ECLI:NL:RBOBR:2025:3176

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
25/882
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving van dwangsommen opgelegd aan recreatiebedrijf in Someren

Op 4 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een recreatiebedrijf gevestigd aan Moorsel 1 te Lierop, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren. Dit besluit, genomen op 18 maart 2025, legde verzoekster onder oplegging van dwangsommen op om 32 overtredingen ongedaan te maken, naar aanleiding van klachten van omwonenden over geluidoverlast, parkeeroverlast en rookoverlast. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak de rechtmatigheid van het bestreden besluit beoordeeld en de belangen van partijen afgewogen. Hij heeft vastgesteld dat het college bereid is om mee te werken aan de legalisatie van een aantal overtredingen, maar heeft ook twijfels over de effectiviteit van de opgelegde lasten. De voorzieningenrechter heeft besloten om de schorsing van de lasten voor een deel op te heffen, maar ook om een aantal lasten in stand te houden in afwachting van de beslissing op bezwaar. De uitspraak benadrukt dat enige overlast inherent is aan recreatie en dat het college beter zou kunnen overwegen om beperkingen te stellen aan de activiteiten van het recreatiebedrijf, zoals openingstijden en geluidnormen. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het college het griffierecht en proceskosten aan verzoekster moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/882 OWHANDVOVO

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juni 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R. Evens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren, het college, en
de burgemeester van de gemeente Someren, de burgemeester,
(gemachtigden: mr. E. Ekkart en mr. J. de Wit).
Als derde-partijen hebben deelgenomen:
[naam] en [naam] , de heer [naam] en mevrouw [naam] , de heer [naam] en mevrouw [naam], allen te [woonplaats] ,
(gemachtigde mr. M. Peters).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over lasten onder dwangsom die aan verzoekster zijn opgelegd ten aanzien van verschillende overtredingen. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. Bij uitspraak van 17 april 2025 heeft de voorzieningenrechter de lasten onder dwangsom bij wijze van ordemaatregel geschorst. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak of hij de getroffen voorlopige voorziening zal opheffen of wijzigen. Daarbij kijkt hij naar de rechtmatigheid van het bestreden besluit en weegt hij de belangen van partijen. Dit kunnen redenen zijn om het bestreden besluit (verder) te schorsen of de schorsing op te heffen, dan wel deze te wijzigen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de door verzoekster aangevoerde gronden. De lasten kunnen los gezien worden van elkaar en zijn in beginsel deelbaar, tenzij hierna anders weergegeven.
1.1.
De voorzieningenrechter heft de schorsing van de lasten op, waarvan de begunstigingstermijn door het college is verlengd. Voor de overige lasten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de schorsing van de lasten op te heffen. Dat betekent dat de schorsing van deze lasten tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar in stand blijft. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. Onder 4 staat het toetsingskader. De beoordeling van de voorzieningenrechter volgt vanaf 5. Aan het eind staat de beslissing van de voorzieningenrechter en de gevolgen ervan.

Procesverloop

2. Bij besluit van 18 maart 2025 (bestreden besluit) hebben het college en de burgemeester verzoekster onder oplegging van dwangsommen gelast 32 overtredingen ongedaan te maken. De verschillende overtredingen en opgelegde lasten onder dwangsommen zijn door verzoekster genummerd in het overzicht van bijlage III bij haar bezwaarschrift. De voorzieningenrechter gaat bij de behandeling en bespreking van het verzoek om voorlopige voorziening uit van die nummering. Dit overzicht is als bijlage bij deze uitspraak gevoegd.
2.1.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 3 april 2025 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De derde-partijen hebben ook bezwaar gemaakt.
2.1.
Bij besluit van 11 april 2025, verzonden op 18 april 2025, heeft het college besloten de begunstigingstermijn, zoals verbonden aan de lasten onder dwangsom, voor een aantal overtredingen te verlengen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Het bezwaar gericht tegen de last onder dwangsom heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op het besluit tot het verlengen van de begunstigingstermijn.
2.2.
Bij uitspraak van 17 april 2025 (SHE 25/882 OWHAND) heeft de voorzieningenrechter het handhavingsbesluit van 18 maart 2025 bij wijze van ordemaatregel geschorst en bepaald dat partijen zo spoedig mogelijk worden opgeroepen om op een zitting te verschijnen om te beoordelen of op grond van artikel 8:87, eerste lid, van de Awb de getroffen voorlopige voorziening moet worden opgeheven of gewijzigd.
