ECLI:NL:RBOBR:2025:3169

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
01/313334-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met een minderjarige tijdens een tenniskamp

Op 4 juni 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De zaak kwam aan het licht na een incident tijdens een tenniskamp in Vught, waar de verdachte als hoofdbegeleider fungeerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij een minderjarige begeleider, die op dat moment veertien jaar oud was. De tenlastelegging omvatte het betasten van de billen en heupen van het slachtoffer, evenals het omlaag trekken van zijn onderbroek. De rechtbank heeft gebruik gemaakt van schakelbewijs, waarbij de verklaringen van zowel het slachtoffer als een getuige elkaar ondersteunden. De verdachte ontkende de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer en de getuige betrouwbaar waren en voldoende steunbewijs boden voor de bewezenverklaring. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen en een taakstraf van 150 uren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01-313334-22
Datum uitspraak: 4 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [datum 1] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte en de benadeelde partij en zijn advocaat naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 april 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juli 2022 tot en met 31 juli 2022 te Vught, althans in Nederland,
met [slachtoffer], geboren op [datum 2] 2007,
- die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt en/of
- van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde
meermalen, althans eenmaal,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- het betasten van de billen en/of de heupen en/of de schaamstreek, althans het lichaam, van die [slachtoffer] en/of
- het omlaag trekken van de onderbroek, althans de kleding, van die [slachtoffer].
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte was in de week van 25 juli 2022 hoofdbegeleider op een sportkamp in Vught. Op dit kamp was [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) ook begeleider. Hij was op dat moment veertien jaar oud. Verdachte wordt ervan verdacht dat hij op twee verschillende momenten in deze week ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij [slachtoffer] door – kort gezegd – tijdens de nachtelijke uren terwijl [slachtoffer] sliep bij hem op bed te gaan zitten en zijn (onder)broek naar beneden te trekken en/of hem daar te betasten. [slachtoffer] heeft daarover een verklaring afgelegd. [getuige] (hierna: [getuige]) heeft verklaard dat hij op één avond ontuchtige handelingen door verdachte bij [slachtoffer] te hebben waargenomen. Verdachte ontkent de feiten.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit, waarin beide situaties van ontucht zijn opgenomen, wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Daartoe is – kort samengevat – het volgende aangevoerd. De verklaringen van [slachtoffer] zijn onbetrouwbaar wegens meerdere inconsequenties in de verschillende verklaringen die hij heeft afgelegd. Zijn verklaringen bevatten teveel tegenstrijdigheden, onduidelijkheden, inconsistenties en wisselingen die maken dat zijn verklaringen onbetrouwbaar zijn. De getuigenverklaringen van [getuige] zijn ook onbetrouwbaar. De verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] moeten dan ook van het bewijs te worden uitgesloten. De verdediging benadrukt bovendien dat niet kan worden gesproken van een zelfde modus operandi bij beide incidenten doordat de aard, strekking en omvang van de vermeende ontuchtige handelingen daarvoor teveel verschillen. Tot slot is er voor de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige], als deze wel betrouwbaar worden geacht, onvoldoende ondersteuning te vinden in ander objectief bewijs.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

De bewijsmiddelen

Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer] van 1 augustus 2022, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:

Naam: [slachtoffer].
Geboortedatum: [datum 2] 2007.
Van dinsdag op woensdagnacht [
de rechtbank begrijpt: de nacht van 26 op 27 juli 2022] had ik nachtwacht. Ik heb toen tot 02.00 uur de wacht gehouden samen met hoofdbegeleider [verdachte] [
de rechtbank begrijpt: [verdachte]]. Na 02.00 uur ben ik direct in slaap gevallen. Ik werd om 02.55 uur wakker met een hand op mijn billen. [2] Dat is zo voor twee á drie minuten doorgegaan en dat heeft zich verplaatst over twee billen heen en heeft ook langzaam en zeker mijn broek en onderbroek af gedaan. Toen bewoog zijn hand langzaam naar mijn heup en wilde verder gaan. Ik ben toen gedraaid. Ik dacht: ‘He wat raar, wat is er nu gebeurd?’ Ik keek goed rond en ik zag dat [verdachte] direct naast mijn bed zat en dat hij redelijk onrustig aan het kijken was. Het besef kwam nog niet echt binnen.
