ECLI:NL:RBOBR:2025:3203

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
397501 / HA ZA 23-649
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en geschil over betaling en uitvoering van werkzaamheden

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is een geschil ontstaan tussen [eiser] B.V. en de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], over een aannemingsovereenkomst voor werkzaamheden aan de woning van de gedaagden. De eiser vordert betaling van een openstaande factuur van € 83.302,27, die voortvloeit uit de overeenkomst. De gedaagden hebben de factuur niet betaald en voeren verweer, onder andere op basis van verjaring en rechtsverwerking. Ze stellen dat er een vaste prijs van € 100.000,00 is afgesproken voor de werkzaamheden, terwijl de eiser stelt dat het werk op regiebasis is uitgevoerd. De rechtbank heeft op 4 juni 2025 een tussenuitspraak gedaan, waarbij zij de partijen heeft opgedragen bewijs te leveren van hun stellingen over de prijsafspraken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van de eiser niet is verjaard en dat de gedaagden onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun verweer. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en de partijen zijn opgedragen om een lijst van uitgevoerde werkzaamheden op te stellen. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol voor akte over de wijze waarop partijen uitvoering willen geven aan de bewijsopdrachten.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/397501 / HA ZA 23-649
Vonnis van 4 juni 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. L.M. Dressel,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. T.B.M. Kersten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 september 2023 met producties 1 tot en met 22,
- de conclusie van antwoord, tevens voorwaardelijke eis in reconventie met productie 1,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 28 maart 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [eiser] is de heer [A] (statutair directeur) verschenen, bijgestaan door mr. Dressel. Ook zijn de heer [gedaagde 1] en mevrouw [gedaagde 2] verschenen, bijgestaan door mr. Kersten. Mr Dressel heeft namens [eiser] spreekaantekeningen voorgedragen en overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de zitting is besproken.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis wordt uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] hebben in medio mei/juni 2017 een mondelinge opdracht verstrekt aan [eiser] voor het uitvoeren van werkzaamheden aan de uitbouw en het dak van de woning van [gedaagden] (hierna: de overeenkomst). In de zomer van 2017 is [eiser] gestart met de werkzaamheden.
2.2.
Op 20 september 2017 heeft [eiser] een factuur van € 30.000,00 exclusief btw gestuurd aan [gedaagden] hebben deze factuur betaald.
2.3.
Op 9 november 2017 heeft [eiser] een tweede factuur van
€ 70.000,00 exclusief btw gestuurd aan [gedaagden] Deze factuur is ook betaald.
2.4.
Op 7 december 2022 heeft [eiser] een factuur van € 83.302,27 gestuurd aan [gedaagden] (hierna te noemen: de factuur van 7 december 2022). [gedaagden] hebben deze factuur niet betaald.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert in conventie – samengevat – betaling van het bedrag van € 83.302,27 te vermeerderen met de wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten van € 1.608,02, met een veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat sprake is van een overeenkomst op regiebasis. Een deel van de gewerkte uren zijn nog niet betaald door [gedaagden] In de factuur van 7 december 2022 zijn die gewerkte uren gefactureerd. [eiser] vordert nakoming van de betalingsafspraak.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer. [gedaagden] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagden] doen een beroep op verjaring en rechtsverwerking en voeren verder aan dat partijen voor de werkzaamheden een vast bedrag van € 100.000,00 zijn overeengekomen. Dit bedrag is door [gedaagden] betaald, waardoor zij niets meer verschuldigd zijn.
in reconventie
3.5.
[gedaagden] vorderen in voorwaardelijke reconventie – samengevat – een verklaring voor recht dat [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verbintenissen uit de overeenkomst en dat op haar de verplichting rust deze tekortkomingen te herstellen, althans ongedaan te maken en de gevolgschade te vergoeden. Ook vorderen zij nakoming van de overeenkomst door [eiser] door de tekortkomingen te herstellen, althans ongedaan te maken, binnen een redelijke termijn en waarbij de oplevering moet plaatsvinden onder toezicht en rapportage van een deskundige, op straffe van een dwangsom. Verder vorderen zij benoeming van een deskundige om de tekortkomingen en gevolgschade technisch en financieel vast te stellen en een veroordeling tot betaling van gevolgschade nader op te maken bij staat. Deze vorderingen zijn ingesteld onder de voorwaarde dat een in conventie toegewezen eis niet in mindering is gebracht op dat wat [gedaagden] zijn is verschuldigd jegens [eiser] .