2.3.
De vraag of de voorlopige voorziening moet worden opgeheven of gewijzigd is op de zitting van 21 mei 2025 van de voorzieningenrechter behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] en [naam] namens verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigden van het college, [naam] , [naam] , de heer [naam] , mevrouw [naam] en mevrouw [naam] , de derde-partijen en de gemachtigde van de derde-partijen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Totstandkoming van het besluit
3. Verzoekster is eigenaar van een recreatiebedrijf, gevestigd aan [adres] te [woonplaats] . In de afgelopen 2,5 jaar heeft verzoekster geprobeerd van het college een standpunt te verkrijgen over de door haar gewenste aanpassingen in de bedrijfsvoering. Op 5 juni 2024 heeft verzoekster verzocht om een tijdelijke ontheffing/vergunning voor een deel van haar bedrijfsvoering, in afwachting van een definitieve standpuntbepaling door het college.
3.1.
Op 21 augustus 2024 hebben de derde-partijen het college verzocht handhavend op te treden tegen de locatie aan [adres] te [woonplaats] (het perceel) vanwege geluidoverlast, parkeeroverlast en rookoverlast en dergelijke. Daarbij worden – onder meer – de volgende overtredingen genoemd: trainingen en het geven cursussen, het houden van evenementen, bijeenkomsten en feesten, het plaatsen van kampeermiddelen, het laten gebruiken en verhuren van een appartement boven het boscafé, het laten gebruiken en verhuren van de bedrijfswoning aan derden. Op 23 april 2024, 29 april 2024, 24 september 2024 en op
30 oktober 2024 hebben controles plaatsgevonden. Hiervan zijn controlerapporten opgemaakt. Het college heeft een groot aantal overtredingen geconstateerd van de Omgevingswet en Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Someren (APV). Het college stelt dat legalisatie van deze overtredingen niet mogelijk is omdat er geen aanvraag ligt waaraan het college bereid is medewerking te verlenen en er ligt geen ontwerp-omgevingsplan ter inzage waarin de illegale situatie als een op maat gesneden positieve bestemming krijgt. Enkel ten aanzien van het sanitaire gebouw bestaat zicht op legalisatie. Verder zijn er geen aanvragen ingediend met betrekking tot de overtredingen van de APV, waardoor geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Wel is een aanvraag voor exploitatievergunning, waardoor ten aanzien van die overtreding concreet zicht op legalisatie bestaat. Het voornemen last onder dwangsom dateert van 7 november 2024. Bij brief van 5 december 2024 hebben de derde-partijen een zienswijze ingediend. De zienswijze van verzoekster dateert van 6 december 2024 en is aangevuld bij brief van
10 januari 2025.
3.2.
Op 3 februari 2025 heeft verzoekster een aanvraag ingediend voor een buitenplanse omgevingsactiviteit. Met deze aanvraag beoogt verzoekster dat, voor zover sprake mocht zijn van (voorgenomen) activiteiten die afwijken van het omgevingsplan, deze activiteiten planologisch mogelijk worden gemaakt.
3.3.
Het college en de burgemeester hebben bij het handhavingsbesluit van 18 maart 2025 aan verzoekster de lasten onder dwangsom opgelegd. In het overgrote deel van de lasten is verzoekster een begunstigingstermijn van drie maanden na de verzenddatum van het besluit gegeven om de overtredingen te beëindigen. De overtredingen met betrekking tot het organiseren van evenementen op de locatie, alsmede het indienen van een melding voor een kleinschalig evenement, het laten plaatsvinden van zakelijke bijeenkomsten en het verhuren van een bedrijfsruimte dienen onmiddellijk te worden gestaakt op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.4.
De voorzieningenrechter heeft bij de uitspraak van 17 april 2025 het hele besluit van
18 maart 2025 geschorst. Aan de orde is de vraag of deze voorlopige voorziening met toepassing van artikel 8:87, eerste lid, van de Awb moet worden opgegeven of gewijzigd.
3.5.
