ECLI:NL:RBOBR:2025:3326

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
24/4319
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 7.14 Waterwet met betrekking tot verhoging waterpeil door verlegging van de Banisloop

Op 12 juni 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een akker- en tuinbouwbedrijf, en het dagelijks bestuur van waterschap De Dommel. Eiseres had een verzoek om schadevergoeding ingediend op grond van artikel 7.14 van de Waterwet, omdat zij schade zou hebben geleden door een verhoging van het waterpeil in de sloot langs haar perceel, als gevolg van de verlegging van de Banisloop. Het dagelijks bestuur heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat er geen causaal verband bestaat tussen de verlegging van de watergang en de gestelde schade. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat zij niet heeft aangetoond dat er een causaal verband bestaat tussen de verlegging van de watergang en de schade die zij stelt te hebben geleden. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij eiseres ligt en dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar claims te onderbouwen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar een hydrologisch rapport dat door het waterschap is opgesteld, waaruit blijkt dat de waterstanden niet significant zijn veranderd door de verlegging van de watergang. Eiseres heeft ook geen recht op vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/4319

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. drs. A.C.M. Brom),
en

het dagelijks bestuur van het waterschap De Dommel, het dagelijks bestuur

(gemachtigden: mr. J.P.M. van Beers, [naam] en [naam] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het verzoek van eiseres om schadevergoeding op grond van artikel 7.14 van de Waterwet. Eiseres stelt schade te hebben geleden doordat het waterpeil in de sloot langs haar perceel is verhoogd. Dat is volgens eiseres het gevolg van de verlegging van de [plaats] in het kader van de uitvoering van het “Projectplan [naam] ”. Het dagelijks bestuur heeft het verzoek afgewezen omdat het causaal verband tussen de verlegging van de [plaats] en de gestelde schade ontbreekt. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De bewijslast van het causaal verband tussen de uitvoering van het projectplan en de gestelde schade rust op eiseres. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er causaal verband bestaat tussen de verlegging van de [plaats] en de gestelde verhoging van het waterpeil in de sloot langs haar perceel.

Verzoek

2. Eiseres exploiteert een akker- en tuinbouwbedrijf, in combinatie met andere bedrijfsactiviteiten. Zij is in 2019 gestart met de teelt van miscanthus (olifantsgras) op het perceel, kadastraal bekend als gemeente [plaats] , [nummer] (het perceel). Het perceel is eigendom van eiseres.
2.1.
Eiseres heeft in 2022 toenemende groei van biezen op het perceel geconstateerd. De geoogste miscanthus was vermengd met biezen en kon daardoor niet meer tot bioplastics worden verwerkt. De afnemer van eiseres accepteerde het geoogste product niet meer. Dat heeft tot omzetderving geleid.
2.2.
Eiseres heeft op 27 januari 2023 een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 7.14 van de Waterwet ingediend bij het dagelijks bestuur. Zij heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat de schade is veroorzaakt door de verhoging van de waterstand in de B-watergang langs het perceel. Die verhoging is volgens haar het gevolg van de verlegging van de B-watergang de [plaats] in 2021. De verlegging van de [plaats] vond plaats ter uitvoering van het “Projectplan [naam] ” (het projectplan).

Advisering en besluitvorming

3. Een hydroloog van het waterschap heeft hydrologisch onderzoek gedaan naar het causaal verband tussen de verlegging van de [plaats] en het waterpeil in de B-watergang langs het perceel. Dat heeft geresulteerd in het hydrologisch rapport van 20 mei 2023. Op 23 januari 2024 heeft de Stichting Advisering Onroerende Zaken (SAOZ) advies uitgebracht over het schadeverzoek. Dit advies is, voor zover hier van belang, gebaseerd op dit hydrologisch rapport.
3.1.
Met het besluit van 1 mei 2024 heeft het dagelijks bestuur het verzoek van eiseres om schadevergoeding afgewezen. Daaraan heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat er geen causaal verband bestaat tussen door eiseres gestelde schade en het projectplan. Dit heeft het dagelijks bestuur gebaseerd op het advies van de SAOZ en daarmee ook op het hydrologisch rapport.
3.2.
Met het bestreden besluit van 12 november 2024 op bezwaar van eiseres is het dagelijks bestuur bij de afwijzing van het verzoek gebleven. Daarbij heeft het dagelijks bestuur verwezen naar het advies van de commissie voor bezwaarschriften en een nader advies van de SAOZ waarin de SAOZ zegt geen aanleiding te zien voor herziening van haar eerdere advies.

