ECLI:NL:RBOBR:2025:3234

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
82.086099.22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk overtreden van een verbod op accijnsgoederen met een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten

Op 28 mei 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk overtreden van een verbod op accijnsgoederen. De verdachte werd ervan beschuldigd op of omstreeks 28 oktober 2021 in Geleen, samen met anderen, circa 6.480.000 stuks onveraccijnsde sigaretten voorhanden te hebben gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. Tijdens de zittingen op 17 juni 2024, 30 januari 2025 en 15 mei 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk betrokken was bij het voorhanden hebben van de sigaretten. De rechtbank achtte het alternatieve scenario van de verdachte ongeloofwaardig. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden en een gevangenisstraf van 20 maanden opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 28 mei 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82.086099.22
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 juni 2024, 30 januari 2025 en 15 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 januari 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 oktober 2021 te Geleen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk (een) accijnsgoed(eren), namelijk tabaksproducten te weten in totaal (circa) 6.480.000 stuks sigaretten (van het merk JPS type Red), althans een (grote) hoeveelhe(i)d(en) sigaretten, zijnde (een) accijnsgoed(eren) als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de accijns, voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in heffing waren betrokken.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar zijn schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op de in de pleitnota genoemde gronden integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde nu er sprake is van een alternatief scenario.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde. Dat volgt uit de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen. Hieronder zal de rechtbank nog enkele bijzondere overwegingen wijden aan het bewijs.

De bewijsoverwegingen.

Vaststelling van de relevante feiten en omstandigheden.
De rechtbank leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting het volgende af. Op 28 oktober 2021 werd verdachte aangehouden op een bedrijventerrein aan de [adres 2] in Geleen. Op dit bedrijventerrein troffen de verbalisanten ook medeverdachte [medeverdachte] als chauffeur van een vrachtwagen aan.
Voordat verdachte is aangehouden, hebben verbalisanten waargenomen dat verdachte op het bedrijventerrein zijn auto verplaatste om plaats te maken voor de vrachtwagen die op dat moment door medeverdachte [medeverdachte] werd bestuurd, zodat deze vrachtwagen achteruit richting een openstaande roldeur van een loods op bovengenoemd adres kon rijden. Vervolgens hebben de verbalisanten gezien dat verdachte uit zijn auto is gestapt en contact maakte met de medeverdachte [medeverdachte] . Verbalisanten omschrijven dit contact als gemoedelijk.
Bij de doorzoeking in de laadruimte van de vrachtwagen van medeverdachte [medeverdachte] zijn 6.480.000 sigaretten zonder accijnszegels aangetroffen van het merk JPS Red.
Op voornoemde vrachtwagen was 2 dagen eerder een peilbaken geplaatst. Uit de gegevens van het peilbaken bleek dat de vrachtwagen die ochtend was vertrokken van een magazijnencomplex in België (aan [adres 3] in Wuustwezel). Naar aanleiding van bevindingen in de navigatie van medeverdachte [medeverdachte] , de informatie van het peilbaken en de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] in de ochtend van 28 oktober 2021 in Geleen, heeft de politie in units 8 en 9 van voornoemd Belgische magazijnencomplex op 28 oktober 2021 in de middag 53.360.000 onveraccijnsde sigaretten aangetroffen en in beslag genomen, waaronder sigaretten van het merk JPS Red. Op de mobiele telefoon die in de auto van verdachte is aangetroffen is een SMS bericht aangetroffen van 28 oktober 2021 waarin staat “Welkom in België”.
Tussen verdachten is telefonisch contact geweest in de vroege ochtend van 28 oktober 2021 via de Konrow telefoons die bij beide verdachten zijn aangetroffen. Verdachte had het adres van het bedrijventerrein in Geleen in zijn navigatiesysteem staan en in zijn telefoonhoesje is een notitie gevonden waarop (onder meer) staat “JB Red 46 palet + 6 Koli”.