Ik heb toen van donderdag op vrijdag weer netjes op het kamp geslapen, want ik vond dat dit eigenlijk wel moest. Ik was wel met moeite in slaap gevallen. Ik hoopte dat het niet nog een keer zou gebeuren. Ik heb die nacht nog een keer de wacht moeten houden. [verdachte] wilde graag dat ik op bepaalde mensen ging letten. Hij zei toen ook dat ik mijn bed naast dat van hem moest zetten, zodat we samen makkelijker orde konden houden en makkelijker konden switchen van nachtwacht naar slapen. Dat heb ik ook netjes gedaan. Na een paar uur ben ik in slaap gevallen. Van vrijdag- op zaterdagnacht heb ik nog een keer wacht moeten lopen om mensen in de gaten te houden. Dat heb ik ook netjes gedaan. [3]
Je zegt dat je in de nacht van dinsdag op woensdag wakker werd om 02.55 uur van een
hand op je billen. (…)
Wat heb jij in die 2 a 3 minuten gedaan?
- Een beetje proberen te realiseren wat er allemaal gebeurde. Kijken of ik niet aan
het dromen was door enigszins te bewegen met mijn voeten en mijn heupen. [4]
Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] van 6 augustus 2022, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Toen vrijdag, de nacht van vrijdag op zaterdag [
de rechtbank begrijpt: de nacht van 29 juli op 30 juli 2022], moest ik naar de wc. De zon was net opgekomen. Daarom denk ik dat het rond half zes was. Ik moest de hele zaal doorlopen. Ik zag toen [verdachte] naast het bed van [slachtoffer]. Dat vond ik heel vreemd. Ik ben toen weer terug gegaan naar mijn bed. Ik lag er wel ver af, maar ik kon het wel goed zien. Op een gegeven moment zag ik dat [verdachte] het bed op klom. Ik zag dat hij het deken en de kleding van [slachtoffer] opzij trok. Op een bepaald moment zag ik dat [slachtoffer] een beweging maakte, daardoor dacht ik dat hij wakker was en toen ging [verdachte] van het bed af.
V: Waar werd dit tenniskamp gehouden?
A: In Vught. [5]
A: [slachtoffer] lag eerst bij mij in de buurt, maar volgens mij vanaf de derde nacht moest [slachtoffer] van [verdachte] met zijn matras bij hem komen liggen. [verdachte] had gezegd dat dit beter was om de kinderen ‘s nachts in de gaten te kunnen houden.
V: Hoe klimt [verdachte] het bed van [slachtoffer] op?
A: Een beetje bij het voeteneinde. [verdachte] zat met zijn billen in ieder geval op het luchtbed van [slachtoffer]. Ik zag toen dat [verdachte] het deken van [slachtoffer] aftrok. [6] Ik zag hierna dat [verdachte] de onderbroek van [slachtoffer] omlaag trok.
V: Tot hoe ver werd de onderbroek omlaag getrokken?
A: Ik denk zo'n beetje tot knie hoogte.
V: En dan?
A: Volgens mij ging [verdachte] er naar zitten kijken. Naar de piemel van [slachtoffer].
A: Ik zag toen dat [slachtoffer] begon te bewegen, dat hij iets omhoog kwam met zijnbovenlichaam, dus ik dacht dat [slachtoffer] wakker was. Toen ging [verdachte] van het bed. Hij ging snel weer naar zijn eigen bed. [7]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 mei 2025, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Ik was hoofdbegeleider op het sportkamp te Vught in de tenlastegelegde periode. Ik sliep zelf ook op het kamp, net als de andere begeleiders, waaronder [slachtoffer]. Samen met de andere begeleiders had ik een toezichthoudende rol tijdens de nachten. Ik sliep in dezelfde slaapzaal als [slachtoffer] en [getuige].

