ECLI:NL:RBOBR:2025:2984

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
C/01/21/110 R
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van de schone lei in het kader van de schuldsaneringsregeling wegens benadeling van schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 mei 2025 uitspraak gedaan over de ontneming van de schone lei van een schuldenaar in het kader van de schuldsaneringsregeling. De schuldenaar, geboren in 1964, had in het verleden een schuldsaneringsregeling die op 1 december 2021 was uitgesproken. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de schuldenaar niet in de nakoming van zijn verplichtingen was tekortgeschoten en dat de schuldsaneringsregeling op 28 februari 2025 van rechtswege was geëindigd, waardoor hij een schone lei had verkregen. Echter, de voormalig bewindvoerder, E.M. van Ooijen, verzocht de rechtbank om de schone lei te ontnemen op grond van artikel 358a lid 1 van de Faillissementswet, omdat de schuldenaar tijdens de looptijd van de regeling had geprobeerd zijn schuldeisers te benadelen door een nabetaling van ruim € 20.000,- niet te melden aan de bewindvoerder.

Tijdens de zitting op 6 mei 2025 werd duidelijk dat de schuldenaar had nagelaten om de nabetaling aan de bewindvoerder te melden, wat een schending van zijn informatieplicht inhield. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar ernstig tekort was geschoten in zijn verplichtingen en dat dit had geleid tot benadeling van de schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de schone lei moest worden ontnomen, omdat de nabetaling aan de boedel had moeten toekomen en dit had geleid tot een hogere uitkering aan de schuldeisers. De rechtbank bepaalde dat artikel 358 lid 1 Fw verder geen toepassing vond, waarmee de ontneming van de schone lei werd bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Toezicht
Insolventienummer: C/01/21/110 R
Uitspraakdatum: 14 mei 2025
Ontneming schone lei
in de schuldsaneringsregeling van:
[schuldenaar] ,
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [plaats] ,
hierna te noemen: [schuldenaar] .

1.1. Het procesverloop

1.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 1 december 2021 is de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van [schuldenaar] , met benoeming van W.B.F. Mombarg tot bewindvoerder en mr. C.A.M. de Bruijn tot rechter-commissaris. Bij beschikking van
1 september 2022 is E.M. van Ooijen door de rechtbank tot opvolgend bewindvoerder benoemd.
1.2.
Bij vonnis van deze rechtbank van 19 december 2024 is door de rechtbank vastgesteld dat [schuldenaar] niet in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van [schuldenaar] zijn geëindigd op 1 december 2024.
1.3.
Op 28 februari 2025 is de schuldsaneringsregeling van rechtswege geëindigd door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst. Daarmee heeft [schuldenaar] – na het succesvol volbrengen van de schuldsaneringsregeling – voor het restant van zijn schulden de schone lei verkregen.
1.4.
Bij bericht van 17 maart 2025 heeft E.M. van Ooijen, in haar hoedanigheid van voormalig bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling van [schuldenaar] , de rechtbank op grond van artikel 358a lid 1 Faillissementswet (Fw) verzocht de schone lei ten aanzien van [schuldenaar] te ontnemen.
1.5.
Om te kunnen beoordelen of de schone lei dient te worden ontnomen heeft op
6 mei 2025 een zitting van de rechtbank plaatsgevonden, waar [schuldenaar] , bijgestaan door zijn beschermingsbewindvoerder J.W.C. Smits, en Van Oijen zijn verschenen. Op zitting heeft de beschermingsbewindvoerder in kopie de volgende stukken ingebracht:
  • een door A.S.R. aan haar verzonden e-mailbericht van 1 april 2025;
  • een besluit van 16 april 2025 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] .