Procesverloop

4. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het dagelijks bestuur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] , de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het dagelijks bestuur.
Beoordeling door de rechtbank
Wettelijke basis
5. Op 1 januari 2024 is artikel 7.14 van de Waterwet ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. In artikel 4.21, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet staat dat als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet schade is veroorzaakt door de uitoefening van een taak of bevoegdheid als bedoeld in artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet het oude recht van toepassing blijft op een verzoek om schadevergoeding dat wordt ingediend binnen vijf jaar nadat de schade zich heeft geopenbaard of de benadeelde redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de schade, maar in ieder geval binnen twintig jaar na de schadeveroorzakende gebeurtenis. Volgens eiseres is het projectplan de schadeoorzaak en heeft de schade zich geopenbaard in de jaren 2022 en 2023, terwijl het verzoek is gedaan op 27 januari 2023. Dit betekent dat in dit geval oud recht van toepassing blijft, dat wil zeggen artikel 7.14 van de Waterwet, zoals die bepaling gold voor 1 januari 2024.
5.1.
Artikel 7.14 van de Waterwet bepaalt dat degene die schade lijdt door de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer, in aanmerking komt voor een vergoeding. Het dagelijks bestuur hoeft dergelijke schade slechts te vergoeden voor zover de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de betrokkene behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Causaal verband6. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of er causaal verband bestaat tussen de verlegging van de [plaats] en de gestelde verhoging van het waterpeil in de
B-watergang langs het perceel.
6.1.
Eiseres voert aan dat het dagelijks bestuur ten onrechte heeft aangenomen dat er geen causaal verband is. De modelberekeningen die aan het hydrologisch onderzoek ten grondslag liggen deugen niet. Dat is in de pers erkend door een lid van het dagelijks bestuur. Dat er causaal verband is, blijkt ook uit een brief van het dagelijks bestuur van
2 december 2022 waarin is erkend dat er een pomp nodig is om het waterpeil op het perceel bij te sturen. Het dagelijks bestuur heeft volgens eiseres ook in strijd gehandeld met artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht door het advies van de SAOZ niet te verifiëren op juistheid.
6.2.
Het causaal verband moet worden vastgesteld door vergelijking van enerzijds de situatie zoals die zich in werkelijkheid heeft voorgedaan en anderzijds de hypothetische situatie die zich zou hebben voorgedaan als de schadeveroorzakende gedraging achterwege zou zijn gebleven. De hoofdregel is dat de belanghebbende die stelt dat hij voor vergoeding in aanmerking komende schade lijdt als gevolg van een rechtmatige gedraging van een bestuursorgaan, bij gemotiveerde betwisting daarvan door het bestuursorgaan, het door hem gestelde causaal verband moet bewijzen. Dit betekent dat ook het bewijsrisico voor het ontbreken van causaal verband bij de belanghebbende ligt als hij er niet in slaagt te bewijzen dat de schade het gevolg is van de gestelde schadeoorzaak. [1]
6.3.
Het dagelijks bestuur heeft hydrologisch onderzoek laten verrichten door een hydroloog van het waterschap. Uit het daarvan opgemaakte rapport van 20 mei 2023 blijkt dat van de situatie voor de aanleg van het project ingemeten geodata beschikbaar zijn. Aansluitend aan de oplevering van het project is de nieuwe situatie ingemeten. Het gaat om inmetingen van dwarsprofielen, duikers, stuwen en daarmee ook van de ligging van het tracé. Vervolgens zijn nieuwe modelberekeningen gedaan van de situatie voor de aanleg en de situatie na de aanleg. Daarbij is specifiek ingezoomd op de afwatering van het gebied van eiseres, via de [plaats] tot aan de [plaats] en direct aansluitend [plaats] . Uit de modelberekeningen blijkt dat de waterstanden over het algemeen op vergelijkbaar niveau liggen met de situatie van voorheen. De afvoercapaciteit van de [plaats] is niet verkleind. Voor de locatie van het perceel van eiseres maakt de verlegging van de [plaats] geen noemenswaardig verschil. Daarmee kan de verlegging van de [plaats] niet in verband worden gezien met de toenemende groei van biezen tussen de miscanthus, aldus het rapport.
6.4.
Eiseres heeft gesteld dat er causaal verband bestaat tussen de verlegging van de [plaats] en de verhoging van het waterpeil in de B-watergang langs haar perceel.
De rechtbank stelt vast dat het dagelijks bestuur deze stelling van eiseres met het hydrologisch rapport van 20 mei 2023 gemotiveerd heeft betwist.
6.5.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze gemotiveerde betwisting niet juist is. Anders dan eiseres stelt, is niet erkend dat de modelberekeningen in het hydrologisch rapport van 20 mei 2023 onjuist zijn. De door eiseres bedoelde uitlatingen van een lid van het dagelijks bestuur zijn, wat daarvan ook zij, niet gericht op de modelberekeningen die in deze zaak aan de orde zijn.
6.6.
Eiseres heeft gewezen op de brief van 2 december 2022 van de zijde van het waterschap over de plaatsing van een pomp. Die brief maakte, anders dan eiseres stelt, ook in de bezwaarfase al deel uit van het procesdossier. De brief is immers als bijlage aan het definitieve advies van de SAOZ van 23 januari 2024 gehecht. De brief houdt geen erkenning van het causale verband tussen de verlegging van de [plaats] en de gestelde verhoging van het waterpeil in de B-watergang langs het perceel van eiseres in. In de brief is expliciet aangegeven dat niet kan worden vastgesteld of het waterpeil langs het perceel van eiseres structureel hoger is dan voorheen en evenmin of dat een gevolg zou kunnen zijn van de verlegging van de [plaats] . Het dagelijks bestuur heeft uit coulance meegewerkt aan een voorstel van eiseres tot plaatsing van een pomp. Daarmee heeft het dagelijks bestuur geen causaal verband erkend.
6.7.
Het lag op de weg van eiseres om het door haar gestelde causale verband te bewijzen. Eiseres heeft dat niet gedaan. Zij heeft zich voornamelijk gericht op argumenten waarom de gemotiveerde betwisting door het dagelijks bestuur onjuist zou zijn. Zij heeft ter onderbouwing van het door haar gestelde causale verband alleen een video overgelegd. De video heeft echter betrekking op een hoogwatersituatie die zich later heeft voorgedaan (in december 2023) en op een gebied dat op ruime afstand (circa 17 kilometer) van het perceel ligt. Alleen daarom al draagt de video niet bij aan het vereiste bewijs. Ook verder heeft eiseres geen bewijs van het causaal verband geleverd. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verlegging van de [plaats] tot een hogere waterstand in de B-watergang langs haar perceel heeft geleid.
6.8.
Wat eiseres verder heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het beroep van eiseres slaagt dan ook niet.
7. Eiseres heeft geen recht op vergoeding van het griffierecht of vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, voorzitter, en mr. J.A.W. Huijben en mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. N. Duin, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak te ondertekenen.
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3102.