In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 23 april 2025 een vonnis in incident gewezen. De zaak betreft een verzoek van bepaalde gedaagden om zich te voegen aan de zijde van de erfpachters in een lopende procedure over het recht van erfpacht op gronden van Landgoed De Stille Wille. De erfpachters hebben in 2015 een aanbod ontvangen van de gedaagde partij, Landgoed De Stille Wille B.V. (LSW), om hun tijdelijke erfpacht, die eindigt op 31 december 2028, om te zetten naar een erfpacht voor onbepaalde tijd. De erfpachters stellen dat hen is toegezegd dat zij tot de einddatum de tijd hebben om op dit aanbod in te gaan, wat door LSW wordt betwist. De rechtbank heeft eerder in een tussenvonnis de erfpachters opgedragen bewijs te leveren van deze toezegging. De getuigenverhoren zijn gepland op 30 april en 1 mei 2025.
De gedaagden, die ook erfpachters zijn, hebben verzocht zich te voegen aan de zijde van de erfpachters, omdat zij vrezen nadelige gevolgen te ondervinden van de uitkomst van de procedure. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde, gezien de fase waarin de hoofdprocedure zich bevindt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gedaagden ook op andere manieren kunnen bijdragen aan het bewijs zonder zich te voegen, en heeft het verzoek afgewezen. De gedaagden zijn als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van LSW zijn begroot op € 792,00.