Bij brief van 20 mei 2025 heeft het college laten weten dat het besloten heeft onder voorwaarden medewerking te verlenen aan het principeverzoek met het meest actuele plan van 14 april 2025. Medewerking wordt verleend aan de volgende onderdelen, in afwijking van het omgevingsplan:
uitbreiden naar ten minste 46 parkeerplaatsen op eigen terrein;
vijf gebouwde glampingverblijven, plus zeven reguliere kampeerplaatsen (totaal 12);
het gebruiken van de ruimte boven het café als verblijfsrecreatieve voorziening;
het omruilen van een groepsaccommodatie en de bedrijfswoning;
het behouden van bestaande bouwwerken als opgenomen in het verzoek.
Toetsingskader
4. Op grond van artikel 18.1, derde lid, van de Omgevingswet omvat de bestuursrechtelijke handhavingstaak het opleggen en ten uitvoer leggen van een bestuurlijke sanctie vanwege enig handelen of nalaten in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet.
Op het gehele grondgebied va de gemeente Someren is het ‘Omgevingsplan gemeente Someren’ (omgevingsplan) van toepassing. In het tijdelijke deel van dit omgevingsplan zijn onder meer van rechtswege de zogenoemde ‘Bruidsschat’ (regels afkomstig van het Rijk) en de regels uit het voormalige bestemmingsplan “ [adres] [woonplaats] ” (het bestemmingsplan), die van toepassing zijn op de percelen van verzoekster, opgenomen.
4.1.
Op grond van het omgevingsplan rust op het perceel met nummer 15 gedeeltelijk de enkelbestemming “Recreatie” met daarop de functieaanduidingen (op specifieke locaties) ‘kampeerterrein’, ‘specifieke vorm van recreatie – groepsaccommodatie’, horeca’, ‘bedrijfswoning’ en op twee plaatsen ‘parkeerterrein’. Daarnaast heeft het perceel gedeeltelijk de enkelbestemming “Bos” met daarop de functieaanduidingen ‘specifieke vorm van bos – multifunctioneel bos’ en ‘specifieke vorm van waarde – hydrologisch waardevol’. Ook rust op twee gedeelten van het perceel de enkelbestemming “Agrarisch met waarden – Landschappelijke waarden” en op een smalle strook aan de westelijke zijde van het perceel rust de enkelbestemming “Natuur”. Op het perceel met nummer 18 rust de enkelbestemming “Natuur”.
4.1.
In artikel 2.25, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Someren (APV) staat dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren. In het derde lid staat dat geen vergunning is vereist voor een klein evenement, als de organisator voorafgaan aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan het college via het door het college hiertoe vastgestelde formulier.
Spoedeisendheid
5. Verzoekster stelt dat met het moeten betalen van de dwangsommen de financiële stabiliteit van de bedrijfsvoering direct in gevaar komt. Verzoekster stelt dat het volstrekt onduidelijk wat zij nu wel niet meer mag doen, gelet op de recreatiebestemming van het perceel. Omdat vanwege deze onduidelijkheid geen enkele boeking van een bedrijf kan worden aangenomen, lijdt zij financieel nadeel. Dit geldt ook voor het staken van alle activiteiten die het college als evenement aanmerkt.
5.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tegen het handhavingsbesluit bezwaar is gemaakt door verzoekster en door de derde-partijen. Verzoekster heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend; de derde-partijen niet. Verzoekster vindt de opgelegde lasten onder dwangsom te ver gaan. De derde-partijen juist niet ver genoeg. Het college zal moeten beslissen op deze bezwaren en in heroverweging aan de hand van de bezwaargronden een standpunt moeten innemen.
5.2.
Omdat het verzoek om voorlopige voorziening hangende deze bezwaren is ingediend en het college voor de lasten bekend onder 3, 4, 8-14, 22 en 27 de begunstigingstermijn heeft verlengd tot zes weken na de beslissing op bezwaar heeft verzoekster naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang meer heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Voor zover het deze lasten betreft, zal de voorzieningenrechter de getroffen voorlopige voorziening van 17 april 2025 opheffen. Dat betekent niet dat deze lasten onmiddellijke werking krijgen. Het college heeft namelijk de begunstigingstermijn van deze lasten verlengd.
Belangenafweging
6.1.
