ECLI:NL:RBOBR:2025:3233

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
C/01/376481 / HA ZA 21-789
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging in een civiele procedure over erfpacht op Landgoed De Stille Wille

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 23 april 2025 een vonnis in incident gewezen. De zaak betreft een verzoek van bepaalde gedaagden om zich te voegen aan de zijde van de erfpachters in een lopende procedure over het recht van erfpacht op gronden van Landgoed De Stille Wille. De erfpachters hebben in 2015 een aanbod ontvangen van de gedaagde partij, Landgoed De Stille Wille B.V. (LSW), om hun tijdelijke erfpacht, die eindigt op 31 december 2028, om te zetten naar een erfpacht voor onbepaalde tijd. De erfpachters stellen dat hen is toegezegd dat zij tot de einddatum de tijd hebben om op dit aanbod in te gaan, wat door LSW wordt betwist. De rechtbank heeft eerder in een tussenvonnis de erfpachters opgedragen bewijs te leveren van deze toezegging. De getuigenverhoren zijn gepland op 30 april en 1 mei 2025.

De gedaagden, die ook erfpachters zijn, hebben verzocht zich te voegen aan de zijde van de erfpachters, omdat zij vrezen nadelige gevolgen te ondervinden van de uitkomst van de procedure. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde, gezien de fase waarin de hoofdprocedure zich bevindt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gedaagden ook op andere manieren kunnen bijdragen aan het bewijs zonder zich te voegen, en heeft het verzoek afgewezen. De gedaagden zijn als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van LSW zijn begroot op € 792,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/376481 / HA ZA 21-789
Vonnis in incident van 23 april 2025
in de zaak van
wonende te [woonplaats] ,
1.
[eiser 1],
wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[eiser 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[eiser 6],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[eiser 7],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
hierna samen te noemen: de erfpachters,
advocaat mr. M.J.A. Verhagen te Eindhoven,
tegen
LANDGOED DE STILLE WILLE B.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: LSW,
advocaat mr. T.E.P.A. Lam te Nijmegen,
en

1.[gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[gedaagde 5],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[gedaagde 6],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[gedaagde 7],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[gedaagde 8],
wonende te [woonplaats] ,
8.
[gedaagde 9],
wonende te [woonplaats] ,
9.
[gedaagde 10],
wonende te [woonplaats] ,
10.
[gedaagde 11],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in het incident,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat mr. M.J.A. Verhagen te Eindhoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 februari 2025,
  • de akte houdende bewijslevering tevens houdende onttrekking aan procedure van de erfpachters van 19 maart 2025,
  • de incidentele conclusie tot voeging van [gedaagden] ,
  • de incidentele conclusie van antwoord van LSW,
  • de akte overlegging producties van LSW van 2 april 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
1.3.
In deze procedure traden ook als eisers op [A] , [B] , [C] , [D] , [E] , [F] en [G] . In de hiervoor genoemde akte van de erfpachters van 19 maart 2025 is meegedeeld dat zij zich als eisers aan de procedure onttrekken omdat zij geen belang meer hebben bij voortzetting van de procedure. Voor zover de ingestelde vorderingen op hen betrekking hebben worden die daarom als ingetrokken beschouwd.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Het geschil in de hoofdzaak gaat over het recht van erfpacht met betrekking tot gronden op Landgoed De Stille Wille. LSW heeft de erfpachters in 2015 het aanbod gedaan om het recht van erfpacht, dat eindigt per 31 december 2028, om te zetten in een recht van erfpacht voor onbepaalde tijd. De erfpachters stellen zich – kort gezegd – op het standpunt dat hen is toegezegd dat zij tot 31 december 2028 de tijd hebben om te beslissen op het aanbod in te gaan. LSW betwist dat die toezegging is gedaan. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 5 februari 2025 – samengevat – de erfpachters opgedragen te bewijzen dat hen is toegezegd of aan hen is bevestigd dat zij tot het einde van de looptijd van het tijdelijke recht van erfpacht op 31 december 2028 konden beslissen om dit om te zetten in een recht van erfpacht voor onbepaalde tijd. De getuigenverhoren zijn daarna bepaald op 30 april en 1 mei 2025.
2.2.
[gedaagden] vorderen dat hen wordt toegestaan zich in de hoofdzaak aan de zijde van de erfpachters te voegen. Zij stellen daartoe het volgende. [gedaagden] zijn ook erfpachters van grond op Landgoed De Stille Wille. Zij sluiten zich aan bij het standpunt van de erfpachters dat zij tot 31 december 2028 de tijd hebben om te besluiten tot omzetting van het recht van erfpacht. [gedaagden] hebben belang bij voeging aan de zijde van de erfpachters omdat zij nadelige gevolgen kunnen ondervinden indien de uitkomst van de procedure van de erfpachters in de hoofdzaak voor hen ongunstig is. [gedaagden] wensen inbreng te hebben in het getuigenverhoor en bij te dragen aan de door de rechtbank aan de erfpachters opgelegde bewijslast. Mocht dat bewijs niet slagen, dan hebben [gedaagden] nog belang bij het door de rechtbank te geven oordeel dat LSW met betrekking tot het aanbod tot omzetting van de erfpacht de erfpachters een redelijke termijn moet gunnen om te beslissen of zij dat aanbod alsnog willen aanvaarden.
2.3.
LSW voert als verweer tegen de incidentele vordering onder meer aan dat deze in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank is van oordeel dat dit verweer slaagt. Gelet op de stand waarin de procedure in de hoofdzaak zich bevindt, waarbij al een mondelinge behandeling is geweest, een tussenvonnis is gewezen en getuigenverhoren zijn gepland die al op zeer korte termijn zullen plaatsvinden, is het in strijd met de goede procesorde om zich nog te willen voegen aan de zijde van de erfpachters. Het enkele feit dat [gedaagden] belang kunnen hebben bij de uitkomst van deze procedure en het eens zijn met het standpunt van de erfpachters is onvoldoende zwaarwegend om anders te oordelen. Daarbij is van belang dat [gedaagden] ook door eventueel zelf een verklaring af te leggen kunnen bijdragen in het bewijs, zoals zij kennelijk beogen. Daarvoor is voeging niet nodig. De incidentele vordering zal daarom worden afgewezen.
2.4.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van de erfpachters op nihil en aan de zijde van LSW op:
- salaris advocaat
614,00
(1,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
792,00

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van het incident, aan de zijde van de erfpachters begroot op nihil en aan de zijde van LSW tot op heden begroot op € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025.