Bewijsoverwegingen

Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat op grond van het bepaalde in het tweede lid van artikel 342 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring van het slachtoffer. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Dit betekent dat – in een zaak als de onderhavige, waarin verdachte de tenlastegelegde feiten ontkent en er behalve [slachtoffer] en [getuige] geen (directe) getuigen zijn van het verweten seksueel grensoverschrijdend gedrag – de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer/getuige moet beoordelen en vervolgens moet beoordelen of er voldoende steunbewijs voor deze verklaring in het dossier aanwezig is.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het ontuchtige handelen als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal; wel is vereist dat de verklaringen daaromtrent op specifieke punten bevestigd worden in ander bewijsmateriaal en dat tussen een en ander een niet te ver verwijderd verband bestaat.
De rechtbank zal hieronder eerst toetsen of de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] betrouwbaar zijn. Vervolgens komt de vraag aan de orde in hoeverre er ondersteuning bestaat voor hun verklaringen, waarbij de rechtbank ingaat op het gebruik van schakelbewijs.
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer] en [getuige]
[slachtoffer] is in het kader van deze zaak op drie verschillende momenten en door verschillende personen gehoord, namelijk door de politie op 1 augustus 2022, door onderzoekers van het Instituut Sport Rechtspraak (ISR) op 12 april 2023 en door de rechter-commissaris op 28 november 2023. De rechtbank constateert dat [slachtoffer] tijdens deze verhoren met betrekking tot het voor het tenlastegelegde feit relevante feiten en omstandigheden gedetailleerd en in de kern consequent heeft verklaard. Het gegeven dat [slachtoffer] in de verhoren op een aantal punten wisselend heeft verklaard, tast de betrouwbaarheid van zijn verklaringen niet aan. Het is begrijpelijk dat [slachtoffer], gezien het tijdsverloop tussen de verschillende verhoren en het feit dat aan hem bij deze verhoren niet steeds dezelfde vragen op dezelfde manier zijn gesteld, niet telkens op alle vragen precies hetzelfde antwoord heeft gegeven. Daarbij komt dat [slachtoffer] na afloop van het sportkamp aan zijn ouders heeft verteld wat er is gebeurd. De verklaring van de vader van [slachtoffer] komt op belangrijke punten overeen met de verklaring van [slachtoffer], hetgeen de rechtbank sterkt in haar overtuiging dat de verklaringen van [slachtoffer] over het tenlastegelegde betrouwbaar zijn.
[getuige] is in het kader van deze zaak ook op drie verschillende momenten gehoord, namelijk door de politie op 6 augustus 2022, door onderzoekers van het ISR op 25 april 2023 en door de rechter-commissaris op 8 november 2023. De rechtbank acht de verklaringen van [getuige] op dezelfde gronden als de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar. Daarbij komt dat [getuige] direct na afloop van het sportkamp aan zijn moeder heeft verteld wat hij heeft gezien. Ook verklaart [getuige] in verschillende verhoren meermaals wat hij niet kon zien en wat hij zich niet meer herinnert. Deze omstandigheden sterken de rechtbank in haar overtuiging dat de verklaringen van [getuige] over het tenlastegelegde betrouwbaar zijn.
Tot slot merkt de rechtbank in het kader van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] op dat uit het dossier geen enkele aanwijzing volgt die kan wijzen op een motief voor het afleggen van leugenachtige verklaringen door [slachtoffer] en [getuige]. De verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] zijn bovendien in lijn met elkaar met betrekking tot bijvoorbeeld de locatie van het bed van [slachtoffer] ten opzichte van dat van verdachte. Verder is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat het licht in de slaapzaal of de afstand tussen het bed van [getuige] en dat van [slachtoffer] dusdanig was dat [getuige] en/of [slachtoffer] hun waarnemingen onbetrouwbaar zouden zijn.
Steunbewijs en schakelbewijs
In onderhavige is sprake van twee verschillende momenten van vermeende ontucht waarvan telkens één persoon getuige is geweest. De vermeende ontucht speelde zich af tussen dezelfde twee personen ([slachtoffer] en verdachte) en onder vergelijkbare omstandigheden (tijdens hetzelfde kamp, beide keren ’s nachts en op dezelfde locatie: het bed van [slachtoffer]). [slachtoffer] verklaart slachtoffer te zijn geweest van ontucht door verdachte in de nacht van 26 op 27 juli 2022, waarna [getuige] getuige zou zijn geweest van ontucht door verdachte bij [slachtoffer] in de nacht van 29 juli op 30 juli 2022. Ondanks dat deze twee incidenten onder één feit zijn tenlastegelegd, is wel sprake van twee afzonderlijke ‘feiten’ gelet op de verschillende momenten waarop de ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden, waardoor er voor beide feiten voldoende steunbewijs dient te zijn. Omdat [slachtoffer] alleen getuige is geweest van de vermeende ontucht bij het ‘eerste’ feit, en [getuige] de enige getuige is van het ‘tweede’ feit, en er verder geen – van deze verklaringen onafhankelijk – steunbewijs is, kunnen beide feiten alleen wettig en overtuigend worden bewezen voor zover de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] over en weer bruikbaar zijn als schakelbewijs.