Verdachte heeft tegen de verbalisanten die hem staande hielden verklaard dat hij verkeerd was gereden en dat hij daar niet moest zijn. Hij heeft ook verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte] niet kende.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij ter plaatse in Geleen was om een nieuw bedrijf te starten en dat hij een afspraak had met de eigenaar of verhuurder van het pand. Hij heeft eveneens verklaard medeverdachte [medeverdachte] niet te kennen.
Ter terechtzitting van 15 mei 2025 heeft verdachte verklaard dat hij in de ochtend van 28 oktober 2021 in Geleen was op het bedrijventerrein omdat hij een afspraak had met een persoon uit Duitsland voor het kopen van frisdranken van het Vietnamese merk JB Fresh.
Het juridische toetsingskader.
Bij de beoordeling van het tenlastegelegde neemt de rechtbank onderstaand beslisschema met twee van elkaar te onderscheiden stappen als uitgangspunt (ECLI:NL:GHSHE:2024:2140).
Stap 1: ‘voorhanden hebben ’ volgens Unierecht.
Allereerst dient te worden vastgesteld of sprake is van ‘voorhanden hebben’ als bedoeld in de Wet op de accijns. Daarbij geldt dat bij ‘voorhanden hebben’ als bedoeld in de Wet op de accijns reeds is voldaan als de verdachte bij het voorhanden hebben van de onveraccijnsde accijnsgoederen
betrokkenis en is:
- het niet relevant als verdachte niet de feitelijke beschikkingsmacht over de onveraccijnsde accijnsgoederen heeft, en
- het al dan niet aanwezig zijn van wetenschap van de hoedanigheid van de goederen en de wetenschap van de omstandigheid dat de goederen niet overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de bepalingen van de Wet op de accijns in Nederland of elders in de Unie in de heffing zijn betrokken, bij de beoordeling of sprake is van ‘voorhanden hebben’ in de zin van de Wet op de accijns niet relevant.
Stap 2: voor strafrechtelijke aansprakelijkheid is (voorwaardelijk) opzet vereist.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of verdachte dat voorhanden hebben opzettelijk heeft gedaan, in de zin dat verdachte willens en wetens onveraccijnsde goederen voorhanden heeft gehad, waarbij voorwaardelijk opzet als ondergrens heeft te gelden. Daarbij geldt dat voor strafrechtelijke aansprakelijkheid het opzet ook kan worden gebaseerd op feiten waaruit volgt dat een persoon opzettelijk betrokken raakt bij het voorhanden hebben, zonder dat die persoon de feitelijke beschikkingsmacht over de onveraccijnsde accijnsgoederen heeft en zonder dat hij/zij de vorenbedoelde wetenschap heeft.
De beoordeling van het toetsingskader.
Stap 1
De lading onveraccijnsde sigaretten bevond zich in de laadruimte van de vrachtwagen van medeverdachte [medeverdachte] . Op het moment dat medeverdachte [medeverdachte] met haar vrachtwagen het bedrijventerrein in Geleen op rijdt, bevond verdachte zich al op dat terrein en verplaatst hij zijn auto dusdanig dat hij ruimte maakt voor de vrachtwagen om achteruit richting de openstaande roldeur van de loods te rijden. Verdachte was aldus actief bezig met de komst en ontvangst van de vrachtwagen. Daarnaast maakte verdachte contact met medeverdachte [medeverdachte] , welk contact er gemoedelijk uitzag en waarvan verbalisanten noteerden dat het leek of beide personen elkaar kenden. Daar komt bij dat uit de telefoongegevens van de Konrow telefoons die bij beide verdachten zijn aangetroffen blijkt dat er om 05.42 uur nog telefonisch contact is geweest tussen verdachten. En als laatste is er de notitie die op de Samsung telefoon van verdachte is aangetroffen. Deze bevat de woorden JB Red en JB Blue, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank wijst op de labels van het sigarettenmerk JPS, te meer nu het logo van JPS door de samenvoeging van de P en de S ook veel op de letters JB lijkt. Verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dan ook betrokken bij het (mede) voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten en heeft de sigaretten aldus voorhanden gehad in de zin van de Wet op de accijns.
