ECLI:NL:RBOBR:2025:3251

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
01/181473-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeval tijdens proefrit met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 6 juni 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die tijdens een proefrit in een BMW een verkeersongeval heeft veroorzaakt. Dit ongeval vond plaats op 19 januari 2023 te Beek en Donk, waarbij drie inzittenden van een andere auto zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van artikel 6 en artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat heeft geleid tot het ongeval. De verdachte kreeg een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 140 uren. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 851,00 aan materiële schade aan een van de slachtoffers. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 23 mei 2025, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging heeft gehoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.181473.23
Datum uitspraak: 06 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1986] ,
verblijvende op het adres: [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 april 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 19 januari 2023 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk BMW), daarmede rijdende over de weg, Bosscheweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, tijdens een proefrit te snel te accelereren in die door hem, verdachte, bestuurde personenauto en/of (daardoor) onvoldoende controle te hebben en/of houden over die door hem, verdachte, bestuurde personenauto, en/of (daardoor) de weghelft voor hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer op te rijden, althans te glijden/slippen, op het moment dat hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer zodanig dicht was genaderd dat een aanrijding/botsing is ontstaan tussen die door hem, verdachte, bestuurde personenauto en een tegemoetkomende personenauto (merk Peugeot, bestuurd door [slachtoffer 1] ), waardoor (een) ander(en) (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (inzittende van de door verdachte bestuurde BMW) en/of [slachtoffer 3] (inzittende van de Peugeot)) zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk vierde lendewervel en gekneusde ribben ( [slachtoffer 1] ) en/of een gebroken enkel, gebroken bekken, zware hersenschudding, scheur van de blaas en een klaplong ( [slachtoffer 2] ) en/of maag in thorax, bekkenbreuk en sleutelbeenbreuk ( [slachtoffer 3] ), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 19 januari 2023 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk BMW), daarmee rijdende op de weg, Bosscheweg, tijdens een proefrit te snel heeft geaccelereerd in die door hem, verdachte, bestuurde personenauto en/of (daardoor) onvoldoende controle heeft gehad en/of gehouden over die door hem, verdachte, bestuurde personenauto, en/of (daardoor) de weghelft voor hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer is opgereden, althans opgegleden, op het moment dat hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer zodanig dicht was genaderd dat een aanrijding/botsing is ontstaan tussen die door hem, verdachte, bestuurde personenauto en een tegemoetkomende personenauto (merk Peugeot, bestuurd door [slachtoffer 1] ), en/of (mede) waardoor een achter die Peugeot rijdende personenauto (merk Skoda, bestuurd door [slachtoffer 4] ) tegen die Peugeot is gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevorderd om ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten tot een bewezenverklaring te komen. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat roekeloosheid niet bewezen kan worden en heeft verzocht verdachte daarvan vrij te spreken.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair verzocht om verdachte vrij te spreken. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de ondergrens van aanmerkelijke onvoorzichtigheid niet wordt gehaald. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om verdachte vrij te spreken van roekeloosheid.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere bewijsoverwegingen.
Als onbetwist stelt de rechtbank vast dat op 19 januari 2023 een ongeval heeft plaatsgevonden waarbij verdachte de bestuurder was van een BMW. Verdachte is de controle over dit voertuig verloren, is op de andere weghelft geraakt met als gevolg dat een tegemoetkomende bestuurder tegen de auto van verdachte is gebotst. De auto die achter de tegemoetkomende bestuurder reed, is vervolgens ook in botsing gekomen met deze auto. Dit wordt ook niet door de verdediging betwist. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is hoe het handelen van verdachte juridisch moet worden geduid.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat het rijgedrag van verdachte niet kan worden aangemerkt als roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid, WVW 1994. Daarom zal verdachte van dit onderdeel partieel worden vrijgesproken.
De volgende vraag is of verdachte schuld heeft, en zo ja, in welke mate, aan het verkeersongeval.
Van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van de verdachte dient daarvoor te worden afgemeten aan dat wat van een bestuurder van een motorrijtuig in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Verder volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij al jarenlang liefhebber is van het type auto waarin hij een testrit maakte en veel informatie over die auto heeft gelezen. Zelfs naar zijn zeggen zoveel, dat hij in theorie meer van de auto wist dan de medewerker van het autobedrijf (getuige [getuige] ). Verdachte wist naar het oordeel van de rechtbank dan ook dat het een auto met veel vermogen betrof waar alles zeer nauw luistert en er dus voorzichtig mee gereden moest worden. Verdachte heeft ook verklaard dat hij weliswaar veel theoretische kennis had van de auto, maar nog nooit in zo’n auto had gereden. Daarbij heeft verdachte verklaard dat hij, in weerwil van het voorgaande, tijdens de proefrit drie keer extra gas gaf, waarbij verdachte bij de derde keer de controle over het voertuig verloor.