2.2. Het verzoek en het verweer

2.1.
De voormalig bewindvoerder legt aan het verzoek tot ontneming van de schone lei – kort en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag.
[schuldenaar] heeft tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling niet voldaan aan zijn informatieplicht. Hiermee heeft hij zijn schuldeisers benadeeld. [schuldenaar] heeft namelijk destijds niet aan de bewindvoerder gemeld dat hij omstreeks november 2024 van A.S.R. een nabetaling van ruim € 20.000,- heeft ontvangen over de periode van 1 februari 2016 tot en met 30 september 2024.
A.S.R. heeft deze nabetaling in opdracht van [schuldenaar] op de bankrekening van zijn ex-partner voldaan, zo heeft hij tegenover zijn beschermingsbewindvoerder verklaard.
2.2.
[schuldenaar] voert bij verweer, zo begrijpt de rechtbank, het volgende aan.
De schone lei kan hem niet worden ontnomen, want de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen waren al geëindigd toen hij van zijn verzekeringstussenpersoon vernam dat hij recht had op de nabetaling en ook op het moment waarop hij aan A.S.R. opdracht gaf de nabetaling naar de bankrekening van zijn ex-partner over te maken.
[schuldenaar] heeft de bewindvoerder niet op de hoogte gebracht de (te verwachten) nabetaling, want hij heeft haar niet vertrouwd.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank kan op grond van het bepaalde in artikel 358a Fw na de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van iedere belanghebbende een schone lei ontnemen als blijkt dat zich daarvoor feiten en omstandigheden hebben voorgedaan, die grond zouden hebben opgeleverd voor een tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350, lid 3 sub e Fw. Dat is aan de orde als de schuldenaar heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen.
Dat kan zich voordoen als de schuldenaar tot de boedel behorende inkomsten of andere goederen tegenover de bewindvoerder verzwijgt of deze op andere wijze door een verkeerde voorstelling van zaken buiten de boedel probeert te houden of daaraan probeert te onttrekken. Door de goederen buiten de boedel te houden of daaraan te onttrekken worden de schuldeisers benadeeld. Deze goederen kunnen dan immers niet bij een eventuele uitdeling aan de schuldeisers betrokken worden. Eindigt vervolgens de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van het bepaalde in artikel 356, tweede lid Fw, dan kan het een en ander tevens tot gevolg hebben dat een groter gedeelte van de vorderingen van de schuldeisers als natuurlijke verbintenis zal resteren.
3.2.
Ter beantwoording ligt daarom de vraag voor of voldoende aannemelijk is dat [schuldenaar] tijdens de schuldsaneringsregeling heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
3.3.
Op een schuldenaar rust tijdens de schuldsaneringsregeling de verplichting om zoveel mogelijk geld in de boedel te brengen, zodat zoveel mogelijk kan worden uitgekeerd op de vorderingen van schuldeisers die onder de werking van de schuldsaneringsregeling vallen. Daardoor valt het hele vermogen en inkomen (voor zover dat inkomen niet valt onder het zogenoemde vrij te laten bedrag) in de boedel. Daarnaast rust op de schuldenaar tijdens de schuldsaneringsregeling tegenover de bewindvoerder een informatie- en inlichtingenplicht. Dit houdt niet alleen in dat de schuldenaar vragen om inlichtingen van de bewindvoerder moet beantwoorden, maar ook dat de schuldenaar spontaan aan de bewindvoerder melding moet maken van alles wat redelijkerwijs van belang is voor de schuldsaneringsregeling. Verder rust op de schuldenaar tijdens schuldsaneringsregeling de afdrachtplicht, dat wil zeggen de verplichting om al het inkomen boven het op grond van artikel 295 Fw vrij te laten bedrag aan de bewindvoerder af te dragen. Dit deel van het inkomen valt immers in de boedel.
De hiervoor genoemde verplichtingen zijn door de rechtbank vóór aanvang van de toepassing van de schuldsaneringsregeling aan [schuldenaar] bekend gemaakt.
3.4.
De rechtbank heeft kennis genomen van het door A.S.R. opgestelde overzicht nabetalingen dat de voormalig bewindvoerder bij het verzoek tot ontneming van de schone lei heeft overgelegd alsook van het e-mailbericht van A.S.R. van 1 april 2025 en van het besluit van 16 april 2025 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] . Uit deze stukken en dat wat op zitting door [schuldenaar] , de voormalig bewindvoerder en de beschermingsbewindvoerder is gezegd, blijkt het volgende.
3.4.1.
[schuldenaar] heeft tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling van een verzekeringstussenpersoon vernomen dat hij tegenover A.S.R. recht had op nabetaling van een uitkering op grond van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Deze nabetaling ziet op de periode van 1 februari 2016 tot en met 30 september 2024.
[schuldenaar] heeft aan A.S.R. opdracht gegeven om de nabetaling, die neerkomt op een bedrag van € 23.800,08 (inclusief wettelijke rente), te voldoen op de bankrekening van zijn ex-partner. De betaling is op 11 november 2024 door A.S.R. verwerkt en zal volgens A.S.R. op 13 dan wel 14 november 2025 op de bankrekening van de ex-partner zijn bijgeschreven.
[schuldenaar] heeft tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling nagelaten om de te verwachten nabetaling alsook de in zijn opdracht uitgevoerde nabetaling aan de bewindvoerder te melden.
Eerst nadat de schuldsaneringsregeling door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst op 28 februari 2025 was geëindigd, is de voormalig bewindvoerder van de nabetaling op de hoogte geraakt. Het was een schuldeiser (en niet [schuldenaar] ) die daarvan aan de voormalig bewindvoerder melding had gedaan. Vervolgens heeft zij op haar verzoek van de beschermingsbewindvoerder een nadere toelichting over de nabetaling ontvangen.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat het vorderingsrecht tot nabetaling in de boedel viel, zodat de nabetaling aan de boedel had behoren toe te komen.
Verder stelt de rechtbank vast dat de schuldsaneringsregeling en de daaruit voor [schuldenaar] voortvloeiende verplichtingen nog niet waren geëindigd op het moment waarop hij het bestaan van dit vorderingsrecht op de hoogte kwam en A.S.R. de hiervoor genoemde betalingsopdracht gaf.
Doordat [schuldenaar] het vorderingsrecht destijds niet aan de bewindvoerder heeft gemeld en de nabetaling niet aan de boedel, maar aan zijn ex-partner heeft laten voldoen, is hij tijdens de schuldsaneringsregeling ernstig tekort geschoten in de op hem rustende informatie- en inlichtingenplicht respectievelijk afdrachtplicht.
Tegen deze achtergrond vindt de rechtbank het voldoende aannemelijk dat [schuldenaar] tijdens de schuldsaneringsregeling heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen. Zonder redelijke toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom hij het bestaan van het vorderingsrecht en het bij A.S.R. innen van de vordering niet aan de bewindvoerder kon toevertrouwen.
De aard en omvang van deze tekortkomingen – die eerst door melding van een schuldeiser aan het licht zijn gekomen – alsmede de mate van benadeling van de schuldeisers zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig ernstig dat aan de [schuldenaar] de schone lei moet worden ontnomen. Als de nabetaling aan de boedel was gedaan, dan had dat namelijk tot een significant hogere uitkering op de vorderingen van de schuldeisers van [schuldenaar] geleid.
3.6.
Gelet op het voorgaande zal door de rechtbank worden bepaald dat artikel 358 lid 1 Fw verder geen toepassing vindt.
4. De beslissing
De rechtbank:
 bepaalt dat artikel 358 lid 1 Fw verder geen toepassing vindt.
Gewezen door mr. S.J.O. de Vries en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 mei 2025 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]