Bij brief van 20 mei 2025 heeft het college aangegeven onder voorwaarden medewerking te verlenen aan het principeverzoek. Het college stelt dat om te kunnen voldoen aan het vereiste van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (EFTAL), enkele beperkende voorwaarden aan de ontwikkeling worden gesteld die in de brief zijn opgesomd. In de brief wordt aangegeven dat belangrijke argumenten voor het verlenen van medewerking aan het principeverzoek gelegen zijn in het feit dat de gevraagde activiteiten al in enige mate zijn toegestaan op deze locatie. Het toestaan van meer parkeerruimte op eigen terrein leidt tot minder parkeeroverlast in openbaar gebied en het bepreken van het aantal verblijfplaatsen op de camping en in de groepsaccommodatie leidt tot minder impact op de omgeving.
6.2.
Het principeverzoek moet gezien worden in samenhang met de aanvraag om omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college bereid is om in ieder geval wat betreft gebruik mee te werken aan legaliseren van deze overtredingen. Op de zitting heeft verzoekster aangegeven zich te kunnen vinden in de reactie op het principeverzoek. Naar verwachting ziet het college ook geen belemmeringen in de bouwhoogte van de bouwwerken die met de aanvraag conform de reactie op het principeverzoek gelegaliseerd kunnen worden, zij het dat het college nog wel een voorbehoud heeft gemaakt voor toetsing aan het beeldkwaliteitsplan en de welstandseisen, voor zover van toepassing.
6.3.
De derde-partijen is het, met uitzondering van het parkeren, niet te doen om het gebruik en de bouwwerken die bij voltooiing van de procedure voor een buitenplanse omgevingsvergunning worden gelegaliseerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter correspondeert dit met de lasten 3, 5, 6, 7, 8-14, 26 en 27, voor zover deze lasten al niet onder de begunstigingstermijn vallen. Ten aanzien van de last onder 19 over de landschappelijke inpassing wordt een nieuwe termijn gesteld. Verder betrekt de voorzieningenrechter bij dit oordeel ook voor deze last de voorlopige voorziening in stand te laten dat een termijn van drie maanden om de landschappelijke inpassing realiseren betrekkelijk kort voorkomt.
6.4.
Wat betreft de lasten onder 5, 7, 26 en 27 hebben de derde-partijen op de zitting laten weten dat het hen daarom niet te doen is. De voorzieningenrechter ziet hierin – en in de ingediende aanvraag en de reactie van het college op het principeverzoek – aanleiding om de voorlopige voorziening van 17 april 2025 in zoverre te laten voortduren.
6.5
Dat geldt ook voor de lasten die betrekking op het parkeren. Dat zijn de lasten 24 en 25. Weliswaar hebben de derde-partijen naar voren gebracht dat zij parkeeroverlast ondervinden die tot verkeersonveilige situaties leidt, maar in het principeverzoek wordt voorzien in 46 parkeerplaatsen op eigen terrein. Onder die omstandigheden is er volgens de voorzieningenrechter, na afweging van de betrokken belangen, geen aanleiding om de lasten die betrekking hebben op het parkeren op eigen terrein onmiddellijk te laten werken. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de omwonenden met name overlast ervaren en vrezen voor de verkeersveiligheid als geparkeerd wordt in de bermen om de locatie heen. Dat wordt met de lasten 24 en 25 niet tegengegaan. Deze voeren juist de parkeerdruk op als er niet geparkeerd mag worden op het perceel. Voor zover in de openbare ruimte wordt geparkeerd, is het in de eerste plaats aan het college om handhavend daartegen op te treden. Verzoekster kan dat de bezoekers niet verbieden. De voorzieningenrechter gaat er hierbij wel vanuit dat verzoekster haar bezoekers laat weten dat het niet de bedoeling is daar te parkeren.
6.6.