Stap 2
Naar de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte, zoals hierboven reeds zijn uiteengezet, was hij doelbewust op de locatie aanwezig en hadden zijn gedragingen (mede) betrekking op de komst van de vrachtwagen zoals bestuurd door medeverdachte [medeverdachte] . Immers, het adres stond in zijn navigatiesysteem, hij was actief bezig met de komst en ontvangst van de vrachtwagen met onveraccijnsde sigaretten, hij heeft op de ochtend van zijn aanhouding telefonisch contact gehad met medeverdachte [medeverdachte] en op verdachtes Samsung telefoon is een notitie aangetroffen die lijkt te zien op de lading van de vrachtwagen.
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte aldus opzettelijk betrokken bij het voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten.
Medeplegen.
Voor medeplegen dient sprake te zijn van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachten. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake. Zowel het navigatiesysteem van de vrachtwagen als het navigatiesysteem van verdachte bevatten het adres van de plaats van de aanhouding, beide verdachten hebben in de vroege ochtend contact met elkaar gehad via Konrow telefoons, de ontvangst van de vrachtwagen op het bedrijventerrein als ook de begroeting en de notitie op de Samsung telefoon van verdachte die betrekking heeft op de lading van de vrachtwagen bevestigen naar het oordeel van de rechtbank deze bewuste en nauwe samenwerking.
Alternatief scenario.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 28 oktober 2021 op [adres 2] in Geleen was om frisdrank te kopen. Hij had daar afgesproken met iemand uit Duitsland. Deze persoon zou frisdrank brengen van het merk JB Fresh. Verdachte verklaarde dat hij deze persoon via-via kende en dat ze hadden afgesproken dat deze persoon een paar trays (
de rechtbank begrijpt: een verpakking van 24 stuks) frisdrank mee zou nemen om te laten zien en om een aantal smaken te testen.
Verdachte verklaarde dat hij vroeg was vertrokken vanuit zijn woonplaats Breda en via Eindhoven is gereden. Daarnaast verklaarde verdachte dat hij een post-it op zijn telefoon had met de tekst JB Red en JB Blue. Dit zag op de frisdrank en de hoeveelheid pallets die de persoon uit Duitsland beschikbaar had. JB Fresh wordt – volgens de verklaring van verdachte – geproduceerd in Vietnam en er zit een groothandel in Duitsland. Volgens verdachte is JB Fresh in verschillende kleuren en smaken beschikbaar en verdachte had interesse in de rode en de blauwe vruchtensmaken. Deze rode en blauwe frisdranken wilde verdachte dan doorverkopen aan Turkse supermarken.
Verder heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat die persoon uiteindelijk niet is komen opdagen en dat hij hem niet meer gezien of gesproken heeft. Ook heeft verdachte geen frisdrank meer van hem gekocht. Verdachte verklaarde dat hij deze persoon nog een paar keer gebeld heeft, maar dat deze persoon waarschijnlijk niet op nam omdat hij de politie had gezien op de ochtend van de afspraak.
Beoordeling van het alternatieve scenario.
Ten aanzien van het alternatieve scenario dat door verdachte ter terechtzitting is geschetst zal de rechtbank moeten beoordelen of dit scenario
aannemelijkis geworden.