[getuige] heeft verklaard dat hij verdachte heeft gewaarschuwd dat de auto tractie verliest met verdachtes manier van gas geven. Dat zou op twee eerdere momenten voorafgaand aan het ongeval hebben plaatsgevonden, waarbij verdachte veel gas zou hebben gegeven en de banden naar grip zochten, omdat er geen tractie was. De rechtbank overweegt dat de verklaring van [getuige] betrouwbaar is. Dat verdachte de waarschuwingen die door [getuige] zijn gegeven niet als zodanig heeft geïnterpreteerd, omdat het gesprek gemoedelijk zou zijn geweest, ligt in de eigen risicosfeer van verdachte.
Ten tijde van het ongeval was het wegdek vochtig. Uit het forensisch onderzoek blijkt dat bij een nat wegdek het extra lastig is om in een dergelijke auto extra gas te geven en de auto dan nog onder controle te houden. Verdachte heeft erkend dat hij daarvan op de hoogte was. Bovendien reed verdachte op een voor hem onbekende N-weg met tegenliggers.
Ook overweegt de rechtbank dat verdachte heeft verklaard dat hij bij de derde keer extra gas geven de sportstand (de ‘M’-knop) had ingeschakeld om te zien wat dit zou doen met de auto, waardoor er mogelijk sprake was van nog minder tractie. De rechtbank overweegt dat verdachte zich daarover had moeten laten informeren door getuige [getuige] , omdat hij op dat moment niet wist wat de gevolgen zouden kunnen zijn van het indrukken van de sportstand. Temeer nu [getuige] verdachte al twee keer had gewaarschuwd over zijn rijgedrag en dit kennelijk de reden is geweest dat verdachte de controle verloor.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, gelet op het voorgaande, meerdere momenten geweest waaruit blijkt dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Hij wist immers dat extra voorzichtigheid geboden was bij deze auto, was meerdere keren gewaarschuwd, wist dat het wegdek vochtig was, reed op een voor hem onbekende weg met tegenliggers en wist niet wat de sportknop exact zou doen.
De rechtbank concludeert dat het rijgedrag van verdachte moet worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, waardoor het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de verwondingen bij slachtoffer [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Bij het slachtoffer zijn onder meer diverse botbreuken, een zware hersenschudding, een klaplong en een gescheurde blaas geconstateerd.
Ook ten aanzien van de verwondingen bij slachtoffer [slachtoffer 3] overweegt de rechtbank dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Er zijn twee operaties uitgevoerd, voor het plaatsen van een schroef in het bekken en een kijkoperatie voor de maag in de thorax, en er is een botbreuk geconstateerd.
Ten aanzien van de verwondingen bij slachtoffer [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank tot slot dat er sprake is van gekneusde ribben en een breuk in de lendenwervel. Dergelijk letsel is ernstig, maar op zichzelf niet aan te merken als zwaar lichamelijk letsel, nu de verwachting was dat de hersteltijd drie maanden zou zijn en er geen operatief ingrijpen nodig is geweest. Echter, [slachtoffer 1] heeft nog steeds een doof gevoel aan zijn been. Dit komt doordat zijn vierde ruggenwervel gebroken was. Dit gevoel loopt door zijn hele been tot aan zijn tenen. Hij heeft nog last van gewrichtspijn, hoofdpijn en heeft moeite met zijn concentratie. Deze omstandigheden maken dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank overweegt dat voornoemde slachtoffers lange tijd hebben moeten herstellen, en blijvende gevolgen van het ongeval zullen meedragen.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, met zijn rijgedrag als vermeld onder feit 1, ook gevaar op de weg heeft veroorzaakt en het verkeer dusdanig heeft gehinderd dat hierdoor voormeld ongeval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zowel feit 1 als feit 2 heeft begaan, voor zover hierna bewezen is verklaard.