De rechtbank is van oordeel dat beide verklaringen kunnen worden gebruikt als schakelbewijs, omdat is voldaan aan de juridische eisen die aan het gebruik daarvan worden gesteld. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
In dit geval hebben [slachtoffer] en [getuige] beiden verklaard over een ontuchtsituatie die wat betreft plaats en handelwijze op essentiële punten overeenkomt. Zo verklaren zij allebei dat verdachte, gedurende hetzelfde sportkamp, in de nachtelijke uren, in de slaapzaal waar [slachtoffer] en verdachte verbleven een slapende [slachtoffer] onzedelijk betastte door het afdoen van zijn (onder)broek (waarna er met betrekking tot het ‘eerste’ feit sprake was van verdere aanrakingen, en met betrekking tot het ‘tweede’ feit van kijken naar het geslachtsdeel). Ook beschrijven zij allebei dat op het moment dat [slachtoffer] wakker werd of bewoog, verdachte vlug stopte met zijn ontuchtige handelingen.
Nu de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertonen die duiden op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat beide verklaringen elkaar over en weer ondersteunen, en over en weer kunnen dienen als schakelbewijs. De verklaringen die verdachte hiertegenover heeft gesteld vinden geen steun in het dossier en zijn bijvoorbeeld met betrekking tot de aanleiding van het gaan kijken bij [slachtoffer] voorafgaand aan het eerste feit wisselend geweest.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat beide ‘feiten’ in de tenlastegelegde periode daarmee wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Met betrekking tot het bestanddeel ‘verminderde staat van bewustzijn’ overweegt de rechtbank dat dit eveneens kan worden bewezen, nu verdachte tweemaal misbruik heeft gemaakt van een situatie waarin [slachtoffer] sliep dan wel half sliep, en [slachtoffer] daarmee in ieder geval tijdens de ontucht in een verminderde staat van bewustzijn verkeerde.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het betasten van de schaamstreek van [slachtoffer] nu daarvoor geen bewijs in het dossier zit.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 26 juli 2022 tot en met 31 juli 2022 te Vught,
met [slachtoffer], geboren op [datum 2] 2007,
- die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt en
- van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde
meermalen,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- het betasten van de billen en de heupen van die [slachtoffer] en
- het omlaag trekken van de onderbroek, van die [slachtoffer].