3.6.
[gedaagden] leggen aan de vordering ten grondslag dat [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit de overeenkomst.
3.7.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagden] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
De rechtbank stelt ten eerste vast dat partijen een overeenkomst tot aanneming van werk hebben gesloten als bedoeld in artikel 7:750 Burgerlijk Wetboek (BW), waarbij [eiser] in opdracht van [gedaagden] werk heeft aangenomen. [eiser] vordert in conventie betaling van een openstaande factuur uit hoofde van deze opdracht.
4.2.
De meest verstrekkende verweren van [gedaagden] zijn dat de vordering van [eiser] is verjaard, dan wel dat de rechten van [eiser] om de vordering in te stellen zijn verwerkt. Deze verweren zullen daarom als eerst worden beoordeeld.
De vordering van [eiser] is niet verjaard
4.3.
[gedaagden] stellen dat de rechtsvordering van [eiser] tot betaling van het bedrag van € 83.203,27 op de datum van de dagvaarding (25 september 2023) was verjaard. Op de vordering is namelijk een verjaringstermijn van vijf jaar van toepassing, ingevolge het bepaalde in artikel 3:307 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De verjaringstermijn is volgens [gedaagden] aangevangen op het moment dat de laatste werkzaamheden zijn uitgevoerd door [eiser] . Ter zitting hebben [gedaagden] gesteld dat door [eiser] in de week vóór de kerstvakantie van het jaar 2017 de laatste werkzaamheden zijn verricht. De laatste week vóór de kerstvakantie in 2017 liep van 18 tot en met 24 december 2017. Dit betekent volgens [gedaagden] dat er vanaf dit moment meer dan vijf jaren zijn verstreken op de datum van de dagvaarding en dat de vordering daarom verjaard is.
4.4.
Volgens [eiser] is de vordering niet verjaard, omdat er nog tot halverwege het jaar 2018 werkzaamheden zijn verricht en de factuur is gestuurd op 7 december 2022. Dat is binnen de verjaringstermijn van vijf jaren.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil dat de vordering opeisbaar is geworden na het verrichten van de laatste werkzaamheden door [eiser] . Partijen verschillen van mening over het moment waarop deze laatste werkzaamheden zijn verricht. De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat er in ieder geval nog tot in de week vóór de kerstvakantie van 2017 werkzaamheden door [eiser] zijn verricht.
4.6.
[eiser] heeft op 7 december 2022 een factuur aan [gedaagden] gestuurd. Dit is nog dus binnen de termijn van vijf jaar na de laatste werkzaamheden in de week van 18 tot en met 24 december 2017. De discussie over of er nog tot halverwege 2018 werkzaamheden zijn verricht is dus verder niet relevant. Dit betekent dat de factuur binnen vijf jaren na het opeisbaar worden van de vordering is gestuurd en de vordering daarom niet is verjaard. Dit verweer van [gedaagden] slaagt daarom niet.
[eiser] heeft haar rechten niet verwerkt
4.7.
Ter onderbouwing van haar beroep op rechtsverwerking hebben [gedaagden] gesteld dat het (pas) sturen van de factuur op 7 december 2022 ernstige gevolgen heeft gehad voor hun stel- en bewijspositie, omdat zij niet meer de beschikking hebben over alle relevante informatie en stukken om zich te kunnen verweren. Volgens [gedaagden] heeft [eiser] verder na de verzending van de eerste twee facturen niet laten weten dat [gedaagden] nog meer verschuldigd zou zijn, waardoor zij ervanuit mochten gaan dat zij daarmee hadden voldaan aan hun verplichtingen uit de overeenkomst. Het versturen van de factuur zou daarmee ook in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid.
4.8.
Samenvattend komen de verwijten van [gedaagden] neer op het enkel stilzitten van [eiser] . Dat is volgens vaste rechtspraak onvoldoende voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking. [gedaagden] hebben dus onvoldoende gesteld om dit verweer te doen slagen.
