ECLI:NL:RBOBR:2025:3254

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
01/249191-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes, beroep op noodweer en noodweerexces verworpen

Op 6 juni 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond plaats op 3 augustus 2024 in Nuenen, waar de verdachte met een mes stekende bewegingen in de richting van de buik van het slachtoffer heeft gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorwaardelijk opzet handelde, aangezien hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden. Het beroep op noodweer en noodweerexces werd verworpen, omdat de rechtbank geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer kon vaststellen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en er werden bijzondere voorwaarden opgelegd. Daarnaast werd een gedeeltelijke vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 3.363,83 aan schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen strafbaar was voor de poging tot doodslag, maar ook dat hij zich niet had gehouden aan de voorwaarden van een eerdere voorwaardelijke veroordeling, wat de straf verzwakte. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn werk en aanstaande vaderschap, maar vond de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer zwaarder wegen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.249191.24
Parketnummer vordering: 20.000398.20
Datum uitspraak: 06 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1998] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 mei 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 augustus 2024 te Nuenen, gemeente Nuenen, althans in
Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven:
- met een (klap)mes, althans een puntig (steek)voorwerp meermalen, althans
eenmaal stekende bewegingen in de richting van de buik(streek), althans het
lichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt, en/of
- (vervolgens) de (afwerende) hand(en) van die [slachtoffer] heeft geraakt, en/of
- (vervolgens) met (de achterkant) van dit mes, althans dit puntig (steek)voorwerp

op het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer] bij de keel/nek heeft vastgepakt,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 augustus 2024 te Nuenen, gemeente Nuenen, althans in
Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
- met een (klap)mes, althans een puntig (steek)voorwerp meermalen, althans
eenmaal stekende bewegingen in de richting van de buik(streek), althans het
lichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt, en/of
- (vervolgens) de (afwerende) hand(en) van die [slachtoffer] heeft geraakt, en/of
- (vervolgens) met (de achterkant) van dit mes, althans dit puntig (steek)voorwerp

op het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, en/of

- (vervolgens) bij de keel/nek heeft vastgepakt,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 augustus 2024 te Nuenen, gemeente Nuenen, althans in
Nederland
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] :
- met een (klap)mes, althans een puntig (steek)voorwerp meermalen, althans

eenmaal (in de hand) te steken, en/of

- (vervolgens) met (de achterkant) van dit mes, althans dit puntig (steek)voorwerp