De stelling van verdachte dat hij ter plaatse was omdat hij met een frisdrankverkoper uit Duitsland had afgesproken, acht de rechtbank ongeloofwaardig en niet aannemelijk (geworden). Hierbij is van belang dat verdachte na zijn staande houding wisselend en kennelijk onwaarachtig heeft verklaard over: (i) de reden van zijn aanwezigheid bij de loods; (ii) de telefoons die in zijn auto zijn aangetroffen; en (iii) over zijn bekendheid met medeverdachte [medeverdachte] . Ook is van belang dat er weliswaar een alternatief scenario is gesteld door het aanhalen van bepaalde soorten frisdrank uit – vermoedelijk – Vietnam, maar is die stelling niet zodanig concreet geworden dat de termen ‘red’ en ‘blue’ voldoende worden verklaard. De blote stelling dat dit smaken zijn is daarvoor onvoldoende.
Als laatste is nog van belang dat verdachte een post-it bij zich had waarop de tekst “JB Red” en “JB Blue” was opgenomen. De rechtbank acht het juist aannemelijk dat dit ging om de aangetroffen onveraccijnsde sigaretten.
Het alternatieve scenario, zoals door de raadsman en verdachte naar voren gebracht, komt de rechtbank, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, onaannemelijk voor. Dat deze verklaring pas ter terechtzitting naar voren wordt gebracht, neemt de rechtbank ten nadele van verdachte mee in haar oordeel. De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van het voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten weerspreken juist dat het alternatieve scenario zich heeft voorgedaan.
Conclusie.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander 6.480.000 stuks onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
hij opof omstreeks28 oktober 2021 te Geleen,althans in Nederland,tezamen en in vereniging met eenof meerander(en), althans alleen,opzettelijk(een)accijnsgoed(eren), namelijk tabaksproducten te weten in totaal(circa)6.480.000 stuks sigaretten (van het merk JPS type Red),althans een (grote) hoeveelhe(i)d(en) sigaretten,zijnde(een)accijnsgoed(eren) als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de accijns, voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in heffing waren betrokken;
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit, mocht de rechtbank toch tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde komen, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daarnaast een taakstraf. De raadsman heeft verzocht af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten die niet overeenkomstig de Wet op de accijns in de heffing is betrokken. Bij het transport was ook nog (minimaal) één ander betrokken. Dit vervoer vond aldus plaats in georganiseerd verband in het criminele circuit.
Inzake de aangetroffen inbeslaggenomen partij sigaretten in dit onderzoek is volgens berekening € 1.576.260,- aan accijns verschuldigd. Op basis van de oriëntatiepunten van de rechtbank geldt bij een benadelingsbedrag vanaf € 1.000.000,- als startpunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden.
Door het niet afdragen van accijns wordt de schatkist ernstig benadeeld. Door de grote winsten in de handel van illegale sigaretten en tabak worden criminele vermogens opgebouwd. Ontduiken van accijnzen en omzetbelasting is een misdrijf en het leidt tot oneerlijke concurrentie in de Nederlandse detailhandel. Ook ondermijnt de illegale productie van sigaretten het anti-rookbeleid van de Nederlandse Staat, dat erop gericht is om door middel van hoge prijzen het gebruik van sigaretten te ontmoedigen om op die manier de schadelijke gevolgen van het roken voor de volksgezondheid te beperken.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de strafrechtelijke documentatie van verdachte en de persoonlijke omstandigheden zoals ter terechtzitting aangevoerd.
Overschrijding redelijke termijn.
De rechtbank stelt vast dat het feit dateert van ruim 3 jaar en 6 maanden geleden.
Het voorschrift van artikel 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
De rechtbank bepaalt het startpunt van de redelijke termijn op 28 oktober 2021, zijnde het tijdstip waarop verdachte in het kader van het onderzoek is aangehouden.
Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank op 28 mei 2025 de redelijke termijn met 19 maanden is overschreden. De rechtbank zal deze overschrijding verdisconteren in de op te leggen straf.
De op te leggen straf.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving in beginsel niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank deze straf matigen en aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden opleggen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
47 Wetboek van Strafrecht
5, 97 Wet op de accijns.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C. Mulders, voorzitter,
mr. T. Kraniotis en mr. S.J.H. van de Kant, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmuş, griffier,
en is uitgesproken op 28 mei 2025.