Er kan nog niet worden vastgesteld dat werk op regiebasis is afgesproken; [eiser] krijgt een bewijsopdracht
4.9.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst hebben afgesproken dat het werk op regiebasis zou worden uitgevoerd. Dit betekent dat er per uur zou worden gefactureerd. Op deze afspraak is de factuur van 7 december 2022 en daarmee de vordering in conventie ook gebaseerd. Volgens [eiser] zijn partijen dit mondeling overeengekomen. Partijen hebben daartoe overleg met elkaar gehad over de wensen van [gedaagden] ten aanzien van de verbouwing. Daarna heeft [eiser] een begroting (productie 1 bij de dagvaarding) opgesteld en aan [gedaagden] voorgelegd. Volgens [eiser] hebben [gedaagden] daarop aangegeven dat zij de verbouwing stap voor stap wilden uitvoeren en dat zij per stap wilden kijken hoe daar uitvoering aan gegeven zou worden. Dat maakt dat partijen zijn overeengekomen dat de verbouwing op regiebasis uitgevoerd zou worden met de begroting als basis van de uit te voeren werkzaamheden. Verder heeft [eiser] tussentijds kostenoverzichten gestuurd aan [gedaagden] van alle fasen van de verbouwing (productie 4 en 5 bij de dagvaarding). Ter zitting heeft [eiser] ter aanvulling op haar stelling uitgelegd dat partijen tijdens een gesprek bij [gedaagden] thuis hebben gebrainstormd over de opdracht. [gedaagden] hadden voorafgaand tekeningen laten maken bij een derde partij voor de verbouwing. Volgens [eiser] waren er zaken die [gedaagden] anders wilden dan op de tekeningen stond. Tijdens die afspraak is dan ook besproken dat de tekeningen de basis zouden zijn, omdat de vergunning op basis van de tekeningen afgegeven was. De afwijkende en aanvullende wensen van [gedaagden] zouden partijen samen bespreken gedurende de uitvoering van de werkzaamheden. Dit hield volgens [eiser] in dat partijen samen zouden gaan bouwen en gaandeweg zouden de afspraken zich vormen. Na dat gesprek is de begroting door [eiser] gemaakt. Verder verklaart [eiser] desgevraagd over de begroting dat deze ook nog is gewijzigd en dat veel werkzaamheden anders zijn uitgevoerd dan in de begroting staat vermeld. Gedurende de werkzaamheden is steeds besproken wat [eiser] zou doen, waarbij de begroting als leidraad van de verbouwing gebuikt werd.
4.10.
[gedaagden] betwisten dat is afgesproken dat het werk op regiebasis zou worden uitgevoerd. Zij hebben de begroting en kostenoverzichten waar [eiser] naar verwijzen, nooit ontvangen en bij de eerste twee facturen zijn ook geen urenlijsten gevoegd. Volgens [gedaagden] hebben partijen meerdere keren met elkaar naar de tekeningen gekeken en zijn alle werkzaamheden en details die moesten gebeuren vooraf besproken. Er is vooraf ook besproken wie wat zou doen. Dit was nodig omdat [gedaagden] zelf ook sloopwerkzaamheden hebben uitgevoerd en derden hebben ingeschakeld voor de afwerking, zoals onder andere het stucwerk, schilderwerk, tegelwerk, vloeren, badkamer en keuken. [gedaagden] moesten van tevoren duidelijkheid hebben over de werkzaamheden van [eiser] , zodat zij zelf de onderaannemers alvast konden inschakelen. Volgens [gedaagden] was er daarom voorafgaand aan de werkzaamheden een vaste prijs van € 100.000,00 afgesproken.
4.11.
De rechtbank kan op dit moment nog niet vaststellen dat partijen hebben afgesproken dat er op regiebasis zou worden gewerkt. [gedaagden] heeft deze stelling van [eiser] gemotiveerd betwist. Deze vaststelling is relevant voor de uitkomst van de procedure. Als komt vast te staan dat partijen werk op regiebasis zijn overeengekomen, dan is [gedaagden] namelijk in beginsel gehouden de factuur van 7 december 2022 te voldoen.
4.12.
Nu [eiser] zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stelling rust op haar op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de bewijslast van deze stelling. Zij heeft in dat kader ook een bewijsaanbod gedaan. Daarom zal de rechtbank [eiser] een bewijsopdracht geven. De bewijsopdracht luidt dat [eiser] dient te bewijzen dat er tussen partijen bij het sluiten van de overeenkomst ten behoeve van de werkzaamheden aan de woning aan de [adres] te [plaats] is overeengekomen dat de werkzaamheden op regiebasis zouden worden gefactureerd.