Ook overweegt de rechtbank dat er sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in
artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepaling slechts enigszins uiteenloopt. De rechtbank zal daarmee bij de strafoplegging rekening houden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelenbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. feit 1:
op 19 januari 2023 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk BMW), daarmede rijdende over de weg, Bosscheweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig, tijdens een proefrit te snel te accelereren in die door hem, verdachte, bestuurde personenauto en daardoor onvoldoende controle te hebben en houden over die door hem, verdachte, bestuurde personenauto, en daardoor de weghelft voor hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer op te rijden, op het moment dat hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer zodanig dicht was genaderd dat een botsing is ontstaan tussen die door hem, verdachte, bestuurde personenauto en een tegemoetkomende personenauto (merk Peugeot, bestuurd door [slachtoffer 1] ), waardoor anderen genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] inzittende van de door verdachte bestuurde BMW en [slachtoffer 3] inzittende van de Peugeot zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk vierde lendewervel en gekneusde ribben ( [slachtoffer 1] ) en een gebroken enkel, gebroken bekken, zware hersenschudding, scheur van de blaas en een klaplong ( [slachtoffer 2] ) en maag in thorax, bekkenbreuk en sleutelbeenbreuk ( [slachtoffer 3] ), werd toegebracht;
t.a.v. feit 2:
op 19 januari 2023 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk BMW), daarmee rijdende op de weg, Bosscheweg, tijdens een proefrit te snel heeft geaccelereerd in die door hem, verdachte, bestuurde personenauto en daardoor onvoldoende controle heeft gehad en gehouden over die door hem, verdachte, bestuurde personenauto, en daardoor de weghelft voor hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer is opgereden, op het moment dat hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer zodanig dicht was genaderd dat een botsing is ontstaan tussen die door hem, verdachte, bestuurde personenauto en een tegemoetkomende personenauto (merk Peugeot, bestuurd door [slachtoffer 1] ), en waardoor een achter die Peugeot rijdende personenauto (merk Skoda, bestuurd door [slachtoffer 4] ) tegen die Peugeot is gebotst, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer werd gehinderd.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte ten aanzien van feit 1 een taakstraf voor de duur van 140 uren op te leggen en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van twee jaren. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een taakstraf voor de duur van 20 uren op te leggen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Primair heeft de verdediging verzocht om geen straf aan verdachte op te leggen, omdat er sprake is van geslaagde mediation tussen verdachte en de slachtoffers en omdat het ongeval ook impact heeft op zijn leven. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde storting van een geldbedrag op de rekening van de Vereniging Verkeersslachtoffers.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden waardoor een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel bij drie personen is veroorzaakt. Daarnaast is ook schade ontstaan aan een derde personenauto. Verdachte wist dat de auto waarin hij een proefrit maakte een zeer bijzondere auto was, waarmee voorzichtig omgegaan dient te worden wanneer de bestuurder (nog) niet bekend is met dergelijke auto’s. Verdachte heeft dit niet gedaan. Verdachte heeft met zijn handelen de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht en de slachtoffers veel leed berokkend. De drie slachtoffers met zwaar lichamelijk letsel hebben nog altijd (fysieke) klachten van het ongeval, waarvan de kans bestaat dat deze zullen blijven. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van
14 april 2025 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank heeft acht geslagen op de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting.
Gelet daarop en om de ernst van het ongeval voldoende tot uitdrukking te brengen, kan niet worden volstaan met de oplegging van een andersoortige straf dan een taakstraf van na te noemen duur. De rechtbank zal de op te leggen ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen geheel voorwaardelijk opleggen, gelet op de minimale overschrijding van de redelijke termijn.
Ten aanzien van feit 2
Gelet op de eendaadse samenloop, zal de rechtbank ten aanzien van het onder feit 2 aan verdachte ten laste gelegde geen straf opleggen.
Alles overziend zal de rechtbank ten aanzien van feit 1 aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 140 uren, te vervangen door 70 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .

De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 4] een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend ter hoogte van in totaal € 2.522,00 aan materiële schade, bestaande uit vergoeding van benzinekosten, sleepkosten naar Polen en verzekeringskosten. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij toegelicht dat deze verzekeringskosten onder meer bestaan uit het stijgen van de premie met € 250,00.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de sleepkosten en de premieverhoging voor vergoeding in aanmerking komen, ter hoogte van in totaal € 851,00. Deze vergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente. Bovendien heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat alleen de premieverhoging voldoende is onderbouwd en voor vergoeding in aanmerking komt. De verdediging heeft de rechtbank verzocht om alleen die kosten ter hoogte van € 250,00 toe te wijzen.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vergoeding voor de sleepkosten van de auto naar Polen toewijsbaar, omdat dit rechtstreekse schade betreft en de kosten voldoende zijn onderbouwd. Daarnaast acht de rechtbank de vergoeding voor de premiestijging toewijsbaar, omdat dit eveneens rechtstreekse schade betreft en voldoende is onderbouwd. De rechtbank wijst voor deze posten een bedrag van € 851,00 toe. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de overige onderdelen van de vordering, aangezien niet kan worden vastgesteld dat sprake is van rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade. De benzinekosten zijn bovendien onvoldoende onderbouwd.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2023 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 55 van het Wetboek van Strafrecht
5, 6, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf en de overtreding:
t.a.v. feit 1:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
t.a.v. feit 2:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
verklaart verdachte ten aanzien van feit 2 schuldig, zonder oplegging van straf;
legt op de volgende
straffenten aanzien van feit 1:
* een taakstraf voor de duur van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis;
* een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
6 maanden;
bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat verdachte voor het einde van een
proeftijd van 2 jaarde hierna te noemen voorwaarde niet heeft nageleefd;
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
legt op de volgende
maatregel:
* de
maatregel van schadevergoeding;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 4] , van een bedrag van
851,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 17 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4] , van een bedrag van 851,00 euro, bestaande uit materiële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mr. W. Heijninck en mr. A.M. de Koning, leden,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.P.H. Kirkels, griffier,
en is uitgesproken op 06 juni 2025.