De lasten 1, 2, 15-21, 23 en 28-32 gaan over de vraag welke activiteiten wel en welke activiteiten niet op de locatie zijn toegestaan gezien de bestemmingen die aan de percelen zijn toegekend. De voorzieningenrechter stelt voorop dat voor zover aan het perceel een recreatiebestemming is toegekend, verzoekster op grond daarvan dagrecreatie en verblijfrecreatie mag aanbieden, waaronder het aanbieden van groepsaccommodatie en kamperen. De derde-partijen ervaren, zo is tijdens de zitting gebleken, naast parkeeroverlast en aantasting van de verkeersveiligheid, geluidoverlast en stankoverlast door het gebruik van open vuur. Geluidoverlast wordt met name veroorzaakt door de aanwezigheid van grote groepen, het timmeren in de werkplaats en op het terras bij het boscafé. Deze overlast kan zich ook voordoen als verzoekster het perceel strikt gebruikt conform de daaraan toegekende bestemming. Bij het gebruik van de groepsaccommodaties zullen bijvoorbeeld op enig moment grote groepen op de locatie aanwezig zijn die geluidhinder kunnen veroorzaken. De voorzieningenrechter betwijfelt daarom of de lasten die zijn gericht op het afbakenen van de activiteiten ertoe zullen leiden dat deze het gewenste effect hebben voor de derde-partijen, namelijk het tegengaan van de overlast die omwonenden ervaren. Daarbij komt dat dat de lasten 1, 2, 16 en 17 en 32 op het eerste gezicht tot discussie kunnen leiden over de vraag wanneer deze niet worden nageleefd. Op de zitting en in het verzoekschrift zijn deze onduidelijkheden besproken. Wat betreft de zakelijke bijeenkomsten wijst de voorzieningenrechter erop dat het college bedrijfsuitjes niet als een overtreding beschouwt, maar een workshop teambuilding of een presentatie met aansluitend een borrel en een barbecue wel als een overtreding beschouwt. Het is voor verzoekster, zoals ze terecht stelt, niet uitvoerbaar om hierin in de praktijk een onderscheid te maken. Zo is het melden van evenementen op social media op een bepaalde datum volgens het college mogelijk wel een overtreding, maar het daarop aankondigen van een yogales die voor een ieder toegankelijk is, is volgens het college wel een overtreding. Dat onderscheid is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende duidelijk. Bij het voorgaande neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat voor de vraag of activiteiten als recreatie in de zin van de planregels moeten worden beschouwd, met name de aard van de activiteiten bepalend is en de effecten die de activiteiten op de woon- en leefomgeving kunnen hebben, en niet of deze door de bezoekers van het perceel in bedrijfsmatig verband worden uitgevoerd. Gezien de omschrijvingen van verblijfsrecreatie en dagrecreatie in de planregels is alleen van belang of verzoekster de recreatie bedrijfsmatig aanbiedt.
6.7
De voorzieningenrechter zal ook de schorsing ten aanzien van de lasten 1 en 2 niet opheffen. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is namelijk niet duidelijk of de arbeidstrainingen die daarin worden verboden, niet ook als dagrecreatie kunnen worden gezien. Het college moet in dat verband nagaan of de arbeidstrainingen in ruimtelijk opzicht met dagrecreatie gelijk zijn te stellen. De voorzieningenrechter is er nog niet van overtuigd dat een onderscheid valt te maken tussen bijvoorbeeld een educatieve natuurwandeling in privé- of verenigingsverband en een educatieve natuurwandeling die aan een school of in het kader van een maatschappelijke voorziening wordt aangeboden.
6.8
Daar waar aan het perceel een recreatiebestemming is toegekend, is recreatie toegestaan. Deze bestemming is onherroepelijk en gelezen de reactie van het college op het principeverzoek, gaat daar geen verandering in komen. Enige overlast is inherent aan het gebruik voor recreatieve doeleinden, ook als de activiteiten worden beperkt met de lasten die het college heeft opgelegd en de uitleg die het aan de recreatiebestemming geeft. De overlast is daarmee niet weg. Tegelijkertijd hebben omwonenden met hun verzoek om handhaving maar ook tijdens de zitting duidelijk gemaakt dat zij overlast ervaren van het gebruik dat verzoekster van het perceel maakt. De voorzieningenrechter is er zich van bewust dat het college handhavend heeft opgetreden naar aanleiding van het verzoek van de derde-partijen. Als het college de overlast wil tegengaan die omwonenden ervaren, dan moet het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter de oplossing zoeken in het
- bijvoorbeeld - stellen van piekgeluidgrenswaarden, een eindtijd aan activiteiten in de buitenlucht, het verbieden van muziek, het verbod op het stoken van vuren, met uitzondering van de barbecue, en een beperking in de aard en omvang van de evenementen die verzoekster mag aanbieden. Dat zou het bijvoorbeeld kunnen doen in de omgevingsvergunning die verzoekster heeft aangevraagd. Het stellen van dergelijke beperkingen aan het gebruik van het perceel biedt voor alle partijen meer duidelijkheid over wat er wel en wat er niet mag op het perceel. Daarover kunnen de derde-partijen en verzoekster in het bijzijn van het college overleg voeren om te proberen tot overeenstemming te komen, zoals besproken tijdens de zitting. Ten aanzien van de lasten 15 en 30 zal de voorzieningenrechter bepalen dat er voorlopig maximaal twee keer per week een barbecue gehouden mag worden. De container zoals genoemd in last 28 is weg. De schorsing daarvan wordt opgeheven. Van de lasten 1, 2, 16, 17, 18 en 32 blijft de schorsing in stand. Ook van last 31 blijft de schorsing in stand, nu onweersproken op zitting is gesteld dat ter plaatse een slagboom is geplaatst.