[gedaagden] krijgen ook een bewijsopdracht
4.13.
Als [eiser] niet kan aantonen dat is afgesproken dat het werk op regiebasis zou worden gefactureerd, dan bepaalt artikel 7:752 BW (in lid 1) in beginsel dat indien de prijs bij het sluiten van de overeenkomst niet is bepaald of slechts een richtprijs is bepaald, de opdrachtgever een redelijke prijs verschuldigd is. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat als de opdrachtgever daartegen aanvoert dat er bij de totstandkoming van de opdracht wél een prijsafspraak is gemaakt, dat hij dan daarvan de bewijslast heeft. De opdrachtnemer hoeft dan niet te bewijzen dat er geen prijsafspraak is gemaakt (HR 21 juni 1968, ECLI:NL:PHR:1968:AC4875). Ook dat is hier het geval.
4.14.
[gedaagden] hebben namelijk gesteld dat partijen mondeling een vaste prijs van € 100.000,00 zijn overeengekomen. De rechtbank begrijpt dit als een bevrijdend verweer tegen zowel de eventuele vaststellingen dat er sprake is van werk op regiebasis als de redelijke prijs die verschuldigd zou zijn. Dit is daarom ook een stelling die van belang is voor de uitkomst van de procedure. Ter onderbouwing van hun stelling hebben [gedaagden] naar voren gebracht dat de vaste prijs in twee termijnen is gefactureerd, met de facturen van € 30.000,00 en € 70.000,00, en dat er daarna gedurende lange tijd geen facturen meer zijn gestuurd. Daaruit blijkt dat € 100.000,00 (exclusief BTW) het totaal te betalen bedrag was en dat [gedaagden] er geen rekening mee hadden hoeven houden dat er nog een factuur zou worden gestuurd. Nu [eiser] deze stelling gemotiveerd heeft betwist, zal de rechtbank [gedaagden] , mede op grond van proceseconomische redenen, ook aan [gedaagden] een bewijsopdracht geven. De bewijsopdracht luidt dat [gedaagden] dienen te bewijzen dat er tussen partijen bij het sluiten van de overeenkomst ten behoeve van de werkzaamheden aan de woning aan de [adres] te [woonplaats] een vaste prijs van
€ 100.000,00 is overeengekomen.
4.15.
De rechtbank wijst partijen er daarbij op dat, om aan te kunnen nemen dat een afspraak is overeengekomen, daarvoor wilsovereenstemming is vereist, in die zin dat deze afspraak door aanbod van de éne partij en aanvaarding daarvan door de andere partij tot stand is gekomen (artikel 6:217 BW).
4.16.
De zaak wordt verwezen naar de rol voor akte over de wijze waarop partijen uitvoering willen geven aan de bewijsopdrachten.
Hoe kunnen partijen aan hun bewijsopdracht gevolg geven?
4.17.
Als partijen het bewijs (mede) wensen te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dienen zij deze afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Als partijen het bewijs willen leveren door het doen horen van getuigen, dienen zij dit in de akte te vermelden en de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De rechtbank zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen.
4.18.
Partijen moeten er rekening mee houden dat de rechtbank aansluitend aan het getuigenverhoor een mondelinge behandeling kan houden om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun standpunten nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.
4.19.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
In conventie en in reconventie
Een opdracht aan partijen, vooruitlopend op de mogelijke benoeming van een deskundige,
4.20.
Als [eiser] en [gedaagden] beiden niet in de bewijsopdracht slagen, zowel ten aanzien van de afspraak op regiebasis als ten aanzien van de vaste prijs, dan zijn [gedaagden] aan [eiser] een redelijke prijs verschuldigd. Ter zitting is met partijen besproken dat de rechtbank de redelijke prijs in dat geval niet zelf kan vaststellen en dat dit dan moet worden vastgesteld door een deskundige.
4.21.
[gedaagden] hebben de vorderingen in reconventie voorwaardelijk ingesteld. Dit betekent dat als de vordering in conventie wordt afgewezen (in die zin dat [gedaagden] niets aan [eiser] zal moeten betalen) er niet hoeft te worden beslist op de vorderingen in reconventie.