op het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] te slaan, en/of

- (vervolgens) bij de keel/nek vast te pakken.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 20.000398.20 is aangebracht bij vordering van 6 januari 2025. Deze vordering heeft betrekking op het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 november 2022. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op een afstand van nog geen meter van aangever kwam staan en dat verdachte met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de buik van aangever [slachtoffer] , terwijl verdachte met een versnelde pas richting aangever liep met het mes in de hand met de punt naar voren en aangever achteruit deinsde. Aangever heeft zich afgeweerd terwijl verdachte hem bij de keel vasthad en hij heeft meerdere snijwonden opgelopen aan zijn handpalm en vingers. De rechtbank stelt ook vast dat verdachte met de achterkant van het mes op het hoofd van aangever heeft geslagen – verdachte heeft zelf ter zitting erkend dat hij aangever heeft geslagen met het mes – en dat hij aangever bij de keel heeft vastgepakt. Het mes is door de politie onderzocht en had een lemmet van 8,5 cm. Naar het oordeel van de rechtbank was sprake van een scherp mes, immers heeft aangever meerdere snijwonden opgelopen toen hij zich afweerde.
De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van aangever. Aangever heeft kort na het feit een verklaring afgelegd en zijn verklaring wordt ondersteund door het relaas van verbalisant [verbalisant] over hetgeen is te horen en te zien op de beelden van de dashcam van de taxi en het letsel dat aangever heeft opgelopen. De verklaring van aangever wordt ook deels ondersteund door de verklaring van verdachte, te weten over de taxirit, de aanwezigheid van een mes, het slaan met het mes en het vastpakken van aangever. De rechtbank acht de verklaring van aangever dan ook betrouwbaar. Dat op de beelden, getoond in de zittingszaal, door de rechtbank is waargenomen dat aangever op enig moment een voorwerp (een stok/staaf) in zijn hand heeft en dat aangever daarover bij de politie niets heeft verklaard, maakt dat niet anders.
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of verdachte door zijn handelen heeft geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven, zoals onder primair is ten laste gelegd. De rechtbank is anders dan de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord.
Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden. Daarvoor is vereist dat verdachte wetenschap had van die aanmerkelijke kans en ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Het maken van stekende bewegingen met een scherp mes heeft plaatsgevonden onder dynamische omstandigheden waarbij verdachte en aangever beiden in beweging waren, zoals hierboven weergegeven. Het onder deze omstandigheden, op een afstand van nog geen meter, met een scherp mes met een lemmet van 8,5 cm steken richting de buik van een persoon levert naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijk risico op dat aangever in de buikstreek zou worden geraakt. Dit kan op elke willekeurige plek in de buik zijn. Aangezien in de buik diverse vitale organen zitten, bestaat daarmee het aanmerkelijk risico dat aangever zou komen te overlijden als gevolg van dat letsel. Gelet op die ervaringsregels mag de wetenschap van deze aanmerkelijke kans bij de verdachte worden verondersteld en verdachte heeft deze kans op de koop toe genomen. Dat het letsel van het slachtoffer beperkt is gebleven tot snij- en schaafwonden doet aan vorenstaande niet af, temeer nu deze verwondingen zijn ontstaan doordat aangever de steekbewegingen richting zijn buik heeft afgeweerd.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. primair:
op 3 augustus 2024 te Nuenen, gemeente Nuenen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven:
- met een klapmes meermalen stekende bewegingen in de richting van de buik(streek) van die [slachtoffer] heeft gemaakt en
- de afwerende handen van die [slachtoffer] heeft geraakt en
- met de achterkant van dit mes op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en
- die [slachtoffer] bij de keel heeft vastgepakt,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht verdachte te ontslaan van rechtsvervolging, omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat aangever een voorwerp uit het portier heeft gepakt, dat aangever is uitgestapt, dat hij ook is uitgestapt, dat aangever hem sloeg met het voorwerp, dat zij in een worsteling raakten en dat hij aangever toen heeft geslagen met een zakmes. Verdachte heeft verklaard dat hij het zakmes uit zijn broekzak heeft gehaald om zichzelf te verdedigen. De raadsman heeft aangevoerd dat het slaan van verdachte een proportionele reactie is op de aanval van aangever met een wapen. De raadsman heeft aangevoerd dat hij op de beelden geen stekende bewegingen heeft gezien.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte te ontslaan van rechtsvervolging op grond van noodweerexces. De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een hevige gemoedsbeweging ontstaan uit de noodweersituatie.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat aan verdachte geen gerechtvaardigd beroep op noodweer of noodweerexces toekomt.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank dient allereerst vast te stellen of sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachte of een ander.
Verdachte heeft zich bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat aangever een lang voorwerp uit het portier heeft gepakt en dat aangever verdachte met dat voorwerp heeft geslagen, waarna verdachte zich daartegen heeft verdedigd.
Een verklaring van een verdachte wint aan geloofwaardigheid als hij deze in een vroeg stadium van het onderzoek aflegt en deze daarna steun vindt in objectieve bewijsmiddelen. Daarvan is in onderhavige zaak geen sprake. Verdachte heeft bij de politie gezwegen. Pas ter terechtzitting, na toevoeging aan het dossier van de dashcambeelden waarop is te zien dat aangever een voorwerp (stok/staaf) in zijn hand heeft, komt verdachte met voormelde verklaring. Verdachte heeft aldus pas een verklaring afgelegd na confrontatie met bevindingen uit het onderzoek. Dat doet in ernstige mate af aan de geloofwaardigheid van de verklaring van verdachte. Bovendien is het naar het oordeel van de rechtbank opmerkelijk dat verdachte zich ter terechtzitting zoveel details kan herinneren, omdat hij ten tijde van het ten laste gelegde in dronken toestand verkeerde en gedurende de taxirit telkens in slaap viel. Verder heeft verdachte ter terechtzitting, na de vraag van de voorzitter of een dergelijk lang voorwerp wel past in het portier, verklaard dat aangever het voorwerp ook kan hebben gepakt langs de deurstijl af. Daarmee heeft verdachte zijn verklaring ter terechtzitting nog aangepast, hetgeen ook niet bijdraagt aan de geloofwaardigheid.
De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring van aangever. Deze verklaring acht de rechtbank betrouwbaar zoals onder het kopje ‘bewijs’ is weergegeven en wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank kan enkel vaststellen dat aangever op enig moment een voorwerp (een stok/staaf) in zijn hand had. De rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen niet vaststellen op welk moment aangever dit voorwerp in handen heeft gekregen, waar hij dit voorwerp heeft gepakt noch dat hij dit voorwerp heeft gebruikt tegen aangever. De mogelijkheid bestaat evenzogoed dat aangever het voorwerp op enig moment heeft gepakt om zich te verweren. Dat aangever dit voorwerp niet heeft genoemd in zijn aangifte, doet hieraan niet af. De rechtbank acht dan ook dat niet is komen vast te staan dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van aangever jegens verdachte en dat dus geen sprake is van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Nu geen sprake is van een noodweersituatie verwerpt de rechtbank ook het beroep op noodweerexces.
De rechtbank concludeert dat er ook anderszins geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die de strafbaarheid van het feit of de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken op te leggen waarvan 5 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn eis rekening gehouden met de richtlijn van het openbaar ministerie die ten aanzien van poging tot zware mishandeling, met geen tot licht letsel, door een first offender, een gevangenisstraf voor de duur van 12 tot 14 weken inhoudt.
