ECLI:NL:RBOBR:2025:3051

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
01.041551.25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van poging tot doodslag en zware mishandeling

In de zaak tegen de verdachte, die op 6 februari 2025 in Veldhoven zijn ex-partner zou hebben mishandeld, heeft de rechtbank Oost-Brabant op 28 mei 2025 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. Tijdens de zitting op 14 mei 2025 werd vastgesteld dat de verdachte zijn ex-partner bij de keel had gegrepen, maar er was onvoldoende bewijs om te concluderen dat hij opzet had om haar van het leven te beroven of haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte niet de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel veroorzaakten. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank merkte op dat de geweldshandelingen wel als mishandeling gekwalificeerd hadden kunnen worden, maar dit was niet ten laste gelegd. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte van de hem ten laste gelegde feiten werd vrijgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. A. Bernsen als voorzitter en mrs. C.A. Mandemakers en W.B. Kok als leden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.041551.25
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [1984] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 mei 2025. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 april 2025. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 14 mei 2025 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort en zakelijk weergegeven – primair een poging tot doodslag, op of omstreeks 6 februari 2025 in Veldhoven, subsidiair een poging tot zware mishandeling.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding
Verdachte wordt verweten dat hij op 6 februari 2025 in Velhoven zijn ex-partner in haar woning geweld heeft aangedaan. Vaststaat dat hij haar bij de keel heeft gepakt. De dochter van aangeefster [dochter slachtoffer] en verdachte was ook in huis aanwezig, maar op een andere verdieping. Zij hoorde haar moeder roepen, is naar beneden gegaan en trof daar haar moeder aan. Zij heeft toen 112 gebeld. Verdachte was op dat moment ook nog in de woning en is daar door de politie aangehouden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Naar het oordeel van de officier van justitie moeten de aard van de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan worden beschouwd als te zijn gericht op het mogelijke gevolg dat aangeefster zou stikken. In dat verband kan het niet anders dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster zou komen te overlijden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het opzet, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet, heeft gehad om aangeefster van het leven te beroven. Evenmin kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het opzet had aan aangeefster opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, nu verdachte hierop niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank neemt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting – in het bijzonder de verklaring van verdachte en de verklaringen van aangeefster als vaststaand aan dat verdachte op 6 februari 2025 in Veldhoven aangeefster met beide handen en met kracht bij de keel heeft gegrepen en haar op de bank heeft gegooid. Dit staat niet ter discussie.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat verdachte - nadat hij aangeefster op de bank had gegooid - het gezicht van aangeefster in een kussen heeft gedrukt of een kussen op haar gezicht heeft gedrukt. Aangeefster heeft hierover namelijk niet eenduidig verklaard, de dochter van aangeefster heeft het incident niet gezien en verdachte heeft deze specifieke handeling – anders dan het bij de keel grijpen – telkens ontkend. Ander bewijs waaruit kan volgen dat verdachte (één van) deze handelingen heeft verricht, ontbreekt.
De vraag is vervolgens hoe het bij de keel grijpen van aangeefster door verdachte gekwalificeerd moet worden.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt dat verdachte het volle opzet had om aangeefster van het leven te beroven of haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het is onvoldoende vast komen te staan dat de dood van aangeefster of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster de bedoeling van verdachte is geweest.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of er wel sprake is van voorwaardelijk opzet bij verdachte. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval de dood van aangeefster (primair), dan wel zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster (subsidiair) – is aanwezig als de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg veroorzaakt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Bij de beantwoording van die vraag is van belang dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld hoe hard en (vooral) hoe lang verdachte de keel van aangeefster heeft vastgepakt. Aangeefster, de dochter van aangeefster en verdachte verklaren daar niet (duidelijk) over en ook uit het geconstateerde (beperkte) letsel bij aangeefster kan op dat punt geen betrouwbare conclusie worden getrokken.
Van de beperkte gedragingen die zijn komen vast te staan (namelijk het bij de keel grijpen van aangeefster en haar vervolgens op de bank gooien) kan naar het oordeel van de rechtbank – vanwege de onduidelijkheid over de kracht en de duur ervan - niet worden gezegd dat deze de aanmerkelijke kans op de dood of op zwaar lichamelijk letsel veroorzaken. Ook kunnen die gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op die gevolgen heeft aanvaard.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het opzet had om aangeefster van het leven te beroven of haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat de door verdachte verrichte geweldshandelingen tegen aangeefster naar het oordeel van de rechtbank wel hadden kunnen worden gekwalificeerd als een mishandeling. Dat is echter niet ten laste gelegd.

De vordering van de benadeelde partij.

Nu verdachte van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.

DE UITSPRAAK

De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Bernsen, voorzitter,
mrs. C.A. Mandemakers en W.B. Kok, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.F.G. St. Jago, griffier,
en is uitgesproken op 28 mei 2025.
Mr. W.B. Kok is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.