Als wel wordt toegekomen aan de vordering in reconventie, dan geldt het volgende.
Voor de beoordeling van de vordering in reconventie is, kort samengevat, van belang dat komt vast te staan of [eiser] wel of niet (nog niet herstelde) fouten heeft gemaakt bij de uitvoering van haar werkzaamheden. De rechtbank gaat er vooralsnog van uit dat het ook voor de beoordeling van de vorderingen in de reconventie nodig zal zijn een deskundige in te schakelen. De hiervoor genoemde door partijen samen op te stellen lijst van de uit te voeren werkzaamheden, zal ook in de reconventie kunnen worden gebruikt om een eventueel te benoemen deskundige duidelijk te maken waar de klachten van [gedaagden] op zien.
4.22.
Partijenzullen met het oog op een efficiënt proces alvast op basis van artikel 22 Rv de opdracht krijgen om gezamenlijk een lijst te maken van de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden aan de woning, zodat, als het zover komt, een deskundige met behulp van deze lijst op basis van de uitgevoerde werkzaamheden de redelijke prijs kan bepalen en (als voldaan wordt aan de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingediend) kan bepalen of er sprake is van tekortkomingen aan de zijde van [eiser] , zoals [gedaagden] stellen.
[gedaagden]zullen op hun exemplaar van de lijst de in haar visie bestaande tekortkomingen mogen vermelden en
[eiser]mag op haar exemplaar van de lijst vermelden in hoeverre het standpunt van [gedaagden] juist of onjuist is.
Partijendienen zich bij de eerstvolgende te nemen akte uit te laten over de voortgang met betrekking tot het opmaken van deze lijst en, indien de lijst in onderling overleg is opgesteld, deze gezamenlijke lijst in het geding te brengen. De standpunten van partijen met betrekking tot de gestelde tekortkomingen komen in een later stadium aan de orde.
4.23.
In afwachting van het verloop van de zaak, wordt iedere verdere beslissing, zowel in conventie als in reconventie, aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
draagt
[eiser]op te bewijzen dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst ten behoeve van de werkzaamheden aan de woning aan de [adres] te [plaats] , zijn overeengekomen dat [eiser] op regiebasis zou factureren,
5.2.
draagt
[gedaagden]op te bewijzen dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst ten behoeve van de werkzaamheden aan de woning aan de [adres] te [plaats] , een vaste prijs van € 100.000,00 zijn overeengekomen,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 2 juli 2025voor
uitlatingdoor [eiser] en [gedaagden] of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel en
uitlatingdoor beide partijen over de door hen samen op te stellen lijst, zoals overwogen door de rechtbank in r.o. 4.21 van dit vonnis,
5.4.
bepaalt dat, als [eiser] en [gedaagden] geen bewijs door het horen van getuigen willen leveren maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moeten brengen,
5.5.
bepaalt dat, als [eiser] en [gedaagden]
getuigenwillen laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
oktober 2025 tot en met december 2025dan direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.6.
Als beide partijen getuigen willen laten horen, zal eerst [eiser] in de gelegenheid worden gesteld met betrekking tot de aan haar gegeven bewijsopdracht getuigen te laten horen, waarna [gedaagden] in de gelegenheid worden gesteld getuigen in de contra-enquête te laten horen, alsmede getuigen met betrekking tot de aan hen gegeven bewijsopdracht. Vervolgens zal een datum worden bepaald voor het horen van getuigen aan de zijde van [eiser] in contra-enquête met betrekking tot de aan [gedaagden] gegeven bewijsopdracht.
De rechtbank wijst partijen er op dat er per dag waarop getuigen zullen worden gehoord, maximaal één dagdeel beschikbaar is. Afhankelijk van het aantal getuigen dat zij willen laten horen, kunnen deze verhoren (enquête, contra-enquête, enquête en tot slot de contra-enquête) ook op één dagdeel of op twee dagdelen plaatsvinden.
5.7.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. N.W.A. Stegeman-Kragting, in het paleis van justitie te ’s-Hertogenbosch, Leeghwaterlaan 8,
5.8.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W.A. Stegeman-Kragting en in het openbaar uitgesproken op
4 juni 2025.