De officier van justitie heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte zomaar een mes ter hand heeft genomen, dat er zorgen zijn voor de toekomst en dat er een fors signaal moet worden afgegeven. In het voordeel van verdachte heeft de officier van justitie rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte nu toch enigszins openheid van zaken heeft gegeven over het door hem gepleegde feit.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft subsidiair verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte een beperkt strafblad heeft en dat hij zijn leven op de rit heeft. Hij heeft een vaste baan, een relatie en er is een kindje op komst. De raadsman heeft verzocht aan dit laatste veel gewicht toe te kennen. De raadsman heeft verzocht een groter deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een taxichauffeur door (onder meer) met een klapmes meerdere keren stekende bewegingen in de richting van de buik(streek) van het slachtoffer te maken. Verdachte was ten tijde van het feit onder invloed van alcohol en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer. Het slachtoffer heeft meerdere snij- en schaafwonden opgelopen. Een dergelijk feit is voor een slachtoffer een traumatische ervaring waar het slachtoffer nog lang last van kan hebben. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat het slachtoffer onder behandeling is van een psycholoog en nog klachten heeft aan de rechterhand waardoor de fijne vingermotoriek beperkt is.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte het feit heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte zijn leven op de rit heeft. Hij heeft een baan, een relatie en er is een kindje op komst.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging verder rekening met het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 9 mei 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Op basis van de bij ons bekende informatie menen wij dat alcoholgebruik, het psychosociaal functioneren en houding mogelijke risicofactoren zijn omdat betrokkene tijdens de tenlastelegging ontoelaatbaar gedrag heeft laten zien waarop het alcoholgebruik mogelijk van invloed was. Daarnaast schatten wij in dat een beperkte impulscontrole mogelijk in
relatie staat met de tenlastelegging en vinden wij het zorgelijk dat betrokkene zich onvoldoende in het slachtoffer lijkt te kunnen verplaatsen om de gevolgen van zijn daden te overzien. Vanwege de ernst van de tenlastelegging en de risicofactoren vinden wij een toezicht met voorwaarden wenselijk.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden.
  • Meldplicht bij reclassering
  • Gedragsinterventie agressiebeheersing
  • Meewerken aan middelencontrole
  • Begeleidingsmodule Stap voor Stap
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf zoekt de rechtbank in voorkomende gevallen aansluiting bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen dan als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Er is geen oriëntatiepunt voor een poging tot doodslag. Daarom heeft de rechtbank gekeken naar uitspraken in vergelijkbare zaken. De jurisprudentie is zeer casuïstisch. De rechtbank heeft rekening gehouden met de concrete omstandigheden van het geval. Zonder het feit te bagatelliseren is onderhavige zaak anders dan wanneer een verdachte in nuchtere toestand bewust op een ander insteekt en het slachtoffer daardoor ernstig gewond raakt.
De rechtbank zal wel een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal daarop in mindering worden gebracht.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte van vijf maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de door de reclassering geadviseerde voorwaarden worden gekoppeld.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Aangever [slachtoffer] heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 18.923,83
vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag bestaat uit materiële schade van € 9.923,83 (€ 160,00 voor kleding, € 4.500,00 voor verlies arbeidsvermogen 2024, € 4.500,00 voor verlies arbeidsvermogen 2025,
€ 700,11 voor medische kosten en € 63,72 voor opvragen medische stukken) en immateriële schade van € 9.000,00. De vordering is ter terechtzitting toegelicht door de raadsman van de benadeelde partij.
Het standpunt van de officier van justitie.
Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie gevorderd de posten medische kosten en opvragen medische kosten volledig toe te wijzen en de post kleding tot een bedrag van € 100,00. Dit is totaal € 863,83. De officier van justitie heeft gevorderd de post immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 2.500,00.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een totaalbedrag van € 3.363,83 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat hij het ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij eens is met de officier van justitie, behalve voor wat betreft de kleding. De raadsman heeft verzocht de vordering wat betreft die post niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze kosten niet zijn onderbouwd met stukken.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een deel van de door [slachtoffer] gevorderde vergoeding voor materiële schade en een deel van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade, een en ander overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie.
Ten aanzien van de materiële schade acht de rechtbank een bedrag van € 863,83 toewijsbaar, te weten € 100,00 voor kleding, € 700,11 voor medische kosten en € 63,72 voor opvragen medische stukken. De post kleding is niet onderbouwd door middel van een factuur of bon. De rechtbank zal van haar schattingsbevoegdheid gebruik maken. Gelet op de omstandigheid dat het kleding betreft van merken met aanzienlijke waarde acht de rechtbank een bedrag van € 100,00 passend.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de meer gevorderde vergoeding voor kleding en de posten verlies verdienvermogen 2024 en verlies verdienvermogen 2025. Ten aanzien van de posten verlies verdienvermogen is niet eenvoudig vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit is toegebracht. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering in zoverre zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij meerdere snij- en schaafwonden had. Er is aldus sprake van lichamelijk letsel en derhalve een grond voor het toekennen van een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Verder volgt uit de toelichting op de vordering dat de benadeelde partij kampt met psychische klachten. Hij is door de huisarts voor traumagerelateerde klachten doorverwezen naar een psycholoog. De benadeelde heeft bij de psycholoog meerdere behandelingen, waaronder sessies EMDR, gehad. Een en ander is onderbouwd met een selectie uit het medisch journaal van de huisarts en een brief van de psycholoog. Deze klachten zijn naar het oordeel van de rechtbank te duiden als een aantasting in de persoon. Naar het oordeel van de rechtbank hebben deze klachten een rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde. Bij de beoordeling van de hoogte van de toe te kennen immateriële schadevergoeding heeft de rechtbank mede gelet op uitspraken in andere zaken. De rechtbank acht – alles overziend – een bedrag van € 2.500,00 passend.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de meer gevorderde vergoeding voor immateriële schade, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dat gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wettelijke rente.
De rechtbank zal de vergoeding van immateriële schade vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (3 augustus 2024) tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de vergoeding van materiële schade vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de vordering benadeelde partij (21 mei 2025) tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierboven is vermeld.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Beslag.
Op de beslaglijst is een geldbedrag van € 725,00 en een mes vermeld. Verdachte heeft ter terechtzitting afstand gedaan van het inbeslaggenomen mes, zodat daarop geen beslissing hoeft te worden genomen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het geldbedrag terug te geven aan verdachte.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht het geldbedrag terug te geven aan verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het geldbedrag van € 725,00 aan verdachte, omdat naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van dat inbeslaggenomen goed.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling 20.000398.20.
De vordering van de officier van justitie d.d. 6 januari 2025 strekt tot tenuitvoerlegging van de door het gerechtshof d.d. 22 november 2022 aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Het standpunt van de officier van justitie.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd de vordering na voorwaardelijke veroordeling gedeeltelijk toe te wijzen, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht de vordering na voorwaardelijke veroordeling af te wijzen. De raadsman heeft aangevoerd dat de proeftijd inmiddels is geëindigd, dat het onderhavige feit heeft plaatsgevonden aan het einde van de proeftijd en dat een tenuitvoerlegging niet opportuun is.
Het oordeel van de rechtbank.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
De rechtbank zal de gevorderde tenuitvoerlegging afwijzen. De rechtbank heeft bij haar beslissing gelet op de relatief oude pleegdatum van het feit waarvoor de voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, te weten 25 mei 2017, en de omstandigheid dat verdachte onderhavig feit heeft gepleegd in de laatste periode van de proeftijd. De rechtbank acht tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde straf nu niet meer opportuun. De rechtbank heeft daarbij mede gelet op de door de rechtbank in de hoofdzaak op te leggen straf.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde onder primair bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. primair:
poging tot doodslag
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. primair:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
5 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als
bijzondere voorwaarden:

1.Meldplicht bij reclassering

Betrokkene meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij de Verslavingsreclassering van Novadic-Kentron op het adres Zuidende 33, 5701 KD Helmond. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

2.Gedragsinterventie agressiebeheersing

Betrokkene neemt actief deel aan de gedragsinterventie i-Respect of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Betrokkene houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.

3.Meewerken aan middelencontrole

Betrokkene werkt mee aan middelencontroles zo vaak en zolang de reclassering dit nodig acht. Hij houdt zich aan de richtlijn van de reclassering met betrekking tot het gebruik van alcohol, ook als dit inhoudt totale abstinentie.

4.Stap voor stap

Betrokkene werkt aan bewustwording van de levensstijl en middelenproblematiek. Hiertoe werkt betrokkene binnen het reclasseringstoezicht mee aan de begeleidingsmodule Stap voor Stap.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Hierbij gelden als voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
- meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Maatregel van schadevergoeding
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer], van een bedrag van
€ 3.363,83.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 43 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 863,83 materiële schade en € 2.500,00 immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 03 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 3.363,83, bestaande uit € 863,83 materiële schade en € 2.500,00 immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 03 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Teruggave inbeslaggenomen goed, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen:
- een geldbedrag van € 725,00,
aan verdachte.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling
Wijst af de vordering met parketnummer 20.000398.20 van de officier van justitie d.d. 6 januari 2025.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mr. W. Heijninck en mr. A.M. de Koning, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H. Wildeman, griffier,
en is uitgesproken op 06 juni 2025.