht hoger is dan een bedrag als bedoeld in artikel 2.3, eerste tot en met zevende lid, wordt door de Belastingdienst/Toeslagen op aanvraag aanvullende compensatie voor de werkelijke schade toegekend.
4. Een aanvrager van een kinderopvangtoeslag als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, komt niet in aanmerking voor compensatie van schade met betrekking tot een berekeningsjaar waarover minder dan € 1.500 aan kinderopvangtoeslag is teruggevorderd of het recht op kinderopvangtoeslag met minder dan € 1.500 is verlaagd.
5. De compensatie en de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade blijven achterwege voor zover op een andere wijze in een vergoeding of tegemoetkoming ter zake is voorzien of voor zover aan de aanvrager een O/GS-tegemoetkoming als bedoeld in artikel 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, zoals dit luidde ten tijde van de aanvraag van de O/GS-tegemoetkoming, of als bedoeld in artikel 2.6 is toegekend.
Artikel 8.6. Overgangsrecht in verband met terugwerking van de artikelen van de afdelingen 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 en 4.2
Beschikkingen ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor de werkelijke schade, O/GS-tegemoetkomingen, aanvullende O/GS-tegemoetkomingen voor de werkelijke schade of andere tegemoetkomingen of vergoedingen, ter zake van brede ondersteuning op de vijf leefgebieden financiën, gezin, werk, wonen en zorg aan gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag, hun partners, kinderen en pleegkinderen van een van hen die woonachtig zijn buiten Nederland, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden en betaling of overneming van privaatrechtelijke schulden die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 onderscheidenlijk 4.2, worden vanaf dat tijdstip aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 of 4.2 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen.
Artikel 9.1. Hardheidsclausules
1. De Belastingdienst/Toeslagen kan bij een besluit over toekenning van compensatie, een tegemoetkoming of vergoeding, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of betaling van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden afwijken van artikel 2.1, 2.6, 2.7, 2.10, 2.11, 2.16, 2.17, 3.1, 4.6, 4.7 of 6.1 voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die heeft verzocht om de toekenning.
2. Voor zover toepassing gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard kan:
a. Onze Minister van Financiën afwijken van artikel 2.15, 3.13, 4.1, 4.2 of 4.3;
b. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in Hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, afwijken van artikel 3.6;
c. de Sociale verzekeringsbank, genoemd in Hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, afwijken van artikel 3.7;
d. het college van burgemeester en wethouders afwijken van artikel 3.8 of 2.21;
e. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afwijken van artikel 3.9;
f. het CAK, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, van artikel 3.10 afwijken;
g. de Wlz-uitvoerder, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, van artikel 3.11 afwijken; en
h. het college, bedoeld in de artikelen 1.1 van de Jeugdwet en 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, van artikel 3.12 afwijken.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 16. Voorschot op tegemoetkoming
1. De Dienst Toeslagen verleent de belanghebbende die een aanvraag voor een tegemoetkoming indient vóór 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld binnen 13 weken na de ontvangst van de aanvraag.

Bijlage 2. Tabel meldingen toeslagjaar 2018

dossier nr
melding van
tijdstip
door
betreft
KOI
uren
soort
van
tot
63
14-02-18
13:43
07 namens burger
[naam]
[adres]
33
bso
1-01-18
31-12-18
64
14-02-18
13:43
07 namens burger
[naam]
[adres]
68
bso
1-01-18
31-12-18
69
20-07-18
16:25
07 namens burger
[naam]
[adres]
33
bso
24-08-18
31-12-18
71
20-07-18
16:25
20 niet zichtbare burger
[naam]
[adres]
bso
24-08-18
31-12-18
73
20-08-18
13:49
07 namens burger
[naam]
[adres]
33
bso
1-08-18
20-08-18
75
20-08-18
13:49
07 namens burger
[naam]
[adres]
68
bso
1-08-18
31-12-18
78
20-08-18
14:01
07 namens burger
[naam]
[adres]
33
bso
20-08-18
20-08-18
79
20-08-18
14:01
07 namens burger
[naam]
[adres]
101
bso
20-08-18
31-12-18
80
20-08-18
14:39
07 namens burger
[naam]
[adres]
bso
20-08-18
31-12-18
81
20-08-18
14:39
07 namens burger
[naam]
[adres]
101
bso
20-08-18
31-12-18
85
20-08-18
14:44
07 namens burger
[naam]
[adres]
101
bso
20-08-18
31-12-18
87
20-08-18
14:44
07 namens burger
[naam]
[adres]
bso
20-08-18
31-12-18
65
14-02-18
14:10
07 namens burger
[naam]
[adres]
68
bso
1-08-18
31-12-18
66
14-02-18
14:10
07 namens burger
[naam]
[adres]
33
bso
1-08-18
31-12-18
67
14-02-18
14:10
07 namens burger
[naam]
[adres]
dag
1-08-18
31-12-18
68
20-07-18
16:25
07 namens burger
[naam]
[adres]
33
bso
24-08-18
31-12-18
70
20-07-18
16:25
20 niet zichtbare burger
[naam]
[adres]
bso
24-08-18
31-12-18
72
20-08-18
13:49
07 namens burger
[naam]
[adres]
68
bso
1-08-18
31-12-18
74
20-08-18
13:49
07 namens burger
[naam]
[adres]
33
bso
1-08-18
20-08-18
76
20-08-18
14:01
07 namens burger
[naam]
[adres]
33
bso
20-08-18
20-08-18
77
20-08-18
14:01
07 namens burger
[naam]
[adres]
101
bso
20-08-18
31-12-18
82
20-08-18
14:39
07 namens burger
[naam]
[adres]
101
bso
20-08-18
31-12-18
83
20-08-18
14:39
07 namens burger
[naam]
[adres]
bso
20-08-18
31-12-18
84
20-08-18
14:44
07 namens burger
[naam]
[adres]
bso
20-08-18
31-12-18
86
20-08-18
14:44
07 namens burger
[naam]
[adres]
101
bso
20-08-18
31-12-18

Voetnoten

1.Artikel 8.6 van de Wht
2.Kamerstukken II, 2021-2022, 36 151, nr. 3, p. 70 en 71.
3.Kamerstukken II, 2021-2022, 36 151, nr. 3 blz. 72