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 dagen waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 150 uur, met aftrek van de tijd dat verdachte aangehouden is geweest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank (subsidiair) verdachte in geen geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelet op zijn zwaarwegende persoonlijke
omstandigheden (woning, werk en inkomen), de relatieve ouderdom van deze zaak (bijna drie jaren na de pleegperiode) en de tuchtrechtelijke procedure die tot financiële, geestelijke en lichamelijke spanningen heeft geleid. Verder is verdachte ook al ‘gestraft’ door het handelen van de vader van [slachtoffer] die uit eigen beweging verschillende tennisscholen heeft benaderd (en is blijven benaderen) met de mededeling dat verdachte verdacht werd van een zedenfeit. Dit heeft verdachte vrienden, contacten en inkomen gekost.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich tijdens een sportkamp waar hij hoofdbegeleider was schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij de minderjarige begeleider [slachtoffer]. Hij is twee keer, terwijl [slachtoffer] sliep, bij dan wel op het bed van [slachtoffer] gaan zitten en heeft twee keer de (onder)broek van [slachtoffer] naar beneden getrokken en een keer de billen en heupen van [slachtoffer] betast. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een minderjarige jongen die onder zijn leiding stond, en heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer] zich bevond. De verontwaardigde en verongelijkte houding van verdachte ter zitting en zijn focus op het door hemzelf beleefde onrecht staan niet in verhouding tot hetgeen hij [slachtoffer] heeft aangedaan. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding alsook de slachtofferverklaring die [slachtoffer] ter terechtzitting heeft voorgedragen volgt dat deze gebeurtenissen het mentale en fysieke welzijn van [slachtoffer] ernstig en langdurig negatief hebben beïnvloed. Hij is hiervoor ook in therapie gegaan.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het meest recente uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten in aanraking is gekomen met politie en justitie. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 16 mei 2025. Hieruit volgt – kort gezegd – dat de reclassering geen inschatting kan maken van het recidiverisico, en dat ondanks de ernst van de beschuldiging, verdachte een ogenschijnlijk stabiel leven lijkt te leiden. Hij wordt hierin gesteund door een netwerk van familie en vrienden. Er zijn geen aanwijzingen voor pro-crimineel gedrag en verdachte lijkt over een goede sociale basis te beschikken. Problemen die zouden kunnen wijzen op risico’s in relatie tot het ten laste gelegde feit zijn niet door de reclassering waargenomen. Momenteel zijn er geen signalen die wijzen op risicofactoren op seksueel gebied en zijn er geen indicaties voor psychopathologie of middelenmisbruik. De tennisschool waaraan verdachte is verbonden is zich bewust van de ernst van de beschuldigingen en heeft aangegeven dat, mocht verdachte schuldig worden bevonden, hij onmiddellijk zal moeten stoppen als zelfstandig tennisleraar. De reclassering ziet op basis van de proceshouding van verdachte en de huidige informatie geen noodzaak voor interventies of toezicht.
Strafoplegging
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de ouderdom van de zaak en de meer dan gemiddeld nadelige gevolgen die de verdenking voor verdachte heeft gehad, in het bijzonder met betrekking tot zijn werkzaamheden als tennisleraar. De rechtbank is zich eveneens bewust van de gevolgen die deze veroordeling kan hebben voor de toekomst van verdachte in de tenniswereld, maar deze gevolgen komen voor rekening van verdachte.
Alles afwegende acht de rechtbank de straf zoals die is gevorderd door de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank hecht belang aan een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf van niet geringe duur door de ontkennende proceshouding van verdachte, het gebrek aan (deskundig) inzicht over de seksuele voorkeuren en ontwikkeling van verdachte en het niet in te schatten recidiverisico, een en ander in samenhang bezien met de aard en ernst van het bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet -ontvankelijk
moet worden verklaard in zijn vordering, omdat er vrijspraak is bepleit. Subsidiair betwist de verdediging niet de grondslag van de vordering tot immateriële schadevergoeding, maar wel de hoogte. De verdediging meent – mede gelet op de door de benadeelde partij zelf aangevoerde jurisprudentie – dat niet meer dan € 750,- zou moeten worden toegewezen.
Beoordeling.
Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat [slachtoffer] door het bewezenverklaarde veel last heeft gehad van angst- en schrikgevoelens en dat hij zich met name in de nacht niet veilig voelt. Hij vindt het moeilijk om mensen te vertrouwen en gaat bepaalde situaties bewust uit de weg uit angst voor herhaling. Hij heefteen vijftal gesprekken gevoerd met een psychotherapeut. De rechtbank is op basis daarvan van oordeel dat er sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestaan van immateriële schade dan ook worden aangenomen en komt deze voor vergoeding in aanmerking
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2022 tot aan de dag dat het gehele bedrag is voldaan. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2022 tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 247 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
- Verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
- Legt op de volgende straf:
 Een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorwaarde is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
 Een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]:
- Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer], van een bedrag van 1.000,00 euro, bestaande uit immateriële schade. Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer], van een bedrag van 1.000,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade en wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F. van Buchem, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. M.J.C. van der Vegte, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier,
en is uitgesproken op 4 juni 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, genummerd PL2100-2022165586, doorgenummerd pagina 1 t/m 64.
2.Pagina 13.
3.Pagina 14.
4.Pagina 15.
5.Pagina 20.
6.Pagina 22.
7.Pagina 23.