6.9
Omdat de voorzieningenrechter op grond van hiervoor weergegeven belangenafweging al tot de conclusie komt dat de schorsing van de opgelegde lasten gedeeltelijk in stand moet blijven, laat hij in het midden wat de betekenis is van functieaanduiding groepsaccommodatie.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter bepaalt uit eigen beweging (ambtshalve) dat de voorlopige voorziening over het besluit van 18 maart 2025 ten aanzien van de lasten 1, 2,
5-7, 16-21, 23-26, 29, 31, 32 geschorst blijft tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
De voorzieningenrechter heft de getroffen voorlopige voorziening ten aanzien van de lasten 3, 4, 8-14, 22, 27 en 28 op. De schorsing van de lasten 15 en 30 wordt opgeheven voor zover het gaat om het houden van een barbecue, met een maximum van twee barbecues per week. Ander open vuur of meer dan twee maal per week barbecueën is dus (voorlopig) niet toegestaan.
7.1
Omdat de voorzieningenrechter bij uitspraak van 17 april 2025 het verzoek heeft toegewezen door het besluit van 18 maart 2025 te schorsen en deze schorsing met deze uitspraak gedeeltelijk in stand blijft, moet het college het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Daarnaast krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoek ingediend en is op de zitting verschenen. Elke proceshandeling heeft een waarde van
€ 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- laat de bij uitspraak van 17 april 2025 getroffen schorsing van het besluit van 18 maart 2025 ten aanzien van de lasten 1, 2, 5-7, 16-21, 23-26, 29, 31, 32 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, in stand;
- heft de bij die uitspraak getroffen voorlopige voorziening ten aanzien van de lasten 3, 4,
8-14, 22, 27 en 28 op;
- heft de bij uitspraak van 17 april 2025 getroffen voorlopige voorziening ten aanzien van de lasten 15 en 30 op voor zover het gaat om het houden van een barbecue, met een maximaal twee barbecues per week;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 385,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Huijben, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage bij uitspraak

Overzicht en nummering van overtredingen last onder dwangsom van 18 maart 2025.

1. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren gebruiken van gronden met de bestemming ‘Recreatie’ voor
maatschappelijke doeleinden, waaronder het aanbieden van arbeidstrainingen en
arbeidsmatige dagbesteding, zonder vereiste omgevingsvergunning van het college;
2. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren vestigen van een tweede bedrijf - OutdoorEnZo - op gronden met de
bestemming ‘Recreatie’ zonder vereiste omgevingsvergunning van het college:
3. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, juncto artikel 5.6 van de Omgevingswet en
het Omgevingsplan gemeente Someren oprichten van een buitenkeuken zonder vereiste
omgevingsvergunning van het college:
4. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, juncto artikel 5.6 van de Omgevingswet en
het Omgevingsplan gemeente Someren oprichten en/of in stand laten van een appartement
zonder vereiste omgevingsvergunning van het college;
5. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren (laten) gebruiken van een appartement ten behoeve van recreatieve
doeleinden zonder vereiste omgevingsvergunning van het college;
6. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren (laten) gebruiken van een appartement ten behoeve van wonen zonder
vereiste omgevingsvergunning van het college;
7. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren (laten) gebruiken van de bedrijfswoning ten behoeve van recreatieve
doeleinden zonder vereiste omgevingsvergunning van het college;
8. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren overschrijden van het maximum van 570 m2 aan bebouwing op gronden met de bestemming Recreatie zonder vereiste omgevingsvergunning van het college;
9. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren oprichten van een stretchtent zonder vereiste omgevingsvergunning
van het college;
10. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, juncto artikel 5.6 van de Omgevingswet en
het Omgevingsplan gemeente Someren oprichten en/of in stand laten van een kippenhok
met ren zonder vereiste omgevingsvergunning van het college;
11. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingsweten het Omgevingsplan
gemeente Someren oprichten van drie vlonders (ten behoeve van het plaatsen van tenten)
zonder vereiste omgevingsvergunning van het college;
12. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingsweten het Omgevingsplan
gemeente Someren oprichten van een sauna zonder vereiste omgevingsvergunning van
het college;
13. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, juncto artikel 5.6 van de Omgevingswet en
het Omgevingsplan gemeente Someren oprichten en/of in stand laten van twee
overkappingen aan de groepsaccommodatie zonder vereiste omgevingsvergunning van het
college;
14. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren realiseren van drie opslagplaatsen met dak zonder vereiste
omgevingsvergunning van het college;
15. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren gebruiken van gronden met de functieaanduidingen ‘kampeerterrein’
en/of ‘parkeerterrein’ binnen de bestemming ‘Recreatie’ en gronden met de bestemming
‘Bos’ ten behoeve van opslag van boomstammen dan wel stookhout zonder vereiste
omgevingsvergunning van het college;
16. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren houden van openbare, voor eenieder toegankelijke evenementen
zonder vereiste omgevingsvergunning van het college;
17. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren houden van zakelijke bijeenkomsten zonder vereiste
omgevingsvergunning van het college;
18. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren verhuren van een bedrijfsruimte aan een derde zonder vereiste
omgevingsvergunning van het college;
19. het in strijd met artikel 5.5, tweede lid, aanhef en onder c, van de Omgevingswet en de
vergunning van 16 september 2013 met kenmerk VROM/HZ_WABO-2013-0219 niet
realiseren van de landschappelijke inpassing;
20. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren plaatsen van kampeermiddelen op gronden met de bestemming ‘Bos’
zonder vereiste omgevingsvergunning van het college;
21. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren plaatsen van een cabin op wielen op gronden met de bestemming ‘Bos’
zonder vereiste omgevingsvergunning van het college;
22. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren plaatsen van een trekkershut op gronden met de bestemming ‘Bos’
zonder vereiste omgevingsvergunning van het college;
23. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren ophangen van verlichting binnen de bestemming ‘Bos’ zonder vereiste
omgevingsvergunning van het college;
24. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren (laten) gebruiken van gronden met de bestemming ‘Bos’ ten behoeve
van het parkeren van voertuigen zonder vereiste omgevingsvergunning van het college;
25. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren (laten) gebruiken van gronden met de bestemming ‘Agrarisch met
waarden - Landschappelijke waarden’ ten behoeve van het parkeren van voertuigen zonder
vereiste omgevingsvergunning van het college;
26. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren plaatsen van een tiny house op gronden met de bestemming ‘Agrarisch
met waarden - Landschappelijke waarden’ zonder vereiste omgevingsvergunning van het
college;
27. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren oprichten van een schuilgelegenheid op gronden met de bestemming
‘Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden’ zonder vereiste omgevingsvergunning van het college;
28. het in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en het Omgevingsplan
gemeente Someren plaatsen van een container op gronden met de bestemming ‘Natuur’
zonder vereiste omgevingsvergunning van het college;
29. het in strijd met de APV van de gemeente Someren (laten) plaatsen of geplaatst te (laten)
houden van kampeermiddelen buiten een als zodanig aangewezen kampeerterrein;
30. het in strijd met de APV aanleggen, stoken of hebben van een vuur in de openlucht;
31. het in strijd met de APV maken van een uitweg naar de openbare weg terwijl het college
het maken van deze uitweg heeft verboden;
32. het in strijd met de APV van de gemeente Someren organiseren van een klein evenement
zonder voorafgaand aan dat evenement een melding te doen op de in de APV
voorgeschreven wijze (voor zover u alsnog een evenement zou organiseren ondanks dat
dit in strijd is met het omgevingsplan).